De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914
(1982)–Raymond Vervliet– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 482]
| |||||||||||||||
[pagina 483]
| |||||||||||||||
puur-mooi-psychische kunstenaars reeds wezen zouden, maar dat integendeel dit toegift van ethische leering hun verzen in sterke mater heeft ontsierd en tot eene korterdurend genietbaarheid gedoemd.’ Kloos is blijkbaar zeer bekommerd om den indruk van Van Eedens conferentie te Antwerpen wat dan ook aanleiding is tot dit apologetisch verweer. Maar zijne bekommering heeft hem niet duidelijker, noch volstrekt-princiepvast en slechts nu en dan de hoofdzakelijke verhoudingen, of liever de organische eenheid van kunst en ethiek doen aanvoelen. Het is integendeel voor hem eene eigenzinnige zorg nogmaals te herhalen hoe de kunst van heden afgescheiden zijn moet van de ethiek, omdat voor hem hun beider wezen in oorzakelijkheid en gevolg verschilt. In tegenspraak met zijne dualistische meening ‘de macht die kunst voortbrengt is er dus eene, om zoo te spreken, van eerste instantie, die tegelijk met den mensch zelf geboren wordt; het ethische element daarentegen, in zijn wezen, wordt ons door opvoeding of leering later bijgebracht,’ zou ik zeggen dat het ethisch element, in zijne embryonnaire kern, bij elke normale mensch gelijktijdig met het esthetisch element natuurlijk aanwezig is van af het geboorte-uur en slechts later de africhting van deze twee gevoelens door opvoeding of leering. In essentie is ethica dus niet voorbariger op kunst als kunst op ethica en hun ontwikkelingsgang is in geleidelijke verhouding tot malkanders wezen, waarin beiden om den wil van het Leven één zijn. De ethische en esthetische zin van het menschelijk leven blijft wezentlijk gestadig bij ieder onzer als eene absolute waarheid intuitief en gelijkwaardig gevoel[d] hoe haar vorm door tijdelijke omstandigheid bij enkelen een andere zijn kan dan een katholieke. De systematische onderscheiding van kunst met ethiek bestaat dan maar alleen in de verbeelding van een Tachtiger-individualist als Kloos die zich altijd aan sterk-voldoende ethische levensgronden zeer ledig meent te gevoelen en nooit werkelijk eene algemeene geloofs-ethica mocht doorleven, om deze als eene Muze naast hem te zien. Weliswaar deze ‘volkomen eenheid toch van kunst en ethica kon alleen plaats vinden bij een nai[e]f en spontaan volk als de oude Grieken of hoogstens nog bij enkele, zeer groote dichters van de onder één onwankelbaar-lijkend Idee levende Middeleeuwers.’ Maar bij deze voor die tijden juiste beweering vraag ik mij af of de heer Kloos nu heel en al onbedacht is op de beteekenis en de dracht dezer gezegdens, die de volkomen eenheid van kunst en ethiek voor de oude tijden aannemen en anderzijds in twijfel brengen of naar de opvatting van heden niet kunst afscheidbaar moet gesteld van eene ethiek, die volgens zijn opstel, niets anders dan zedelijke wisselvalligheid is en op dien grond onbelangrijk en vervelend voor een latere tijd, die weer eene andere ethische leering huldigen zal? En of, op grond eener afwezigheid van eene duurzame, sterke ethica bij hem, hij daaruit suggereeren mag dat er in den nieuwsten nederlandschen tijd een nog vorderend te-kort aan oprechte ethische oergronden te bestatigen is? Dan ook, of er waarlijk tusschen de kunst en de ethika in de moderne Nederlanden der 20ste eeuw deze onderlinge onverzoenbaarheid zich in zulke verhoudingen laat vermoeden als wel de individualistische gezichtshoek van Kloos aan den letterkundigen horizont te bespeuren meent? Ik geloof niet aan de suggestie zijner voorstelling. De levenswaarde der letterkundige feiten is anders. De schoonheid toch van een kunstwerk is minder of meer naar mate de graad van zedelijk gevoel minder of meer bij den kunstenaar aanwezig is. Dit ethisch gevoel heeft geen[s]zins eene of geene levenswaarde volgens zijne onbewuste of bewuste aanwezigheid in den kunstenaar maar slechts naar de uitsluitelijke voorwaarde dat het ethisch gevoel organisch levensgevoel zij, wat nooit afhankelijk is van onbewust- of | |||||||||||||||
[pagina 484]
| |||||||||||||||
