Memoriaelbouck. Dagboek van gebeurtenissen te Haarlem van 1572-1581
(1973)–Willem Janszoon Verwer– Auteursrechtelijk beschermdDagboek van gebeurtenissen te Haarlem van 1572-1581
[pagina π2]
| |
Voor Hannie | |
[pagina I]
| |
InleidingOp 20 oktober 1579 werden er in Haarlem door getuigen verklaringen afgelegd in een geschil over de geldigheid van het testament van Johan van DuvenvoordeGa naar voetnoot1. Deze aanhanger van de prins van Oranje was tijdens het beleg van Haarlem in de stad geweest en werd na afloop hiervan door de Spanjaarden terechtgesteld. Eén van die getuigen was Willem Janszoon Verwer, die verklaarde dat hij gedurende het beleg in Haarlem had gewoond ‘ende daegelicx in zijn bouck geannoteerd heeft datgene, dat dien dach was gebeurt ende hem notabel docht te wezen’Ga naar voetnoot2. Op een der hem gestelde vragen antwoorde hij ‘dat hij bij zijn memoriaelbouck bevindt dat de voornoemde Duvenvoorde opten XVIIIen augustij anno drie ende tzeventich met meer andere tot Schoten es onthoofft twelck wij commisszarissen ende adjonckt in 't voorschreven memoriael ons verthoont sulcx gelesen ende bevonden hebben folio XCIIII verso’Ga naar voetnoot3. Dit was waarschijnlijk de eerste keer dat van het dagboek, dat Verwer van de gebeurtenissen tijdens en na het beleg bijhield en dat hij zelf bestemde tot lering van de stad Haarlem, gebruik is gemaakt. Aan het hierboven gegeven citaat is tevens de titel van deze uitgave ontleend.
Mr. Willem Janszoon Verwer was afkomstig uit een van de vooraanstaande geslachten in Haarlem. Willem's vader, Jan Janszoon Verwer (1505-1585) was in 1550 regentGa naar voetnoot4 geworden van het Heilige Geesthuis, waaraan hij in 1557 het regentschap van het St. Elisabeth's gasthuis toevoegde. Ook was hij in 1548 nog een jaar vinder geweest van de St. Jorisdoelen. Zijn beroep was wantsnijder (wollenlakenverkoper) en hij wordt genoemd als vinder van de Haarlemse drapeniersGa naar voetnoot5. In al deze functies heeft hij blijkbaar voldaan, want in 1560 wordt hij voor het eerst genoemd als lid van de vroedschap van Haarlem en in de volgende jaren tot aan het beleg treedt hij ononderbroken als zodanig op, zonder overigens in deze tijd de functie van schepen of burgemeester te bekleden. Hij is trouw aan de regering en aan de kerk en behoort dan ook niet tot die- | |
[pagina II]
| |
genen die na de woelingen van de jaren 1566/67 worden afgezet. Pas wanneer in december 1572 Marnix namens de prins van Oranje in Haarlem de wet komt verzetten, verdwijnt Jan Verwer uit de vroedschap. Zijn opvattingen over het partijkiezen van de stad voor de prins is kennelijk bekend én geducht, want hij is één van de negen personen, die in het begin van het beleg onder huisarrest worden geplaatst. Eerder, in het begin van december, had hij geweigerd deel te nemen aan de stemming over het zenden van een deputatie naar Don Frederik, omdat hij niet geloofde in de geheimhouding van wat er binnen de vroedschap werd besproken. De omstandigheden hebben hem hierin gelijk gegeven. Ook weigerde hij om deel uit te maken van deze deputatie. Direct ná het beleg werd Jan Verwer door de Spaanse autoriteiten benoemd tot schepen, hetgeen hem politiek wel duidelijk plaatst. Overigens werd hij later in dat jaar 1573 niet herbenoemd. Evenmin vinden wij hem terug in de vroedschap, die in 1577 door de prins werd aangesteld, al werd hij dat jaar wel geraadpleegd als één van de 20 Haarlemmers, die toen tot de ‘rijkdom’ van de stad werden gerekend: Een college van personen buiten de vroedschap, dat in bijzondere gevallen werd geraadpleegd. Eén van de redenen, waarom hij in 1577 niet voor een vroedschapsplaats in aanmerking kon komen, kan zijn geweest dat een neef, die bovendien met zijn kleindochter getrouwd was, toen burgemeester werd. Tussen de leden der vroedschap waren nu eenmaal bepaalde graden van verwantschap niet toegestaan. In 1582 blijkt Jan Verwer ziek te zijnGa naar voetnoot6 en in 1585 wordt zijn vrouw als weduwe