| |
| |
| |
5
Mijn moeder had een glaasje te veel op, die avond van haar jubileumfeest en mijn afscheid. Ik had haar al een paar keer uitgelegd dat ik vermoedelijk echt wel terug zou komen, al zou het alleen maar uit economische noodzaak zijn. En ik had gelogen dat ik absoluut niet van plan was Marjan en de kinderen voorgoed in de steek te laten. Het was maar een halve leugen, want ik wist niet wat ik wel of niet wilde. Maar ze werd er toch zeer droevig van. Ze wilde weten waar ik naartoe ging en toen ik vertelde dat het wel Maradonna zou worden reageerde ze fel: ‘Heb je in mijn papieren gesnuffeld?’
‘Welnee Bets, hoe zou ik kunnen? En waarom zou ik?’
‘Ook vroeger niet?’
‘Wat bedoel je nou eigenlijk?’
‘Nee laat maar.’
Maar ze dronk twee glazen sherry achter elkaar en ik herkende het als een teken dat ze over iets inzat.
Mijn moeder was van het taaie type dat bij het toenemen van de ouderdom alleen maar actiever werd. Ze zat in allerlei besturen, reisde van de aow en mijn vaders pensioen, met wandelstok en rugzak Europa door en was
| |
| |
de schrik van menig beambte onderweg. Vergaderingen regeerde ze met ijzeren hand en ze kon op onverwachte momenten keihard uit de hoek komen. Zoals ter gelegenheid van haar vijfenzestigste verjaardag, toen diverse Nunspeetse verenigingen de handen in elkaar gestagen hadden om de gevreesde oude dame een fijne middag te bezorgen.
Tante Daat, een lief maar slaafs mens dat in het kielzog van mijn moeder allerlei secretariaatfuncties vervulde, belde me een dag van tevoren op (‘zeg het niet tegen Bets, hoor’) om me te vragen of ik erbij kon zijn, want Bets wist van niets en kon soms zo recalcitrant zijn en dan kon ik haar misschien overhalen.
Toen ik tot mijn moeders verrassing de volgende middag langskwam en haar vertelde dat de werkvergadering die Daatje in haar agenda had geschreven eigenlijk een feestmiddag bedekte, reageerde ze met de mengeling van wrevel en voldaanheid die ik verwachtte: ‘Kunnen ze hun tijd niet beter besteden? Ik ben volgende week pas jarig... Nou ja, als ze hun tijd niet beter kunnen besteden.’
Mopperend maar tevreden liet ze zich naar het Cultureel Centrum rijden, waar we op de voorste rij gezet werden. Naast ons was een stoel vrij voor tante Daat, die ongetwijfeld geregeld door de kieren van het toneelgordijn naar ons keek, maar vooral te horen was terwijl ze horden nog onzichtbare kinderen in slagorde probeerde op te stellen. Eindelijk ging het doek op. De aubade van veertig kinderen van de koorvereniging ‘Vrij en Blij Zingen Wij’ (vbzw) zat mijn moeder geduldig uit, met
| |
| |
de tekst in haar hand, al kon ze niet nalaten me te wijzen op de regels:
‘door haar vele goede daden
voor de groot' en kleine baden
aan het Zuidermeer en om’
Het werd gezongen op de wijs van de grote stille heide. ‘En om?’ fluisterde mijn moeder luid. ‘En ommestreken, Bets,’ zei ik geduldig, zoals mijn vader het gezegd zou hebben als hij nog leefde, ‘er zijn toch twee zwembaden gekomen, weet je wel?’
‘Dat is tekst van Daatje,’ fluisterde ze, ‘kon altijd al goed koffie en over zetten.’
De diverse dames en heren bestuurders met hun toespraken verdroeg ze gracieus en ze belandde vanzelf op het podium voor het ontvangen van plaquettes, uit klei geschapen vazen en macramé-werk. Toen kwam de burgemeester, een nog jonge maar al kalende man, die de burgemeestersketen met enige gêne droeg. Ze lag al jaren met hem in de clinch (‘de zakkenwasser, de luie nietsnut, de onbenul’) en hij had dan ook ongezien mijn diepste sympathie, al deed dat niets af aan mijn loyaliteit voor mijn kenau-achtige moeder.