bewustheid; welk organisch levensgevoel - indien de hoedanigheid der ethica eene katholieke is - wij zonder moeite aanwezig vinden bij moderne dichters als Guido Gezelle en Constant Eeckels. Het is daar de est-ethische waarde eener kunst. Bewust of onbewust, elk waarachtig kunstwerk is ethisch, zij deze oergrond dan uit de zuivere persoonlijkheid of uit eene gemeenschap. Trots ook de zwakhoofdige afkeer der Nieuwe Gids-formuul voor elke ethische waarde en hoe zij ook de vermoeide lippen wil afwenden van den ethikaroemer, de daad van haar letterkundig werk is individueelethisch, maar in de gedraging dezer verkeerde ethiek. Het is lachwekkend om zien hoe hare anti-ethische formulen tegengesproken worden door het onbewust-ethische van eigen werk; het cerebrale schoonheids-systeem van Kloos is dan ook niet overeenkomstig aan wat de Nieuwe Gids beweging indertijd aan zuivere belletrie gegeven heeft. Naar deze beschouwing is ‘De Kleine Johannes’ van Van Eeden het hoogste ethisch werk van de Nieuwe Gids-tijd geweest. Kloos mist oogenschijnlijk nu daarin dat hij de ethica almaardoor blijft beschouwen als eene abstracte redenatie die door hare geaardheid een beletsel is tot zuivere schoonheid bij sommige dichters en vind[t] voor zijne bewering redens in dichters als Wordsworth, Cowper, Milton. Deze onderstelling bewijst weinig en slechts dat de wijze waarop eene ethica bij deze engelsche dichters aanwezig was eene verkeerde wijze is, daar ethica in de kunst niet eene abstracte redenatie behoefte te zijn maar zuiver en geef levensgevoel gelijk Dante en Vondel dit meestal in hun werk hebben. Kloos bewijst nu maar eene verkeerde aanwending der ethica in de kunst en geenszins de onverzoenbare, als natuurlijke, tegenstelling der ethika met de kunst. Ethika toch is zedelijk levensgevoel die oorzaak worden kan van groote kunst. Vooralsnog blijf ik betreuren dat wij een bewust onderscheid nazoeken tusschen ethiek en kunst, wanneer de voor ieder tijd organische eenheid dezer beiden het best zou begrepen worden zonder deze twee soortbenamingen, - die, misbruikt, het gemoed verwarren, - ooit in het bijzijn der Muze uit te spreken. Het is maar zaak dat ethika en kunst voor malkander bewuste of onbewuste broeders zijn en het gaan ons weinig aan of in déze of géne tijd enkele dichters toevallig en voorbijgaandelijk deze twee foutief deden aanwezig zijn. Kloos doet toch erger: ethica heeft hij in zijne Veertien jaar Literatuurgeschiedenis onverzoenlijk tegenover kunst gesteld wat hij als eene groote hoedanigheid der Nieuwe Gids kunst is blijven aanzien. Ziet de heer Kloos nu toch niet beter in dat, waar hij eene volkomen eenheid van kunst en ethica mogelijk vind[t] voor de oude Grieken en Middeleeuwers, in principieelen zin zulks voor ieder tijd eene gangbaarheid blijft? Het is maar zijne mindere waarde erkennen tegenover deze voorgaande geslachten wanneer men ‘ethiek’ en ‘kunst’ als afgunstigen tegenover malkander stelt en deze voor onzen tijd als onverzoenbaar aanbeveelt, op grond van een eigen en een andermans te-kort aan voldoende ethica. Want in waarheid de vage ethiek waarvan de heer Kloos ten behoeve der Nieuwe Gids zaak nu bewust is geworden blijkt evenzoo onvoldoende als eene socialistische ethica, die eene der grondvormen is van hedendaagsche, hollandsche poëzie. Bijzonderlijk deze laatste is van eene wisselvallige geaardheid die in feite vreemd figuur zal maken in een latere tijd, omdat zij niet gansch is zooals de katholieke ethica die alleen onwankelbaar en bestendig is te bestaan, daar dezes geaardheid niet afhankelijk is van tijdelijke grillen, noch losse wisselvalligheid, noch accidenteele partij-organisatie, noch individueele evolutie, maar zich altijd steunen zal, in evenwicht en gepaste verhouding, op den algemeen-natuurlijken zin van het menschelijk leven, wat aan de socialistische ethica altijd ontbreekt en bij den heer Kloos steeds al te eenzijdig om-schoonheidswil aangegeven wordt. | |||||||||||||||
[pagina 485]
| |||||||||||||||
En naar die wijze eene algemeene verhouding bepaald, vreezen we niet dat eene katholiek-ethische kunst van den huidigen tijd minder zijn zal dan de vroegere, wat superioriteit van levenswaarde eener kunst is.
|
|