Het blank heelal(1908)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 11] [p. 11] II Ik zat op school zoo vaak tegen u aan, Mijn vriend, - een moede knaap, omdat ik graag Den dag lang dichtte en in dat saai lokaal Me een land schiep als een tuin, waarin ik vrij En vroolijk gaan kon, met als wachter u. Gij de eenge die bevroedde en graag vergaf Dat ik een poort sloot, en als wachter gij Daarbuiten zorg droeg voor den moeden knaap Die moe maar scheen. Want in mijn paradijs Zaagt ge mij nauw, maar wist mij, vlug en sterk, Waagzieker dan van de rumoerge bent [pagina 12] [p. 12] De stoutste en sterkste dien met krachtge vuist Gij ophieldt en terugsloegt en verdreeft Als hij op stoornis zon van uw poëet. Gij ligt nu lang - zooals ik eenmaal schreef - ‘In de aard van dat warm eiland’, maar somtijds Spreekt gij met mij in mijn gesloten tuin. Vorige Volgende