Ik was acht jaar en had de gewoonte ontwikkeld om heel vroeg in de ochtend een koekje te stelen uit de trommel die - goedgevuld - altijd klaarstond voor eventuele gasten. Op een ochtend was ik met die routinehandeling bezig, ik had het dressoir geluidloos geopend, de
| |
| |
koektrommel eruit gehaald en proefde in gedachten de smaak van speculaas al, toen mijn moeder met stentorstem riep: ‘Dat zie ik nou eens net!’ Mijn hart stond stil en de wereld verging. Ze lag op de divan (waarom eigenlijk? raadsels) en ik moest haar op een meter afstand gepasseerd zijn zonder haar op te merken, geconcentreerd als ik was op de weg naar het dressoir. Ze foeterde me uit en vertelde op luide toon wat ik de eerstkomende maand niet zou mogen: géén voetbal, géén boek uit de bibliotheek, direct na school naar huis, géén vriendjes op bezoek. Geslagen droop ik af. Het was de schrik van mijn leven, een superego met de hamer ingeslagen. Nooit meer daarna kon ik iets doen zonder het gevoel te hebben dat anderen meekeken, en als ik zeker wist dat er niemand was dan keek ik zelf mee naar wat ik deed, en schudde het hoofd.
Tijdens de lovende rede van de burgemeester volstond mijn moeder met snuivende geluiden en een enkel verontwaardigd gebaar, maar toen hij uitgesproken was en haar ere-burgeres van de gemeente gemaakt had, nam ze zijn uitgestoken hand niet aan en begon aan een speech waar de verslaggever van de plaatselijke krant grote moeite mee had.
‘Spreekster dankte de aanwezigen voor hun vriendelijke woorden en loftuitingen en toonde zich vereerd door de toekenning van het ereburgerschap van Nunspeet. Zij meende echter ook enige kritische kanttekeningen te moeten plaatsen. Zoals het ontbreken van voldoende kinderdagverblijven voor werkende moeders, de penibele situatie
| |
| |
van het Fonds voor Invalide Ouden van Dagen, de naar mening van de spreekster ontoereikende sanitaire voorzieningen van het woonwagenkamp op de Hoekweg, de volgens spreekster van de landelijke aanpak in zuinige zin afwijkende interpretatie van de Bijstandswet voor ongehuwde moeders. De middag werd voortgezet met een vrolijk samenzijn.’
Er stond een foto bij van mijn moeder die met opgeheven vinger de terugdeinzende burgemeester toesprak, want de krant genoot natuurlijk wel van een relletje, al moest het niet uit de hand lopen.
Dat ze toch van slag was merkte ik die avond, want de fles sherry was er alleen voor tante Daat en ik had haar in geen jaren een glas zien drinken.
‘Hm, slecht spul,’ zei ze, ‘ik wist het al maar ik voel het nu ook. Geen wonder dat je vader eronderdoor ging.’
‘Kom, kom. Van die twee glaasjes voordat hij naar bed ging?’
‘Als je naar dat eiland gaat zou je Hendrik van Campen kunnen opzoeken,’ zei ze.
‘Die ouwe schrijver?’ Ik bedacht te laat dat ze van dezelfde generatie waren.
‘Waarom zou ik hem opzoeken?’
‘Omdat hij daar woont.’
‘Rustig laten wonen, zou ik zeggen. Vooral niet storen. Je kent hem toch niet? Of wel?’
Ze nam nog een glas en vroeg een sigaret, die ik haar met grote verbazing gaf, want ze rookte al jaren niet meer.
| |
| |
En ineens vertelde ze me het hele verhaal.
Hoe mijn vader en zij al drie jaar geprobeerd hadden een kind te krijgen en het maar niet wilde lukken.
En hoe tenslotte bij haar het vage plan was ontstaan om één keer de gok te wagen of zij vruchtbaar was.
En de kans kwam op die avond van de Kunstkring, toen Hendrik van Campen met haar mee opliep, thuis met kennelijke tegenzin nog een glaasje bessenjenever dronk, het enige alcoholische dat ze in huis had, en - de situatie snel inschattend - haar in rap tempo verleidde.
Niet dat daar veel voor nodig was, want Bets had zelf expres een paar glaasjes bessenjenever genomen om wat losser te worden.
