Briefwisseling 1 juli 1885 tot 15 december 1888

H.J. Biederlack aan A. Verwey 30.9.88

v.h. 30 September 1888.

Amice,

Tot en met hedenavond heb ik eerlijk mijn best gedaan, om mijn belofte na te komen. Ik heb uit den treuren over Van Houten's jongste geschrift¹ zitten schrijven. Tweemaal heb ik mijn werk afgebroken, - 't weer over een andere boeg gegooid, - en tweemaal ben ik opnieuw begonnen. Maar ik ben met geen van mijn drie half voltooide beschouwingen tevreden. Nu is alle liefhebberij er af en geef ik er den brui van.² Ik geloof werkelijk, dat, al zie ik zeer goed in waar bij Van Houten de fout zit, mij zelf de krachten ontbreken, om iets beters op te bouwen. En dat zou ik toch gaarne doen, - anders heeft de kritiek geen zin.

Ge moet me dus van mijn belofte voor dezen keer ontslaan. Een anderen keer hoop ik weer wat voor D.N.G. te hebben.³ Thans moet Ge maar denken: ut desint vires, tamen est laudanda voluntas!⁴ Voor mij een schamele troost; ik hoop echter, dat Ge me hem niet zult onthouden.

Steeds t.t.

H.J. Biederlack.

1 S. van Houten, Das Causalitätsgesetz in de Social-wissenschaft. Harlem 1888.

2 Het werd uiteindelijk door M.C.L. Lotsy besproken in: De nieuwe gids 4 (1888-1889), deel i, p. 112-121.

3 Pas in De nieuwe gids 5 (1889-1890), deel i, p. 59-85 verscheen opnieuw een bijdrage van H.J. Biederlack, getiteld ‘De faculteit der Godgeleerdheid’.

4 Al zijn de krachten afwezig, toch is de wil prijzenswaardig.