vermeldGa naar voetnoot7. In de tussenliggende jaren moet hij dus overleden zijn. Willem's moeder heette Margriete en was een dochter van Claes Lottijnszoon Gael († 1537). Claes Gael was lakenverkoper en wordt genoemd als waardijn van de wollen lakenen. Hij was dus een collega van Willems vader. Claes Gael had sinds 1530 zitting in de Haarlemse vroedschap en was in de jaren voor zijn dood drie maal schepen. In 1534 was hij weesmeester. Eén van zijn zonen had zitting in de vroedschap van Haarlem, een andere in die van Leiden. Margriete maakt in 1589 haar testamentGa naar voetnoot8. Zij is tussen 1590 en 1592 overleden. Na haar dood verklaarden haar erfgenamen, dat het de wens van hun moeder was geweest, om de woningen, die zij aan de Raveling- | |
[pagina III]
| |
steeg had laten bouwen, voor een hofje te bestemmenGa naar voetnoot9: Het Verwershofje heeft daar tot 1935 bestaan. Uit het huwelijk van Jan Jansz. Verwer en Margriete Claesdochter Gael zijn zeven kinderen bekend: Willem, Pieternelle, Jan, Hase, Alijt, Cornelia en MariaGa naar voetnoot10. Hiervan huwde Pieternelle Gilles Meynaertsz. van Huessen, al weer een telg uit een bekend Haarlems geslacht, wiens vader enige tijd schout van Haarlem was. Willem Jansz. Verwer, het oudste kind, zegt in oktober 1579 46 jaar oud te zijnGa naar voetnoot11. Hij moet dus omstreeks 1533 geboren zijn en was derhalve een leeftijdsgenoot van b.v. de prins van Oranje. Over zijn jeugd is niets bekend. Hij kende Latijn en wist wat van de Griekse mythologie, hetgeen hij wel op de Haarlemse Latijnse school zal hebben geleerd, toen de priester Mr. Thomas Mathijsz. daar rector was en de school tot bloei bracht. Misschien heeft hij nog juist de problemen rondom diens opvolging meegemaakt. Hij heeft rechten gestudeerd en in het testament van zijn moeder is sprake van de kosten van zijn studie. Wij vinden hem echter pas in 1564 ingeschreven in het matrikel van de universiteit van LeuvenGa naar voetnoot12. Dat is tamelijk laat, want Verwer is dan al ongeveer 30 jaar oud. Mogelijk heeft Verwer in Leuven een elders begonnen studie afgerond, maar het is niet bekend waar dat dan geweest kan zijn. Al voor de Leuvense inschrijving vinden we Verwer praktisch bezig als procureur te Haarlem, waar zijn naam voorkomt in de enige burgerrol van het Haarlemse gerecht, die ons uit de 16de eeuw is overgeleverd, nl. die uit de jaren 1562/63Ga naar voetnoot13. Tot 1592 is hij bovendien een aantal jaren brouwer gegeweest maar deze activiteit lijkt geen groot zakelijk succesGa naar voetnoot14. Vaak werd er niet gebrouwen en de hoeveelheden bier, die uit zijn brouwerij in de brouwregisters werden genoteerd, waren niet groot. De brouwerij was wellicht in zijn bezit gekomen door zijn huwelijk met Catrijn Claesdochter Hals, wier vader een vooraanstaande brouwer in Haarlem was. Deze is tijdens het beleg overleden en was in 1548 vinder en van 1551-1554 deken van de Cloveniersdoelen, wat een vooraanstaande functie was. Willem Jansz. Verwer werd nooit lid van de Haarlemse vroedschap, waarin zijn neef Claes Jan Rembrandtsz. Verwer wel zitting had, die in 1577 burgemeester werd. Deze was gehuwd met een dochter van Willem's | |
[pagina IV]
| |
zuster Hase. Wel bekleedde Willem andere functies in het Haarlemse leven. In 1574, 1575 en 1580 was hij regent van het H. Geesthuis en in 1580 bovendien van het Leprooshuis, functies die in deze jaren na het beleg veel moeiten met zich brachten, vooral door de financiële zorgen waarmee liefdadige instellingen toen te kampen hadden, omdat zij door de oorlogsomstandigheden vrijwel geen inkomsten meer hadden. Catrijn Claesdr. Hals komt op 18 november 1595 als weduwe voorGa naar voetnoot15. De preciese datum van het overlijden van haar man is niet bekend. De begraafregisters beginnen in Haarlem pas in 1598. Hierin vinden wij trouwens ook haar naam niet. Zij hadden één zoon, Claes geheten, die in 1611 getrouwd blijkt te zijn met een Catherina ClaesdochterGa naar voetnoot16.
