De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914
(1982)–Raymond Vervliet– Auteursrechtelijk beschermd-50- August Vermeylen: ‘Aanteekeningen over een hedendaagsche richting.’Die tijd dien wij meêleven is schrikkelijk en schoon. O raadselig ingewikkelde, bonte, aanlokkende absurditeit, paroxysme, val & oprijzing van rassen & maatschappijen, alles weer omgewoeld, alle begrip opnieuw gepooteld & betwist, 'k voel heel dat leven door mijn geest kloppen... Dezen tijd misprijzen - invloed van, vooral, Huysmans' knorrig & kleingeestig oude-vrijgezels-pessimisme - is een belangwekkende coquetterie zeer in den smaak bij de meesten van ons geslacht, zonder zelfs dàt voorwendsel, dat ze zich sterk & en hoog genoeg gevoelen om het léven te kunnen haten. Ze zien niet dat die koorts, die onrust, al dat maar-uit-zich-zelf-willen van onzen tijd zijn grootheid is. Hij zoekt, hij tast rond... Ernest Hello - een groote vergetene - heeft het wèl gezien: ‘Les yeux à demi ouverts, mal éveillé de son cauchemar, il ne possède pas, il ne tient pas; mais il désire, il désire, il désire, ô mon Dieu, comme jamais le monde n'a désire’... En dat zal wezen zijn roemglans, want wij kunnen toch maar groot zijn door ons Verlangen alleen. Men heeft ons herhaald dat heel deze eeuw een eeuw van positivisme is en van ontleding. Ik zal verder toonen dat het kenmerk van dezen tegenwoordigen tijd is: het zoeken naar harmonie, synthesis. Want wij hebben ontleed tot wanhopens toe. Ieder heeft zich afgezonderd, één zijde beschouwend van wat is, vestigend zijn aandacht op één punt. Hoe verder wij ons ontwikkelen, hoe meer verdeelden wij, in ons, geweten, | |||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||
gedacht, gevoel, sensatie. Ontleding heeft alle begrippen herleid tot onherleidbare eenheid; immer fragmenteerend, tot het onkenbare. De wetenschap werd slechts een samenstel van bijzondere, soms tegenstrijdige, gevolgtrekkingen & bepalingen. En het eenzijdige der proefnemende methode, de anarchie van de uiteenloopende stelsels, deden ons, erfgenamen van zooveel eeuwen reeds en zooveel philosophieën! op scepticisme stranden. Ons mank vernuft heeft te lang door het beperkte en het bijna gewandeld, & het zichtbare gespeld, om niet onvoldaan verder te wenschen. En, op het einde van dit jaarhonderd, - na den onbetwistbaren achteruitgang van de Renaissance & de blinde verwaandheid der achttiende eeuw - groeide weer in de menschen de bewustheid van het Mysterie.
Men heeft weer erkend dat de Geheimnis overal rond ons is en in ons. Iedermaal wij de oogen openen zien we een geheim. Wij leven in zoo een woud van geheimen dat de meeste oogen, er aan gewend, die niet meer bemerken, in de schijnwereld van 't leven. Geboren worden, en sterven! schrikkelijke raadsels eiken dag ontmoet op den weg, - en daartusschen al het onbegrijpelijke van ieders lot. En dan, denkt maar: slapen, droomen... Al wat men geschreven heeft over den droom legt zoo weinig uit! en om alleen dat laatste voorbeeld in te zien, zonder zelfs de oudheid & het occultisme te raadplegen: de geleerden die sinds twintig jaar dat onderwerp bestudeerden breken eikaars theorieën af, vinden slechts onderstellingen voor zekere ontrustend vreemde verschijnsels - in-twee of in-drie-verdeeling van het ik, geheugen der organische stof, enz. - en zelfs de oorzaak van den droom, & zelfs het verschil tusschen den droom & het gedacht wakker, want ge dróomt toch dat ge wàkker zijt. En Radestock, die een der volledigste werken schreef over ‘Schlaf und Traum’ vindt geen ander gevolgtrekking dan: ‘Men weet nooit waar rede eindigt en dwaasheid begint...’ De minste aaneenketening van ideeën, het minste gebaar zijn geheimen. O, hebt gij nooit teruggeschrikt bij het nederdalen in de diepste kelders van den geest, in het duizelig vage van het onbewuste en het instinct, in die Redon'sche rijken van krielende en onduidelijke dingen-in-vorming, duistere gedachten die we nooit kennen zullen? We weten een zoo klein gedeelte van wat in ons werkt! En al die onzichtbare, vreeselijke machten die ons drijven, buiten onzen wil!... En heeft nooit angst u de keel gegrepen, bij 't denken dat in alles wat we zien een niette-kennen iets is, & of de dingen wel zijn zooals wij ze zien, of wij niet ‘slechts de keerzijde van alles zien;’ of er geen ander raadselachtig leven is, en alles zou maar een weerschijn zijn, dat we als in een spiegel ontwaren, - o de dingen zijn misschien symbolen van een goddelijke gedachte? En hebt gij nooit, in een kamer, het oneindig mysterieuze gevoeld van een diepglimmenden spiegel, van een open venster, - van een lampvlam die naar omhoog rekt als iets geestelijks & bijna bovennatuurlijks? En herinnert ge u geen avonden, dat, in een atmosfeer van suizend stilzwijgen & onbeweeglijkheid, alle dingen rond u schenen te luisteren aandachtig, & dat als zwarte en trage waters van geheimen, onontwarbaar, u omvangen hielden, en dat zich in uwen geest zooveel betrekkingen en overeenkomsten rythmeerden, dat gij bedwelmd waart als in opvloeienden waanzin? ‘Ik heb van de kunst, schreeft Maeterlinck in een brief, een zoo groot denkbeeld, dat het samensmelt met die zee van mysteries die we in ons dragen.’ En, zoo is't, de kunst keert heden terug tot haar eeuwig onderwerp, het Mysterie. | |||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||
En 't is weer het mysterie van de vrouw, dat ondoorgrondelijk en altijd wisselend mirakel. En velen ook buigen zich naar het kind, dat misschien nog herinneringen heeft van waar het komt, & in zijn onwetendheid soms meer schijnt te weten dan wij. Wat zijn zijn oogen zuiver, & wat is onze kunst lang! En het verlangen nu - wij hebben zooveel ontleed! - om in groote kracht van liefde, en eenvoudig als kinderen, terug te keeren naar onze oorsprongen, & geweten, verstand, gevoel, weer samen te smelten in alles-leerende intuïtie. En weer trachten nu de kunstenaars de kerngedachte der dingen, de niet veranderende geheimenis te doen schijnen door het vergankelijke der zichtbare vormen, & weer trachten zij uit te spreken wat geen naam heeft in menschentaal. Ik wil hier aanduiden dat de zucht naar harmonie & synthesis de meeste artiesten van dezen tijd terugleidt naar een metaphysische kunst. *** Ik durf het woord Mysticisme niet uitspreken. Sinds eenigen tijd werd het al te dikwijls geplakt op slag van mode-uitingen eener toegelatene & normale gemeenheid. Al het onbepaald idealisme, het ‘k-zou-wel-elders-willen-zijn,’ het ‘vague-à-l'âme’ der kleine symbolistjes, de kinderlijke - of oudjesachtige - in-extremis-gevoelerigheid van een wereld die afsterft, de religioozerij der caboteerende peladantisten, 't wordt al - ai mij! - mysticisme genoemd... Opstellen om die nieuwe strooming uit te leggen verschenen in de Revue philosophique van Ribot (onnoodig is 't, niet waar? te bemerken dat de naam der enkelen die in onzen tijd de hoogste liefde kennen, Hello, Villiers de l'Isle-Adam, & in stonden van heiligmakende genade, Mallarmé & Verlaine, verzwegen bleven), en M. Paulhan, in een werk over ‘het Nieuw Mysticisme,’ ontdekte zelfs die veelgevraagde waar in Daudet, - & in... Spencer & Auguste Comte! Neen, een mystische school - en Joris-Karl Huysmans heeft er nog op gewezen in de voorrede van Remy de Gourmont's Latin mystique - bestaat er niet. Een literaire school is overigens een vrij theatrale onderneming die misschien nog succès kan verwerven in een afgelegen provincie. Men moet ook niet gaan denken dat er een nieuw tijdperk begint van in bijbelsche woorden-hoogdravendheid gedragen wijsgeerige gedachten. Maar men moet bestatigen - anderen kunnen oordeelen - dat zeer veel kunstenaars heden vooral aangetrokken worden door het ongeziene, & dat hun kunst weer wordt ‘une fuite de symboles toujours présents à l'esprit pour lui faire concevoire l'invisible.’Ga naar voetnoot1 Helaas, die ze[l]fde zin: die zin van 't oneindige! zuchtte Laforgue... Heel deze eeuw leed aan heimwee naar 't onbekende. Zichzelf vluchtend ‘any where out of the world,’ veroverend onwaarschijnlijke rijken, ver van goorheid en vermoeinis & nutteloos leven van dag-uit-dag-in; afvarend naar Oostersche landen (de romantiek) of oude fabelvreemde religies. Afgezonderd in droomen, de goede haven der avonden vindend in wat geloof. Of, zich als uit het leven rekkend door nooit-te-genaken wellust, ideaal erotisme, begeerte naar 't onmogelijke; - tevens lager dan ooit dalend in 't kwaad & hooger stijgend in 't zuivere. Dat eindeloos verlangen dat de menschen groot maakt - want wie niet verlangt het eeuwige gelijkt aan een doode - is als van een tijd die op alle wegen zijnen God zoekt. Het is de Liefde, waarvan Plato zegt in zijn Sumposion, dat ze voor eenig doel heeft het onsterfelijke. En de woorden der dichters, ze zijn als hooggepunte vlammen die optongen naar de geheimen. Zij zijn als een wondere tuin van zonnebloemen die hun aan- | |||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||