Toen hij een condoom om wilde doen had ze gezegd dat dat niet hoefde, omdat ze in de veilige periode was en hij was daar maar al te graag op ingegaan.
En negen maanden later was ik geboren.
Ze was in twee minuten uitverteld en ik werd er niet vrolijk van.
Ik liep naar de keuken en pakte een glas. In de verte zag ik haar zitten, onhandig puffend aan de sigaret, een wat stijvige magere dame met kortgeknipt grijs haar.
Ik voelde geen enkele vertedering, alleen verwarring en boosheid.
‘Waarom vertel je me dat nu?’ zei ik. ‘Ik was dik tevreden met de vader die ik had.’
‘Frits was een goed mens,’ gaf ze toe met een achteloosheid die me razend maakte. Ach ja, die sul van een Frits, een goede man, maar ja, hij heeft zijn beperkingen, hè?
| |
| |
Dat was zo'n beetje de teneur van haar teksten als mijn vader ooit ter sprake kwam in de nagesprekken van haar comité-vergaderingen. Vier deftige dames en een schoolhoofd of predikant meestal, allen voorzien van een heldere upper-class dictie, zodat ik ze woordelijk kon verstaan als ik in een belendende kamer probeerde mijn huiswerk te maken.
‘Ik weet niet waarom ik het nu vertel,’ zei ze, ‘ik was niet van plan het je ooit te vertellen, al lag er wel een brief voor je klaar, voor na mijn dood. Maar toen je zei dat je naar Maradonna ging dacht ik dat je er misschien vanaf wist, dat je vader het je verteld had.’
‘Welnee, ik ga daar alleen naartoe omdat een vriend het me aanbevolen heeft. Frits heeft me nooit iets verteld en ik heb er ook nooit een vermoeden van gehad. Je hebt toch ook geen boeken van hem?’
‘Nee, dat zou Frits niet verdragen hebben. Eén boek heb ik.’
Ze stond op, liep naar de slaapkamer en kwam even later terug met een boek, Zwarte Paarden.
Het hing uit elkaar, de omslag was gescheurd, op het titelblad stond ‘Voor de mooiste vrouw van Nijkerk’ en daaronder in zwierige letters Hendrik van Campen en de datum, juli 1938, inderdaad negen maanden voor mijn geboorte.
‘Hoe komt dat zo stuk?’ vroeg ik.
‘Dat heeft je vader gedaan, Frits. Ik kon er niet om liegen en dat had ik tevoren moeten bedenken. Er kwamen anonieme briefjes en er werd geroddeld en toen hij vroeg wat ervan waar was heb ik het hem eerlijk ver- | |
| |
teld. Stom, ik kon me achteraf wel voor het hoofd slaan. Het kind was ook voor hém bedoeld, maar dan had ik mijn mond moeten houden. Hij zei niets, hij pakte het boek uit de kast en gooide het tegen de muur en ging naar zijn werk. Een week lang heb ik hem niet gezien. En toen kwam hij terug voor een dag en ging weer een week op reis. Dat duurde zo een maand of twee en toen wist ik intussen dat ik zwanger was. Dat heb ik hem verteld toen hij weer eens een dag thuis was. O, dat kostte me wat, want ik was bang hoe hij zou reageren. Ik had zelfs een mesje in de hand, achter mijn rug, voor als hij ons zou aanvallen, want ik had jou in mijn buik en ik wilde je per sé hebben. Maar hij deed niets, hij zei niets, hij werd alleen erg bleek en draaide zich om en vertrok. Het duurde twee weken voordat hij terugkwam. We verhuizen naar Nunspeet, zei hij. Hij had alles al geregeld, een dag later zaten we in het nieuwe huis. En daar hebben we gepraat. Ik was van plan van je te scheiden, zei hij, maar nu er een kind komt ben ik bereid ervoor te zorgen. Tenslotte heb je het op deze manier gedaan omdat ik je geen kind kon geven.
Daarna hebben we gewoon verder geleefd. Maar het is nooit meer helemaal goed gekomen. Het is eigenlijk helemaal nooit meer goed gekomen.’
Nee, dat had ik gemerkt. Een warm gebaar tussen mijn ouders kon ik me niet herinneren, mijn vader kwam en ging als een kostganger en had zijn eigen kamer.
