Briefwisseling 1 juli 1885 tot 15 december 1888
(1995)–Albert Verwey– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 537]
| |
A. Verwey aan K. van Vloten [7.10.88]Ga naar eind1Zondagochtend.
O kindje, kindje, gister leefde ik nog in den droom van eergister maar vanochtend toen ik wakker werd was ik zóo wakker en voelde zoo goed dat ik alleen was - o god, wat een pover gevoel had ik, zoo alsof ik aan land lag gespoeld na een feestnacht op een gelukkig eiland, nat, koud - ja, kijk maar eens naar buiten, allemaal nat en koud - een arm, verdwaald jongetje, met een beetje hoofdpijn, zeker van den schok bij 't aan land spoelen. Ik vind dat een mensch zoo voor zijn eigen altijd een beetje een malle vertooning maakt. Hij weet nooit hoe hij zichzelf moet behandelen. Au sérieux? En bagatelle? Moet ik nu tegen me zelf zeggen: ja, nu ben je verdrietig. Dat is een zaak van aanbelang. Laten we daar eens een woordje over wisselen. Dat kán toch niet, vin je wel? Dat staat zoo onuitstaanbaar eigenwijs en gewichtig. Maar moet ik dan zeggen: Och, ben je verdrietig vandaag? Kom kom, erg hè. Ja, 't is een nare boel en je moet je daar maar diep van doordringen, hoor je. Zoo heelemaal zonder verdriet kon je je ziel wel aan den kapstok hangen. - Dat gaat toch oók niet, want ik heb mezelf mooi in 't ootje nemen, met pijn in mijn hoofd en een temperatuur als een drenkeling: dat zijn feiten als koebeesten en die roepen boe! tegen mijn dwarsfluit. Nu is 't gevolg daarvan dat ik eerst 't een en dan het ander doe. Eerst roep ik au! en dan zeg ik: Watlief? Maar op den duur wordt dat toch oók vervelend en dan eindig ik met te gaan werken als een aannemer. Als ik dat niet doe, loop ik gevaar van boos te worden. Zoo begon ik van ochtend al een wraakneming te verzinnen op Prof. Kuenen. Die heeft over Hugenholtz geschrevenGa naar eind2 en mij in 't voorbijgaan als een gamin van de Nieuwe gids gekwalificeerd. Ik hield dien man voor fatsoenlijker; en als ik nu niet oppas ga ik hem uitschelden. Nu mag ik er vanochtend niet uit ook: ik zou gaan wandelen met van Hell, weet je. Maar 't regent zoó. Nu is dat niets, want schrijven aan jou is prettiger dan met Van Hell wandelen.
Ik ben voor mijn papier zittend aan 't droomen gegaan en ik zie dat ik zoo 3 kwartier gezeten heb. Ik kan niet alles zeggen wat ik gedroomd heb. Want het is zoo veel: van ons en ons huis, en jouw willen wat ik wil in de wereld, en wat ik je allemaal vertellen zal. Ik droomde tot van de kinderen toe, die we zullen krijgen; jongens; ik ben dol op jongens, jij ook? Dat moeten allemaal machthebbers wezen, over de gedachten en verbeeldingen van de menschen. Wij zullen een vorsten-familie maken en in ons huis zoomin als in onze kinderen zal iets kleins en liefhebberij-achtigs komen. Ik verlang naar een dynastie van geestelijke koningen. | |
[pagina 538]
| |
Hans is lief, maar Hans is heel wat anders. Ik zal hem kussen van je vanavond. En dan zal ik hem weer kussen als ik me goed heb wijs gemaakt dat mijn eerste kus aan hem werkelijk een van jou was. Willem is gister bij Boeken gebleven, heeft er gegeven en vannacht gelogeerd. Hij komt ook in Bussum. Voel je hoe lief ik je heb? |
|