En wat voorviel in beeldende kunsten, viel voor in litteratuur en valt nu nog voor, - alle dagen. Daar ook is 't evangelie, volgens, ja, 't doet er niet toe, - de allerindividueelste emotie, enz., 't onbegrijpelijkste, 't onzinnigste 't eerste. Schrijven om 't genoegen van 't aaneensnoeren van woorden, - hoe, komt er al weinig op aan - als de woorden er maar staan, met mooie letter op mooi papier. 't Verstaan van 't geschrevene telt voor niets. Wie toch leest ten dage nog om 't genoegen van 't begrijpen of om het blije van die uitspanning, - een der schoonste die bestaat?
Burgersmenschen! - o ja! maar voor hen is dat geschrijf nu eenmaal niet.
O goedzakkig Publiek, ge zijt te laag nog, weet ge! te weinig ontwikkeld voor die heeren; wacht - zoo 't wachten u vrijstaat en Gode u 't lange leven schenkt - tot uw dochters en zonen opgegroeid zijn en 'n nieuwe generatie verwekken, en wacht dan nog tot die groot is en lezen kan - zij zullen u uitleggen en klaar voor 't verstand brengen, misschien, wat er moet verstaan worden door de allerindividueelste-emotioneele, enz., litteratuur en kunst van den dage.
We weten 't wel, groote, goede menschen zijn er geweest, die geschreven hebben voor u. En ge hebt gelezen, veel gelezen, gejuicht bij hun juichen, geweend, wanneer zij zoo goed 't wee van 't leven beschreven, 't lieve leven, dat soms zoo wrang zijn kan. Gij hebt met hen meegeleefd en met hunne helden en heldinnen, en ge hebt vereerd, en diep vereerd èn den schepper van het werk èn zijn schepsels: de kinderen van zijn geest.
Nog leeft in u de smaak, en is in u groote lust tot lezen. Wat? 't Verstaanbare. O, nuchter Publiek, willend dat schoonheid verstaanbaar zij, van waar haalt ge die stoute gedachte?
Lijnen en zinnen, beelden en boeken, 't moet al verstaanbaar zijn?
Wat onverstaanbaar is, is ongenietbaar, en wat ongenietbaar is, kan dat wel schoon zijn, en 't voortbrengen van ongenietbare dingen, kunst?
‘L'art est le don de créer des choses belles, qui causent le vrai plaisir esthétique.’ (Verest). En publiek, nog eens, met zijn heel gezond oordeel zegt: wat ongenietbaar is kan geen genoegen, geen genot verwekken, en is dus geen kunst.
Wij willen voor zooveert in onze macht is, ingaan tegen die strekkingen, - niet de moderne, neen, - wij ook zijn kinderen van onzen tijd; tegen strekkingen, die kunst verlagen, haar voor 't publiek in 't algemeen en voor ons Vlaamsch publiek in 't bijzonder, ongenietbaar maken.
Kunstenaars helpen, hen meer bekend maken, jongeren den weg wijzen, die anderen hebben betreden - mits allen eerbied voor talent en oorspronkelijkheid, die anderen gebracht heeft tot roem en geluk, letterkundigen rondom ons scharen, die werken willen - de jongeren die werken zullen, de anderen, die 't nu doen om ons Vlaamsch volk meer goede, degelijke lectuur te verschaffen, in de plaats van de ellendige dingen, uit vreemde talen gehaald, slordig omgewerkt, nietsbeduidend, vaak zedebedervend, die 't ongelukkig nu koopt bij gebrek aan beters en dàt niettegenstaande de vele ‘schrijvers’ van Vlaanderen, die ongelezen blijven, - waarom? - omdat ze niet schrijven voor hun volk. -
Niet in 't gelukken ligt het grootsche, noch het edele van 'n pogen, maar in 't inzicht van het pogen; 'n misdaad is 't niet te pogen, als pogen vrijstaat, en edel is elk werk van menschen om het volk te schenken meer kennis, meer ontwikkeling...
Ons pogen - 't slagen is niet in onze macht, - moge gelukken, ten goede van de kunst in Vlaanderland.
a. | Kunstgids. |
b. | Maandschrift voor Kunst, Letteren en Oudheden. |
c. | Berchem. |