Briefwisseling 1 juli 1885 tot 15 december 1888
(1995)–Albert Verwey– Auteursrechtelijk beschermdA. Verwey aan K. van Vloten [10.12.88]Ga naar eind1Maandagavond 6 uur
Er komt vandaag geen eind aan het nieuws. Ik heb nu Van Deyssels roman gekregen. Daar zal weer wat over geschreeuwd worden. Hij is bedaarder dan Een Liefde, maar even zonderling van taal en met verhalen van kleine kostschooljongetjes, die elkander zoenen in den donker en vage voorstellingen hebben van dat ze niets onzedelijks mogen bedrijven. De Kritici zullen niet weten wat ze daar meer moeten misprijzen: de ‘onnatuurlijkheid’ van de taal, of de te groote natuurlijkheid van de toestanden. 't Doet me een beetje pijnlijk aan, zóoveel liefde voor zoo'n ongelukkig stukje werklijkheid. Ik zou 't niet graag zeggen tegen de kritici - maar die kunst is ziek, ze is hysterisch. 't Gezonde houden van het leven is anders. Dat neemt intusschen niet weg dat dit boek weer heel bizonder is, en als aan elkaar geschreven boek een boel beter dan ‘Een Liefde’. 't Is droger; maar ook vaster, rustiger, gelijker; en dat is een groote aanwinst. Mag je 't lezen, poes, zoo'n slecht boek? | |
[pagina 641]
| |
Mijn tweede nieuws is een brief van Goes. Kloos is hier om de redactiezaken vast te stellen. Gister heeft hij met Free en Frank in Bussum gepraat. 't Blijkt wel dat zijn grootste zorg was dat ik me in 't secretariaat zou dringen en nu is hij de twee komen bepraten dat hij secretaris zou blijven en dat Goes zich - met mij - zou bemoeien met de drukkerij. 't Is me een pret om daarvoor uit Londen te komen. Ik weet wel dat ik me buiten dat geknoei houd. Goes zit er erg mee in. Hij schrijft me dat we maar alles vast moeten afspreken want ‘dat anders de heele boel naar den kelder gaat.’ Hij is bang dat ik op mijn achterste beenen ga staan. Maar ik kan mijn tijd wel beter gebruiken. Ik heb nu lang genoeg 't werk voor anderen gedaan: ik voel nu dat ik niemand meer iets schuldig ben. Ik zal hen de zaken laten beredderen zooals zij willen. En over een poosje kom ik met een aanvraag om honorarium. En als ze dán zien dat ze 't niet goed af kunnen en ze hebben me dán noodig, dan kan ik altijd nog zien of ik me voor die zaken warm wil maken. Zul je me schrijven, poes, of je vindt dat ik zoo verstandig doe, en of je 't goed vindt? Misschien komt Goes vanavond nog hier. Ik zal hem leuk-weg zeggen dat ik de volgende maand geen tijd zal hebben mij te bemoeien met de drukproeven en dat hij en Free 't dus maar moeten doen. Ik heb 't nu een paar jaar gedaan, zal ik zeggen: 't is niet meer dan billijk dat jullie 't nu ook eens leert. Ik geloof werkelijk, poes, dat ik al te goedig geweest ben. Wij lijken wel geboren te zijn met dat verdrietige gevoel van alle menschen iets schuldig te zijn. En eigenlijk hebben wij geen schuldeischers. Nu niet meer tenminste. Zul je niet vinden dat ik je erg vervelende brieven schrijf? Ik moet wel aan die zaken denken, en ik schrijf je wat ik denk. Ik heb je kap op mijn lamp gezet - Hij is toch wat aardig. Ik kijk in Karels boek: er zijn mooie brokken in, frissche, gevoelde brokken. |
|