Op de achtergrond klikten biljartballen tegen elkaar, kennelijk was niet iedereen geboeid door de discussie.
Ik moest eens op pad, maar waarheen? De oude Bunninck had een voorstel, toen ik hem een paar dagen geleden belde om te zeggen dat ik klaar was in Amsterdam.
‘Uitgespeeld? Ga je weer naar je vrouw terug?’
‘Ik denk niet dat ze daarop zit te wachten, oude heer.’
‘Moderne generatie. Ik wou dat jullie eens leerden gewoon aan je werk te gaan. Nou ja, het zijn mijn zaken niet. Ik heb in Taiwan een blikfabriek gekocht en wil dat je er eens naar gaat kijken.’
‘Waar moet ik dan naar kijken?’
‘Gewoon. Of het loopt. Of die blikjes niet roesten. Of er afzet is. Gebruik je fantasie toch eens, man.’
Klik.
Wat zag zo'n man toch in mij?
Terwijl ik probeerde te luisteren naar het radioprogramma stortten ineens alle zenuwen zich op mijn nek.
Achtenveertig jaar en vermoedelijk nog heel wat jaren te gaan, met het eindeloos leveren van prestaties, eindeloos discussiëren met andere flapdrollen over het nut van deze of gene commerciële activiteit. Een nieuwe worst, het anderhalve-kiloblik gehakt, de vrijgezellen-maaltijd-in-drie-blikken, moeten we de diepvries niet eens in?
En dan eindelijk het pensioen, als je te oud en te moe was om er nog van te kunnen genieten.
En wat stond me privé te wachten? Eenzaamheid in een vrijgezellenflat, met de vage hoop ooit nog iemand te ontmoeten die met me wilde optrekken.
En dan weer de ergernis van het aanpassen aan de ander, het eeuwig zoeken naar een eigen vrije ruimte.
Sommige mensen waren geschikt voor geluk, en ik hoorde er niet bij.