A. Verwey aan N. de Roever 7.12.87
Rozengracht 57
7 Decr '87
Weledele Heer,
Proef en revisie heb ik gehad en ook Uw brief met een proef-afdrukje van Van Looy's teekening heb ik in orde ontvangen. Het spijt mij dat ik U, waarschijnlijk door de constructie van mijn volzinnen, aanleiding gegeven heb tot het vormen van een verkeerde voorstelling van wat ik in het sonnet bedoel. Ik bedoelde in de terzinen uittedrukken: 't (stadsstukje) staat in stad, als (zooals) huisjes staan op een molenerf. Zulke huisjes gezien tegen het molenaarshuis en den Singel, bedoel ik, maken op mij den zelfden indruk, dien dit groepje burgwal-huizen, gezien tegen de stad, op mij maakt. Ik schijn u in den waan gebracht te hebben dat de terzinen een voortzetting van de kwatrijnen en niet een erbij aansluitende vergelijking inhielden.