gezicht keeren naar de onbekende Goden. Maar aan Enkelen slechts werd het gegund in Liefde op te gaan tot waar, volgens de woorden van Dionysius Areopagites, ‘de geheimenis zich opent in de doorlichtend duisternis, voor het stilzwijgen dat het verholene uitspreekt.’ *** Een eeuw van ontleding; & nu, schreef ik hooger, zucht naar harmonie. Het kenmerk van heel 't verstandelijk leven van dezen tijd is 't nazoeken van Eenheid. Dat is geworden 't groot probleem der wetenschappen. Eerst, met Proust, de eenheid der Stof. Met Meyer, de eenheid der Kracht. Schwann & Schleiden bewezen de even-aardigheid van vleesch- & plantcel; & de synthesis werd volbracht door Haeckel, den theoreticus van 't darwinisme, die besloot tot de eenheid van 't Leven. De Wijsbegeerte wil ook in één formule de gelijkstellingen der wetenschappen uitspreken, & gaat over tot monisme: ik herinner het stelsel der aperceptie van Wundt (veronderstelt éénzelfde basis aan wil, gevoel & gedacht), & misschien, wijst hij in zijn ‘Psychologie,’ zijn wat we noemen lichaam & ziel de twee verschillig geziene zijden van één wezen. En nu, synthetische richting ook in de Kunst. Terwijl eenigen vooral het decoratieve zien - de dingen gansch suggereeren door het kenmerkend aanduiden der grondvormen, der fundamenteele rythmen, - droomen anderen reeds van een samensmelting der kunsten, - schilderijen die een ingewikkeld literair gedacht weergeven in beweeg van muzikale lijnen en kleuren. Om die richting te beoordeelen is 't hier de plaats niet. Wij zouden kunnen herinneren dat indien ‘iedere kunst naar een onbeperkte uitbreiding harer macht streeft, dat streven haar brengt tot hare grenzen, & die zou ze niet overschrijden zonder gevaar te loopen zich te verliezen in het onbegrijpelijke, het vreemde & 't ongerijmde’ (Richard Wagner). Maar 't is hier alleen te doen, om te bemerken dat de Kunst nu, vooral de Idee wil uitdrukken, de Idee in den platonischen zim die den vorm bezielt, harmonisch de samenschikking der elementen bepaalt. Nu moet nagezien worden of in literatuur die zoogezegd mystische richting, hooger gemeld, niet samengaat met trachten naar synthesis. In de woorden is de synthesis reeds volbracht. De prozaschrijvers en dichters dezer eeuw hebben de woorden hun sensationeele & emotioneele waarde teruggeschonken die ze oorspronkelijk bezaten; de taal vergeet hare overeen gekomen beteekenis om terug te keeren naar zangGa naar voetnoot2. Weer zijn de woorden levende wezens die niet alleen begrippen uitdrukken, maar gewaarwordingen als schilder- & beeldhouwkunst, & aandoeningen als muziek. En door kracht van suggestie zijn zij geschikt geworden tot synthetische herschepping der dingen door de kunst. De artiesten die 'k bedoel hoeven zich niet meer zoo bijzonder op de taal toe te leggen. Hoofdzaak voor hen is: zoo oprecht & eenvoudig als 't kan, weergeven de idee, die mysterie is en waarheid. Eenigen, die groot zijn in geloof en liefde - ik denk aan zekere stukken uit ‘Sagesse’ - zijn gestegen, in dat soort geestelijk erethisme dat men bezieling heeft genoemd, tot die hoogte waar ik & niet-ik samensmelten, & waar de beelden zichzelf vormen, overeenstemmend, volledig, natuurlijk, niet meer door verstand alleen, maar als 't ware door de primitiefste daad van 't geweten. Synthesis in bevatting & in vorm. Noemt die nu mystici of metaphysici of hoe gij ook wilt, maar het zijn die kunstenaars die ons redden zullen uit een literatuur die mooier zegt dan ze hoog voelt, - uit | |||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||
realisme dat de wereld objectief wil schilderen, als een verschijnsel dat buiten ons werkt, & de ontledende zelf-beschouwing der onder-Bourgets. Die zullen samenvatten schoonheid & waarheid - want zij zullen dichter bij de waarheid staan dan de realisten, die alleen het uiterlijke zien, de uiterlijke symbolen, & dus de nabootsing eener nabootsing leveren. En ook samenvatten kunst en godsdienst, die een-zelfden oorsprong hadden & misschien weer zullen samenvloeien, - het letterlijk geloof zich langzaam veranderend in symbolisch geloof, & ten anderen kant de kunst weer wordende het verbeelden van mysteries. - En nu ik deze losse gedachten herlees, denk ik hoe Vlaanderen lang braak lag, ô nog zoo rijk is aan kracht & schatten van heilig diep gevoel; & hoe eenvoudig Westvlamingen reeds ongewone woorden stamelden die ons zooveel doen hopen, hoe tal van andere Vlamingen - in 't Fransch schrijvend; ik noem de twee laatstgekomene; Maeterlinck & Elskamp - ons heel een toekomst voorspellen; en ik denk of, in dat land dat dicht bij de natuur bleef & nog niet tot volkomen bewustheid geraakte, niet eens één zal opstaan die zichzelf zal ontdekken, & verwezenlijken, met den eenvoud, & de geloovige liefde die ons ontbreekt, die Kunst.
|