Briefwisseling 1 juli 1885 tot 15 december 1888
(1995)–Albert Verwey– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 441]
| |
A.P. van Groeningen aan A. Verwey 29.5.88WelEd. Heer Albert Verwey Ged. Binnenrotte 48, 29 Mei 1888.
Geächte Heer, Mag ik u danken voor uw sympathie? Uw goedkeuring is eene ruime vergoeding voor de teleurstellingen, die ik ondervond, anders menigvuldig genoeg om... Doch - ‘niet alles sticht,’ zei PaulusGa naar eind1 (een naamgenoot van den zanger van ‘en revenons’)Ga naar eind2... Ik heb iemand gekend, die altijd het remtoestel in werking bracht: weest practisch. Volg ik zijn voorbeeld en knel ik mijn gedachte in het keurslijf van een wiskunstige formule, dan krijg ik: Major: een uitgever geeft nooit iets uit van iemand, die ‘geen naam’ heeft; Minor: Ik heb geen naam; men kan alleen naam maken in een tijdschrift. Ergo: Geen uitgever zal ooit iets van me willen uitgeven. Mijn conclusie deugt natuurlijk niet, als er een fout in de praemissen schuilt. Is dit het geval, wijt het mijner geringe ervaring op dat gebied. (Een zinswending van Potgieter, merk ik) Ik weet zeker, dat uw aanbod meer dan een spelen met woorden is. Daarom durf ik - zonder te vreezen onbescheiden te zijn - vragen: ‘hoe doet men dat: een uitgever zoeken?’ Immers, welke waarborgen kan ik hem geven van slagen: mijn overtuiging? Dat doet niet, zeggen de straatjongens. En van uw heusche belofte aan het slot van uw brief, mag ik tegenover derden geen gebruik maken... Maar al die grauwe bedenkingen kunnen den zonnestraal niet wegnevelen, dien ik zag, toen ik uw brief las. Vriendschaps- en dankbaarheidsbetuigingen gaan me altijd heel slecht af; maar daarentegen moet ik me zelven het getuigenis geven, dat ieder woord daarvan wélgemeend is. Indien ik u in iets van wederdienst kan zijn - niemand heeft me traag bevonden, als het er op aankwam, mijn woorden in daden om te zetten. Zoo ziet men, dat alle gedachten draaien om het dierbaar middelpunt: het Ik. Bij het nasnuffelen van het archief, dat geheugen heet, merk ik, dat zekeren Staring het vaderschap dier gedachte toekomt.Ga naar eind3 Ik meende, dat ik mezelven hoorde. Achtend Uw dw. August P. van Groeningen |
|