paart is... droog turfstrooisel dat licht opbrandt, dunne houtkrol die makkelijk lichtlaait en rotterige herfstblaeren die moerig heel ons Vlaanderen doorgeuren.
Krijgen we nu alom en allengerhand geen zonniger beloften en steeds meer rijpende oogst? A. Rodenbach wierp al een handsvolle dikke zaaite zwirrelend vóór ons weg op de brakke akkers; Gezelle, De Bo, Verriest, enz. deden 't met hem mee. West Vlaanderen was algauw vol zwaargekoornden oogst... en toen kwamen Antwerpen, Brabant en Limburg; hier ‘Van Nu en Straks’ en ‘Alvoorder,’ elders "'t Pennoen, Moeder Vlagge, 't Daghet in den Oosten, De Biekorf, Dietsche Warande, het Belfort, enz. Nu méer en méer... steeds hobbelt de tij omhoog en wij gaan er met mée! en alles voor en door Vlaanderen, nu zeker!
Mag ik wag opnoemen? Hegenscheidt wrocht ‘Starkadd,’ die sterke naganger van ‘Gudrun,’ P. Van Langendonck dichtte die stevig-gepeesde, fijn-roerende sonnetten en liederen; Streuvels lei in honderd rijke prenten 't weelderig warme leven van ons volk; A. Vermeylen smeedde met luidhamerende woorden 't gesmijdigste en oer-sterkste proza dat we ooit in ons Vlaanderen lazen; Verriest sierde met zachtroerende frazen het inwendig zieleleven van het vlaamsche volk tot een boven-naturig leven; De Meyere weefde met gemoedelijke handen zijn verzen tot tafereelige tapijten van een diep echt karakter; Karel van de Woestijne dóor-wrocht onze taal tot rijke, edelzware rythmen en breedwaaiende woordgeluiden in eigen aardige hooge levenvisies.
Die werkten aan den nieuwen weg en plantten er de eerste hooge boomen; er kwamen er meerderen en meerderen bij vol ieverende arbeidszuchtige trouw en zielszuivere genegenheid voor malkaar om ons volk rijker en sterker te maken. Nog namen? Teirlinck, De Bom, Baekelmans, René De Clercq, M. Belpaire, L. Lambrechts, C. Gezelle, Godfr. Hermans, enz. enz.
Is 't niet? Guido Gezelle staat er stil-ernstig boven allen uit; zijn goedig lief gelaat is de weerschemering der kinderbrave ziel van ons volk. Ruischen zijn Gods-onsterfelijke verzen ons niet meer en meer vertrouwelijker toe uit die strenggenegen mondplooien en 't wijdrimpelige breede voorhoofd, uit die zielsklare oogen en zwaarernstige brauwen, die almachtig zijn heilig wezen veredelen en bovenmenschelijk verdiepen? A. Vermeylen zei alzoo ook met de meeste durvende prophetische woorden ‘Gezelle was en is, eerst en vooral, de grootste dichter van Vlaanderen.’
En alweer hier voor 't oogenblik een gansch zuiver-nieuw geslacht: H. Broeckaert, Om. K. De Laey, C. Eeckels, Jaak Boonen, Leo Boucherij, Joris Eeckhout, Juul Grietens, K. van den Oever, Aran Burfs, Jozef Muls, Jan Sebrechts, Anna Germonprez, Odillon Demarré, Steven Stronck, Jules Delcroix, Aug. van Uxem, D. De Cock, Jef Joos, Jan Hamenecker, Felix Timmermans, enz., enz., die hun beste kunnen en durven, hun eigen vlaamsche arbeid langs nieuwe breede wegen zullen opbouwen ten goede van ons heerlijk Vlaanderen!
En daarom, o stille blijheid onzer jonge herten, voelen we ons nu beroesd en bevreugdigd van almachtige, hoogzinnige fierheid om dezen weidschen drang in Vlaanderen naar de eigen schoonheid en 't eigen leven! Beven onze handen niet als we naar de penne grijpen en, mei ijzerhard vertrouwen in ons zelven, 't ideaal uit onze geestdriftige hoofden hertevreugdig en onsterfelijklustig tot neerstig-schoone volzinnen betrachten? en daarom, o Pennoen en Rodenbach, geren we zoo alles, alles wat uit Vlaanderen bot en bloeit en hebben zuiverder en meer kinderlijk vertrouwen in zelfdoorwrochte arbeid van echt-vlaamsche handen en geesten: en daarom ook, ter wille onzer wereldsche eigenzuchtigheid - die we weten alzeker ten besten bate van ons arme en zóo schoone volk - bevroegen we ons eigen soms, minder met geestdrift dan met verstandszin: Hoe nu voelen we ons ‘stambroederlijk’ genegen tot ons zusterlijke Holland om maar zonder dreigende armzwaaien met kusjes en groetjes heel kinderlijk te kunnen