Briefwisseling 1 juli 1885 tot 15 december 1888
(1995)–Albert Verwey– Auteursrechtelijk beschermdA. Verwey aan K.J.L. Alberdingk Thijm [28].12.87Ga naar eind1Rozengracht 57 Amsterdam. Decr '87
Amice, Ik heb gewacht met je te danken voor de toezending van je boek, totdat ik het uit zou hebben. Nu héb ik het uit en dank je, behalve voor die toezending, oók voor het vele aangename, dat je stijl met zijn mooie bewegingen, me heeft aangedaan. Ik heb het heerlijk gevonden zooveel aangenaam, overtuigd, natuurlijk Hollandsch te kunnen lezen als jij me daar hebt thuisgestuurd. Neem me niet kwalijk dat ik je in ruil daarvoor iets zenden moet als Doortje Vlas van Bram van Dam,Ga naar eind2 maar Kloos zei me dat je daarom gevraagd hebt. | |
[pagina 386]
| |
Nu ik je boek gelezen heb, denk ik zoo bij mezelf dat jij toch een geweldige dweper bent. Jij hebt het leven lief, maar niet énkel - vergun me - ‘met een forsche en jaloersche liefde’:Ga naar eind3 - jij dweept met het leven. Ik zeg niet dat het zoo is, maar ik zeg dat ik dat zoo denk. Als ik jou lees, dan denk ik: ja juist, als Het Leven een vrouw was, dan zou hij liggen snikken vóor haar of haar aan haar hals hangen. En als Zij lief deê tegen hem, dan geloof ik dat hij vergaan zou van vervoering. Dat dwepende voel ik tot in je bedaardste volzinnen, tot in de manier waarop je spreekt van ‘mooye handen’. De fantasie van jou met het belichaamde leven zou door alle stemmingen heen kunnen worden voortgezet met illustreerende volzinnen uit je roman, en ook uit je brochure.Ga naar eind4 Mathilde en Jozef.Ga naar eind5 v. Deyssel en Het Leven. Het is eén roepen, eén dwepen. Ik hoef je niet te zeggen dat jij - en je boek als uiting van jou - door zoó te zijn, een zeldzame verschijning bent tusschen de collectie schrijver - en boeken, - die ik in mijn Hollandsche hoofd heb. Ik ben blij met de aanwinst. Ik houd er niet van een boek uit elkaar te halen: dit boek is mooi, dat boek is minder mooi. Zulke zaken weet jij zelf het best. Het lijkt me, in hoofdzaak, dat je voornamelijk in je 13de hoofdstuk ernaar gestreefd hebt het meest-direct treffende van de beschreven zaken uit te drukken. Waar je je hier en daar minder juist mag hebben uitgedrukt geloof ik dat je causeurs-kwaliteiten je in den weg hebben gezeten. De woorden zijn je in zoo groot aantal familjaar, dat het wel eens moeielijk zijn moet onder zooveel bevrienden, den eenen vriend te vinden, dien je noodig hebt. Je zult het publiek nog wel hier en daar aan het schrikken maken. Ik voor mij vind, in een oordeel over je boek, de zedelijkheids-kwestie ondergeschikt. De vraag is ook niet wat de menschen mooi vinden maar wat jij, de met het leven dwepende V. Deyssel mooi vindt. Houd me ten goede dat ik je zaken geschreven heb, waar je 't niet mee eens bent of die je al lang wist en geloof me tt Alb. V. |