Briefwisseling 1 juli 1885 tot 15 december 1888
(1995)–Albert Verwey– Auteursrechtelijk beschermdH.S. Swarth aan A. Verwey 24.11.88Mechelen, 24 Nov., 1888.
Lieve Dichter, Hartelijk dank voor uw bundel! Ik heb het boek met veel belangstelling gelezen en herlezen en mij verheugd in de originaliteit en zeggingskracht, die deze sonnetten onderscheidt van zooveel anderen dezer dagen. Ik hoop dat gij er veel geluk aan zult beleven en dat uwe wijze lessen velen zullen genezen van de Ontevredenheid, waartegen gij zoo flink te velde trekt. Zal ik in bizonderheden treden en u vertellen welke uwer sonnetten mij 't best bevallen? Sonnetten schreef 'k, daar 'k, mensch langs menschenwegen,Ga naar eind1
en de tweede die daarop volgen, vooral 5. en Wee, laat ons stil, doodstil als kindren wezen,Ga naar eind2
en Maar wie óm 't Beeld en 't Schoone in zich het aardscheGa naar eind3
| |
[pagina 627]
| |
en Komt nu, bedroefden! al wie raad'loos klagen!Ga naar eind4
Ook enkele regels en uitdrukkingen vind ik mooi, b.v.:
En vraag niet of ik schreiende oogen ken
't Is kramerstaak te kraaien voor de menschen
't Huis waar mijn Schoonheid woont en mijn rijk loon leit.
Mijn toorn zal in uw stad een toren wezen.
Zijn leed als brood te breken met de tanden
En 't bitterste eten...
Van 't liefhebbe' is hun 't lieve hebben 't meeste;
Gaat 't hebben weg dan wordt het lieven haten.
't Lief is geen lief nu 't niet hún lief mag blijven.
Maar Liefde is Liefde, al gaat al 't lief verloren.
Waar 'k nu bedroefd, 'k zou met de droefsten schreien:
Zóo droef als ik kan toch geen droef mensch klagen.
Klaagt uit, klaagt mee, maar leer dan 't Leven lijden.
Want wie dat leert heeft nooit meer leed te vreezen.Ga naar eind5
Aanmerkingen maak ik niet: ik weet hoe onaangenaam ongevraagde critiek den dichter aandoet. Laat mij besluiten met een gelukwensching en een vriendschappelijken groet, ook voor uw meisje. Hélène Swarth |