‘Jullie zijn nooit meer intiem geweest?’ besefte ik ineens.
| |
| |
Ze aarzelde. We hadden nog nooit zo openhartig met elkaar gepraat.
‘Nee. Dat was één van zijn voorwaarden. Hij dronk niet uit vuile kopjes, zei hij, ik zal het nooit vergeten. Nooit heb ik me zo vernederd gevoeld. En hij was zo'n lieve zachte man, eigenlijk, een doetje bijna. Hij keek hoog op tegen anderen, daar kon ik me soms wild aan ergeren. Maar op dit punt was hij keihard.’
Ik schonk haar nog een glas sherry in en nam er nu zelf ook maar één, hoewel ik een gruwelijke hekel aan het hoofdpijnverwekkende bocht had.
‘Weet je wat nu het rare is,’ zei ze terwijl ik ineens een traan op haar wang zag, ‘die gebeurtenis heeft hem een carrière bezorgd waar hij anders nooit toe in staat geweest zou zijn. Die maanden dat ik zwanger was en hij bijna nooit thuiskwam verkocht hij het dubbele van de andere vertegenwoordigers. De directie begreep er niets van, want men was juist nogal ontevreden over hem, hij liet zich wat te makkelijk afschepen. Ik hoorde het later van één van de directeuren. Ze praatten erover als over het jaar dat Frits kwaad werd. Die directeur, Joris Franssen, al lang dood, die was er erg trots op want hij dacht dat het door hem kwam, een peppraatje dat hij een keer tegen Frits gehouden had als eerste en laatste waarschuwing. Het was crisistijd en voor hem tien anderen, dat soort tekst. En ja hoor, Frits was binnen een paar weken de topverkoper, tot ieders verbazing. En hij schoot door en na de oorlog werd hij directeur van het bedrijf en verder weet je het.’
Ik wist het, na diverse fusies was mijn vader geëin- | |
| |
digd als lid van de concern-directie, niet helemaal bovenaan, maar het scheelde niet veel. Zijn standplaats was Arnhem, maar daarheen verhuisden we niet omdat dat een breuk in mijn schoolopleiding zou betekenen. Een sterk argument had ik dat nooit gevonden en de stukken van de puzzel vielen nu in elkaar. Meestal kwam hij alleen in het weekend thuis, maar maakte er dan wel een punt van om met me op te trekken, schakend, dammend, fietsend, roeiend, zwemmend, zelfs een paar weken tennissend tot we ontdekten dat we dat allebei een rotsport vonden. In die weekends had Bets het altijd erg druk met haar comités, ik zag nu het schabloon helder voor me, en kookten de mannen hun eigen potje.
Hij was wat de Engelsen diminutive noemen, een onaanzienlijk persoon, klein, zachte stem, geen heerser. Maar toen ik - middelbaar scholier geworden - in een vakantie werkte in de Arnhemse conservenfabriek kon ik merken dat hij tot diep in de laagste niveaus respect afdwong door zijn detailkennis van alles wat er in het bedrijf omging.
Ik logeerde in die vakantie in zijn kleine kraakheldere flat en zag hem elke avond stapels produktierapportjes en verkoopverslagen doornemen bij wijze van snack.
Elke dag bezocht hij een uur lang een afdeling en controleerde elke plaats op veiligheid en efficiency. Niemand hield van hem, maar ze vertrouwden hem wel, de kleine van Pareren. Om elf uur 's avonds schonk hij zichzelf een paar stevige borrels in die hij als medicijn innam en dan werd hij plechtig tegen mij, maar ging naar bed voordat ik me eraan kon ergeren.
| |
| |
Op zijn drieënvijftigste stierf hij abrupt, hartaanval in de nacht. Ze vonden hem bij de telefoon, hij had de hoorn niet kunnen bereiken. Toen pas bleek dat hij een paar maanden eerder al in het ziekenhuis had gelegen na een hartaanval die hij voor iedereen had weten te camoufleren als een blindedarmoperatie. Hij was veel te vroeg weer aan het werk gegaan. Toen ik dat hoorde zag ik het als de dwaasheid van een workaholic, nu zou ik geneigd zijn het te beschouwen als een vorm van zelfmoord.
‘Jullie hebt er wel een rommeltje van gemaakt,’ zei ik tegen mijn moeder, ‘Jezus nog aan toe.’
|
|