De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914
(1982)–Raymond Vervliet– Auteursrechtelijk beschermd-39- August Vermeylen: ‘Zedelijkheid [op het toneel]. Enkele nota's.’Hoe lang heeft men 't herhaald: Thalia spreekt bargoensch; Melpomena - pro pudor! - laat haar peplos in de riool slepen. Het Fransche tooneel is laag, te laag gevallen. Het moet stervan, het is dood! De ‘prinsen der Critiek’ hebben dien noodkreet gezonden ‘langs alle vier de winden.’ De Aartsvader - papa Sarcey - heeft die gedachte sedert twintig jaren in het klare water van zijn stijl versmolten. En Prudhomme roept geërgerd tot de ‘fin-de-siecléisten,’ op al de noten der toonschaal; ‘De Zedelijkheid, Mijnheer!!’ Men is merkwaardig zedelijk geworden op 't einde dezer eeuw. Gij denkt misschien, dat de KunstGa naar voetnoot1 geen ander doel heeft dan het Schoone? Neen: het moet zich vooreerst aan het Goede verslaven - hoewel die twee begrippen soms met elkâar wat strijden. Een drama mag levendig zijn, geniaal zelfs, - maar bovenal: het moet ons iets ‘onderwijzen!’ 't Is door den invloed van die zonderlinge dogmen, dat in Engeland de bastaarden van Ben Jo[h]nson en Shakespeare heden niets anders meer voortbrengen dan zoetsappige familiestukjes, waarin de walgende Conventie sermoenen en preektirades met | |||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||
milde hand strooit. Wilt ge naar de aloude vrijheid terugkeeren? Ge zult moeten plukharen met al de hassebassende priesters der gelubde kunst, door vooroordeelen en huichelarij gepantserd. De zedelijkheid van den Burgerstand! Hij vliedt de Realistische School, zegt Zola, ‘lijk de leelijke vrouwen hun’ spiegel. De gepeperde ongerijmdheden van A. Bisson, waarin men de Ondeugd zoo fraai weet te ‘gazeeren,’ worden altijd met geestdrift toegejuicht, maar ‘L'Ecole des Veufs’ vindt men ‘akelig.’ En niets is zoo scherpzinnig als een zedelijke burger om een vuiligheid te ontdekken waar niemand er gestoken heeft. Niet de wreede stoutheid der geestontleding verschrikt hem, maar het ‘woord’ alleen, alsof het omhulsel eener gedachte zedeloos kon zijn. Hij vergeet dat het talent niet moet plooien voor een ‘betamelijkheid’ die op niets berust - dan op preutschen kleingeest - en die verandert van plaats tot plaats en van jaar tot jaar. Hij vergeet dat de vrijheid van het woord altijd bestond, en in alle talen. Het onderwerp ook vindt men doorgaans ‘onbetamelijk’ (dat is de alvonnissende uitdrukking). ‘Ik kom naar den schouwburg om mij te vermaken, zegt Droogstoppel, men mag mijn spijsvertering niet storen. Waarom bij voorbeeld een “ontuchtig vrouwspersoon” op 't tooneel gebracht? Dat “staat” niet.’ Misschien. Maar de Ouderen hebben het wel gedaan en Shakespeare, en zelfs Modernen die ge met oorverdoovend handgeklap ontvangtGa naar voetnoot2 en wier studiën ongelukkiglijk valsch zijn. Men kan aan het grootsche en het machtige raken indien men het hart van den eersten voorbijganger den besten openstijdt. De stelselmatige deugd propte 't Fransche Tooneel op: de Naturalisten ontgonnen 't verlaten veld der ondeugd, en trachtten der Waarheid trouw te blijven. En dan, zegt één onder hen, is het niet laf terug te deinzen vóor zekere vraagstukken, omdat ze eerst den geest wat bedwelmen? Zoo spreekt alleen de gelukkige zelfzucht, de voldane schijnheiligheid. - Het kwaad verbergen, is dat de Moraal? Neen: zij bestaat niet in de lyrische declamatie, maar wel in de nauwkeurige kennis van 't Leven. Door de ‘betamelijke’ stukken loopen eigenaardige typen, die meer schelmerijen plegen dan de zwartste schelm uit het ‘Théâtre Libre’. Maar op 't einde springt een deux ex machina van achter de schermen uit, en geeft aan de goede zeden een kleine schadeloosstelling. Is dat weêral de Moraal? De Realisten gelooven degelijker te werken voor het Menschdom, wanneer zij die valsche ‘sotternijen’ voor kleine meisjes laten, en mannelijk aan hunnen tijd zeggen, waarom hij ziek is. Neen, hij heet niet zedeloos, de tooneelschrijver, die moedig genoeg is om den vinger te zetten op de wonden van de moderne Fransche maatschappij, 't Is onloochenbaar: zij kwijnt, wordt ontzenuwd, verwijfd, cyniek. Geen roer kan ze nog sturen: 't Geloof is dood, en de Wetenschap is nog te zwak om 't te vervangen. Het afgezaagd reporterswoord ‘fin-de-siècle’ (waarom niet fin de race?) bestempelt dat verrottend tijdvak dat een kanker doorknaagt. Het geslacht vervalt, sterft uit, en, na 't verliezen van alle droomen, ontwaart geen open horizont vóor zich. Waarom mogen de meesters niet dien tijd in hunne gewrochten ontleden. ‘Il y a autant de poésie dans la désillusion que dans l'illusion,’ zegt de groote Flaubert, geloof ik. En die stukken waarin de ‘nevrose’ de handeling leidt, waarin de ziel van onzen tijd leeft, die alleen zullen blijven, als een somber gebouw van Wanhoop. Na de eerste vertooning van ‘l'Ecole des Veufs’ - dat meesterwerk, waarin G. Ancey de Ondeugd op eene zoo eigenaardige wijze geeselt - hoorde ik door het publiek | |||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||
der loges gekende namen plakken op verschillende personaadjes. Dergelijke schandalen gebeuren alle dagen. Bij dozijnen schuimt men ze af langs de kolommen der couranten - waarin men dat ‘betamelijk’ vindt. - Is het dus niet zedelijker, die ziekten zonder vrees te toonen, dan ze te bedekken, om de burgerlijke tartuferie te vleien? De Moraal bestaat niet in de leugen.
Brussel, 25 Sept. '90.
|
|