Uit de tijd van het beleg van Haarlem zijn verscheidene dagverhalen overgebleven. Zoals reeds door mej. dr. G.H. Kurtz in haar boek over KenauGa naar voetnoot17 is geschreven, verschenen er tijdens het beleg heel wat publikaties, waaronder vrij veel in DuitslandGa naar voetnoot18. Vooral in de laatste staan nogal eens wat onjuistheden. De uitvoerigste en betrouwbaarste beschrijvingen van het beleg zijn die van Gerrit StuverGa naar voetnoot19, Cornelis Bartholomeusz., Willem Jansz. Verwer, Pierre Sterlincx, Nicolaes van Rooswijk en Johannes Arcerius. De eerste twee zijn nooit in druk gebracht. Van de anderen heeft Arcerius het eerst gepubliceerd, nog tijdens het beleg. Zijn werk verscheen eerst in het Latijn en is later in het Nederlands vertaald. Het verhaal van Van Rooswijk draagt ook wel het jaartal 1573, maar er zijn aanwijzingen dat dit eerst in 1582 gedrukt isGa naar voetnoot20. In 1574 verscheen in Delft een beschrijving van het beleg door Pierre Sterlincx. Bij het gemeentearchief is tenslotte nog onder hs. 4 een dagverhaal van een onbekende auteur aanwezig. Bij het lezen en vergelijken van deze dagboeken dringt zich de indruk op, dat alle schrijvers gebruik hebben gemaakt van nog een dagboek, dat ons niet is overgeleverd. Dat de verschillende auteurs bepaalde gebeurtenissen op dezelfde plaats beschrijven, is begrijpelijk. Anders wordt het, wanneer algemene opmerkingen ook steeds op dezelfde plaats voorkomen en b.v. een opmerking over het buiten de stad grazen van vee tijdens het beleg bij iedere schrijver op dezelfde plaats voorkomt. Dit voorbeeld zou met andere kunnen worden aangevuld. Ook gebeurt het herhaaldelijk, dat | |
[pagina V]
| |
de verschillende auteurs op bepaalde plaatsen dezelfde uitdrukkingen en zinswendingen gebruiken. Acerius, die als eerste publiceerde en die met Verwer de enige is, die Kenau noemt, kan hier niet als oervoorbeeld gelden, want het hierboven gesignaleerde verschijnsel gaat door, ook als Arcerius in februari 1573 zijn verhaal afsluit. Personen, die Arcerius alleen maar aanduidt, noemt Verwer met name. Wiens werk dan wel als uitgangspunt voor andere beschrijvingen gediend heeft, kon niet achterhaald worden. Het dagverhaal van Willem Jansz. Verwer was tot nu toe niet uitgegeven. Alleen de passage over de Haarlemse noonGa naar voetnoot21 en een zeer kort uittreksel van het dagboekGa naar voetnoot22 waren gepubliceerd. Verwer's dagboek wijkt in zoverre van de andere af, dat hij niet ophoudt bij de kapitulatie van Haarlem op 13 juli 1573 maar ook de daarop volgende jaren van Spaanse bezetting tot 1 maart 1577 beschrijft en dan pas eindigt bij de afzwering van Philips II als heer der Nederlanden in 1581. De gegevens over deze periode zijn in de archivalia bijzonder schaars en het dagboek vormt dan ook een welkome aanvulling op wat wij weten over het dagelijks leven van de Haarlemmer in die jaren. Duidelijk komt bij Verwer naar voren welk leed de Haarlemse bevolking na de overgave moest verdragen. Bovendien is hij rooms-katholiek, zodat hij ons een verhaal geeft vanuit r.k. gezichtspunt. Over zijn persoonlijke belevenissen en die van zijn familie zegt Verwer niet veel. De dood van zijn schoonvader wordt vermeld alsof het een willekeurig persoon betreft. Evenzo gaat het met b.v. het huisarrest, dat in het begin van het beleg aan zijn vader wordt opgelegd. Maar het verslag van de Haarlemse vroedschapsvergadering over het zenden van een delegatie naar Don Frederik, dat alleen bij Verwer te vinden is, kende hij ongetwijfeld van zijn vader.
