Briefwisseling 1 juli 1885 tot 15 december 1888
(1995)–Albert Verwey– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 83]
| |
Opdat ik in de oogen
Van allen die weenen
Zacht legge het licht,
Dat mijn ziel heeft omschenen.Ga naar eind1
Het is wel makkelijk schatten noch staat te begeeren,Ga naar eind2 maar wel iets anders, dat beter is; als het maar van 't begeeren afhing. Dan hoefde ik jou niet te vragen een Vers voor mij te maken. Ik heb een onbeschrijfelijke behoefte aan die rhytmen van jou, zij doen mij slapen en droomen. Wou je weten waarom ik een vers van je noodig heb? Ik kan het je niet zeggen, ik kan het mijzelf niet zeggen, het is een stemming waarin ik behoefte heb mijn geheele bestaan te vergeten. Het is die koude, grijze, mistige, levenlooze winter, het is de oneindigheid, waarin ruimte noch tijd is, alles één grauw, levenloos, eindeloos vlak. Ach Albertje, ik wenschte dat ik minder zwaarmoedig was; toe maak een vers voor mij, dat ik huilen moet. Ik wil je niet grieven, door je nog eens te zeggen, dat ik zulke brieven als deze, aan je ziel schrijf, je ziel, die verzen maakt en rhytmen hoort en dat er daarom geen menschen van weten moeten. Dag Albertje, wil je mij dien zendbrief sturen, zooals je me beloofd hebt of is hij bij Sam; ik wenschte, dat ik ook te Parijs was. Martha |