zijne verborgenste hoeken en fijnste plooien; hij vangt in zijn droomend gemoed de schoonheid die vonkelt uit gansch de natuur, en kleedt zijn oorbeeld met al de pracht die woord en beeld te zijnen dienste stellen; met den fakkel der openbaring zoekt hij naar de eeuwige waarheid en naar de wetten van het geweten; met zijne rustelooze rede vraagt hij naar het waarom der diepste geheimen, al loopt hij soms den weg wel mis, gelokt door list en logen.
Al wat hij vindt en verzint wil hij mededeelen; doch zijne geleerheid komt gemeenlijk te recht in lijvige werken die, enkel ten dienste van vakmannen geschreven, ten grooten deele voor het menschdom gesloten blijven.
De gewone man immers kan den kring der wetendheden in gansch zijne breedte niet omvangen; daargelaten nog dat tijd en vermogen aan zijnen weetlust maar al te nauwe perken en palen stellen.
Zal het dagblad hem niet berichten over alles wat rond hem in de geleerde wereld omgaat! Niet voldoende. Het dagblad, dat alles wat op aarde roert en waagt aan den lezer bliksemsnel wil kenbaar maken, heeft geen tijd om het onduidelijke, het onzekere, het valsche van de waren gebeurtenissen af te scheiden; geen tijd om het gevolg uit de oorzaak, de oorzaak uit het gevolg te trekken, noch om de vondsten der geleerdheid en de scheppingen der kunstenaars grondig te toetsen.
Het tijdschrift kan daarin voorzien.
Het tijdschrift is eene voorraadkamer waar de geleerde zijne schatten bergen kan; een spreekgestoelte waar de bedreven lezer de vruchten zijner belezenheid aan de weetgierige menigte kan mededeelen; het is eene toogzaal waar allerhande boeken en kunstwerken, kort en bondig gekeurd, onder de oogen komen; een strijdperk waar de wordende gedachten en stelsels besproken worden en opgeklaard.
Dat bovendien het Vlaamsche tijdschrift noodzakelijk is blijkt hieruit, dat wij, Vlamingen, meer en meer begeren in onze eigene taal de uiting van ons eigen leven te mogen nagaan.
Ten andere, de vaderlandsche geest is, na pijnlijk lijden en strijden, voor goed in Belgenland ontwaakt; de openbare besturen hebben de Nederlandsche taal als wettig kind binnengelaten; de liefde voor eigen woord, eigen kunst, eigen leven steekt alom de herten in gloed; de Vlaamsche taal zoekt de taal der Vlaamsche geleerdheid te worden, en eischt hare zate wederom zoowel in de prachtkamer van den edelman als bij den heerd van den arme.
Het Vlaamsche tijdschrift moet iederen herteklop van den herwordenden stam weten aan te stippen; moet, met bezielend en overtuigend woord, het eigen leven wekken en sterken.
Wij zijn Katholieken, en geloof en wetenschap zijn voor ons de dochters der eene en zelfde waarheid. Als wij de monniken, in de panden hunner kloosters, gansch de geleerdheid der oudheid zien verbergen en koesteren, terwijl de vloed der barbaren over Europa stroomt; als wij de middeleeuwen in het christen oorbeeld hunne weergalooze kunst zien zoeken, als wij heden nog de Katholieke Kerk het licht der wetenschap over gansch de aarde zien ronddragen; dan mogen wij, Katholieken, fier zijn over zulk een verleden en moeten wij onze geringe krachten inspannen om de toekomst het verleden weerdig te maken.
God dank! Tijdschriften die onze gedachten verdedigen ontbreken niet. Indien wij nogmaals op de noodzakelijkheid ervan steunen, dan is het minder om het Vlaamsche volk van onmacht te beschuldigen, dan om het over den afgelegden arbeid geluk te wenschen, en zijn verder pogen, zoogoed mogelijk, te ondersteunen.
Wij hebben dan ook geen nieuw werk ondernomen. Doch inziende dat een groot getal tijdschriften de krachten verbrokkelt, zoo hebben wij twee onder de meest ge-