In de versie waarin het dagboek van Verwer ons is overgeleverd, hebben wij duidelijk een latere bewerking van zijn dagelijkse aantekeningen. Tal van kleine bijzonderheden over het dagelijks leven in de stad komen alleen bij hem voor en moeten wel via schriftelijke aantekeningen bewaard zijn. Wel duidt de uitdrukking ‘naar mijn onthouden’ er op, dat dit niet geldt voor alles wat hij opschreef. Regelmatig noemt hij ook de afloop van gebeurtenissen die pas later dan hij ze beschreef bekend kon worden. Ook voegt hij als ‘parentheses’, tussenzinnen, gedeelten in die op die | |
[pagina VI]
| |
plaats chronologisch niet thuis horen. Verder heeft Verwer gebruik gemaakt van andere dagverhalen. Enkele malen heeft hij in zijn dagboek verbeteringen aangebracht, waardoor hij zijn tekst in overeenstemming bracht met andere beschrijvingen. Hij doet dit soms met de opgaven van getallen, b.v. bij de vermelding van het aantal op één keer binnengekomen sleden met proviand, maar ook de tekst die hij zelf over Kenau had geschreven heeft hij later veranderd en geheel gelijk gemaakt met hetgeen Arcerius over haar schreef. Overigens is het voorkomen van een beschrijving van Kenau's werk in het dagboek van een man die haar gekend moet hebben, weer een aanwijzing dat Kenau niet geheel en al naar het rijk der fabelen moet worden verwezen. Bij het schrijven van zijn werk heeft Verwer ook kunnen putten uit een verzameling stukken die hij zelf had aangelegd en die nog als handschrift 41 op het gemeentearchief van Haarlem aanwezig is.
De eerste bladzijden van zijn boek bevatten maar weinig aantekeningen, pas bij het eigenlijke beleg wordt Verwer uitvoeriger. Ongetwijfeld heeft de schrijver de eerste bladzijden pas achteraf genoteerd en het is interessant om te zien waar hij dan de geschiedenis van het beleg laat beginnen: De afkondiging van de Tiende penning te Haarlem. Het dagboek van Verwer valt in drie gedeelten uiteen. Hij begint met het beschrijven van de gebeurtenissen te Haarlem vanaf 11 maart 1572 tot en met het einde van het jaar 1573, welke tekst hij folieerde van folio 1 tot en met folio 112. Dit gedeelte ziet er bijzonder netjes uit en heeft af en toe versieringen in rode inkt. Daarop volgt het verslag over de gebeurtenissen in de jaren 1574-1581, per jaar gegeven, met bij enkele jaren een foliëring der bladen. Dit tekstgedeelte is met veel slordiger hand geschreven en heeft geen versieringen. Tenslotte eindigt het manuscript met een tot nu toe onbekend gebleven verslag van het beleg van Alkmaar in 1573, in hetzelfde handschrift en met dezelfde versieringen als het eerste gedeelte van het dagboek en met een daarop aansluitende foliëring van folio 113 tot en met folio 123. Het eerste en het laatste deel van het manuscript behoren duidelijk bij elkaar en hebben aanvankelijk samen een geheel gevormd. Het tegenwoordige middenstuk heeft vroeger een apart dagboek uitgemaakt en is later tussengevoegd. Wanneer dit laatste is gebeurd is moeilijk te bepalen. De band waarin het dagboek thans is ingebonden kan worden geschat op het einde der 18de eeuw. Dat komt ook overeen met het feit, dat achterin de band een akte uit 1770 is bijgebonden, die overigens met het dagboek niets te maken heeft en die tot een dossier behoort, dat onder nr. 139 | |
[pagina VII]
| |
nog aanwezig is in het archief van de Dominicanen te Gent. Mogelijk is het aanvankelijk apart staande gedeelte van het dagboek over de jaren 1574-1581 toen op de huidige plaats ingebonden, maar dit kan ook eerder al zijn gebeurd. Waarom Verwer ook de belegering van Alkmaar heeft opgenomen, is niet duidelijk. Wel zijn een aantal Haarlemmers gedwongen om voor Alkmaar pioniersarbeid te verrichten, maar dit waren meest arme lieden en het is niet waarschijnlijk dat Verwer tot die pioniers behoord heeft. Zijn aanwezigheid daar blijkt niet uit de tekst. Waarschijnlijk heeft hij de twee belegeringen van 1573 in één manuscript willen samenbrengen. De datum, waarop het manuscript van Verwer over de jaren 1572/73 klaar was, kan nog nader bepaald worden. Het bestond reeds op 20 oktober 1579, toen Verwer er uit voorlas. Het dagboek zelf geeft verdere aanwijzingen. Op folio 95 verso is op 19 augustus 1573 sprake van gijzelaars, die van het pardon van Alva waren uitgesloten en ‘die noch op huijden gevangen leggen’. Dit gegeven maakt verdere precisering mogelijk. Op 24 juni 1574 werd door Requesens afgekondigd, dat vrijheid en vergeving was beloofd aan iedereen, die zich aan verzet tegen de koning had schuldig gemaakt. Op grond hiervan kon ook op vrijlating van de gijzelaars worden gerekend. In april, juni en juli waren reeds enkele gijzelaars uit de gevangenschap ontslagen en het Haarlemse stadsbestuur vroeg om op grond van het nieuwe pardon ook de andere gijzelaars vrij te latenGa naar voetnoot23. Hierop werd door Requesens geantwoord, dat zij een ruilobject vormden voor de Spaanse gevangenen in Middelburg, over wier vrijlating werd onderhandeldGa naar voetnoot24. Op 31 augustus daarop werd dan inderdaad een groot aantal gevangenen naar Hoorn gebracht om daar te worden uitgewisseld. Niet alle gevangenen hadden daardoor hun vrijheid herwonnen. Op 8 en 9 oktober werden nog eens enkele gevangenen vrijgelaten. Daarna wordt geen ontslag uit de gevangenis meer genoemd. Van de 12 gevangenen, wier vrijlating niet gemeld is, is niet bekend wanneer zij de gevangenis hebben verlaten. Het blijkt dat zij sinds een datum vóór 5 maart 1575 vrij mochten rondlopen in de stad, want toen op die dag één hunner, Johan van Vliet, uit de stad vluchtte, werden enkele anderen weer in verzekerde bewaring gesteld. Een en ander laat de conclusie toe, dat de periode 1572-1573 van het dagboek in het jaar 1574 zijn definitieve vorm kreeg, met als uiterste termijn waarschijnlijk de 9e oktober, mogelijk ook de 31ste augustus. | |
[pagina VIII]
| |
Na de dood van Verwer hebben zijn erfgenamen het dagboek aan de Dominicanen geschonken, zoals uit een mededeling op het titelblad van het manuscript blijkt. Vóór 1629 bevond het zich in hun klooster in Den Bosch. Toen na de val van deze stad in 1629 de Dominicanen aldaar het land moesten verlaten, hebben zij, met andere stukken, ook het dagboek meegenomen naar de Zuidelijke Nederlanden waar zij het bewaarden in het nieuw gebouwde klooster te Mechelen, waar het waarschijnlijk opnieuw is ingebonden, zoals hierboven al gemeld is. Na de Franse Revolutie is het archief van de Dominicanen opnieuw verspreid geraakt. Het dagboek kwam nu terecht bij de Dominicanen te Gent, waar het in 1880 nog aanwezig wasGa naar voetnoot25. Nadien is het naar Nijmegen overgebracht, waar het nu berust in de bibliotheek van de Nederlandse provincie van de paters Dominicanen. Wanneer deze overbrenging heeft plaats gevonden is niet bekend. Vermoedelijk is het in 1889 geweest toen er een uitwisseling tussen Gent en Nijmegen heeft plaats gehad. Een lijst van de toen geruilde stukken is echter niet gevonden.
Reeds in 1939 waren door de vroegere gemeentearchivaris mej. dr. G.H. Kurtz en de heer Fr. de Witt Huberts aan het Historisch Genootschap te Utrecht plannen voorgelegd om Verwer's dagboek uit te geven. Het bestuur van het Genootschap heeft toen gemeend niet op de voorstellen te moeten ingaan. In 1960 is er van het dagboek een fotokopie gemaakt, waarvan door mej. Kurtz een afschrift is vervaardigd. Met financiële steun van de Vereeniging ‘Haerlem’ is haar afschrift in 1970 uitgetypt en aan de hand van het oorspronkelijke manuscript gecontroleerd en gecorrigeerd. In deze tekstuitgave is er naar gestreefd om de oude tekst zoveel mogelijk onveranderd te laten. In Verwer's verhaal zitten, ook als men in aanmerking neemt dat er in de 16de eeuw geen richtlijnen voor het spellen waren, nogal wat spellingsonregelmatigheden. Hij draait de volgorde van de letters van een woord nogal eens om. Het aanbrengen van correcties hierin zou aan Verwer's schrijfwijze teveel geweld hebben aangedaan en is daarom nagelaten. Wat de lezer misschien vaak als een drukfout zal ervaren, is in werkelijkheid meestal een spellingseigenaardigheid van de schrijver van het dagboek. Van het manuscript is de tekst over het beleg van Alkmaar niet opgenomen. Enkele tekstgedeelten zijn in een andere volgorde geplaatst, b.v. die over de Haarlemse Noon, omdat die door verkeerd inbinden in onjuiste volgorde was gekomen. Bij de annotatie is de tekst in die gevallen aangevuld, waar van de door | |
[pagina IX]
| |
Verwer genoemde gebeurtenissen uit andere bronnen uitvoeriger of betere informatie kon worden verkregen. Verwer was niet de enige waarnemer van het beleg, anderen wisten soms meer. Zo kon ook b.v. uit de thesauriersrekeningen op het gemeentearchief menige verklaring worden gevonden voor gebeurtenissen, die Verwer alleen maar noemde. Eén van de grootste moeilijkheden vormde het achterhalen van de vele Haarlemmers en andere personen, die met name in het dagboek worden genoemd. Een zeer grote steun bij dit werk kreeg ik van M. Thierry de Bye Dólleman, wiens onvoorstelbare kennis van de Haarlemse geslachten uit de 16de eeuw menig raadsel heeft opgelost. De vele genealogieën van oude Haarlemse geslachten, die hij reeds publiceerde, doen mij uitzien naar het ogenblik dat hij de tijd zal hebben ook over de andere geslachten te publiceren, waarvoor het materiaal reeds in zijn geheugen en in zijn aantekeningen aanwezig is.
Omdat bepaalde ‘moeilijke/woorden’ meer dan één keer in de tekst voorkomen, zijn deze niet onderaan de bladzijde maar aan het einde van het dagboek in een aparte woordenlijst verklaard. Teksten in vreemde talen zijn wel steeds meteen vertaald.
Bij het lezen van het dagboek moet men erop bedacht zijn dat het letterteken ij zowel voor onze ij als voor de ie staat; oe en oi staan voor oo; ae en ai staan voor aa; een enkele e moet vaak als ee gelezen worden; het komt vaak voor dat Verwer enkele letters van een woord verwisselt, zodat er b.v. spiert staat in plaats van spriet.
J.J. Temminck |
|