De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914
(1982)–Raymond Vervliet– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
[Deel 2]A. InleidingMet deze editie van de programmatische geschriften uit de Zuidnederlandse literaire periodieken van het fin-de-siècle (1878-1914) wil ik de oproep van G. SchmookGa naar voetnoot(1) en R.F. LissensGa naar voetnoot(2) beantwoorden om een van de leemten in de historiografie van de Nederlandse literatuur op te vullen. Reeds met Pinksteren 1950 had G. Schmook in een voordracht over ‘Tijdschriftenlevens’, gehouden tijdens de dagen van De Vlaamse Gids te Oostduinkerke, de vraag gesteld: ‘Ja, waarom de manifesten, de pamfletten, de inleidingen niet eens bundelen, niet eens tot een album maken in de typografische gestalte nog wel van hun verschijning?’Ga naar voetnoot(3) Met de formulering van dit desideratum hield hij tevens een pleidooi voor een meer synthetisch en historisch gerichte navorsing in de literatuur i.p.v. de beperking ‘tot het graven in besloten tuintjes.’Ga naar voetnoot(4) Een dergelijk literatuuronderzoek zou dan als winst opleveren ‘dat men een tijd leert zien in zijn verscheidenheid, in zijn vriendschappen en tegenstellingen, misschien in zijn intrigues, zeker in zijn drang, in zijn ware, complete gestalte, in de imperatieve begrenzing van zijn mogelijkheden.’ Ga naar voetnoot(5) Daar ik na mijn onderzoek tot de conclusie ben gekomen dat deze nietfictionele, programmatische literatuur inderdaad een dieper inzicht in een literaire periode kan verschaffen, heb ik gemeend dat de bundeling van het materiaal een nuttig werkinstrument zou kunnen vormen. Aldus meen ik tevens een bescheiden bijdrage te hebben kunnen leveren tot de uitbouw van een behoorlijke apparatuur van de Nederlandse literatuurstudie, zodat de door R.F. Lissens aangetoonde achterstand tegenover het buitenland enigszins kan ingelopen worden. Dat het trouwens hoog tijd was dat dit opsporingswerk, dat reeds door Bonner MitchellGa naar voetnoot(6) voor de Franse literatuur, en door Erich Ruprecht en Dieter BänschGa naar voetnoot(7) voor de Duitse literatuur werd ondernomen, ook | |
[pagina 6]
| |
werd aangevat voor de Nederlandse literatuur, bleek jammer genoeg uit enkele teleurstellende ervaringen tijdens mijn speurtocht in archieven en bibliotheken: verscheidene tijdschriften die ik in oudere persrepertoria vermeld vond, bleken thans onvindbaar ; van enkele tijdschriften, die wel gecatalogeerd zijn in een bibliotheek of archief, vond ik evenmin een spoor ; van sommige tijdschriften bleek de staat van het papier zo slecht geworden, dat een onvoldoende voorzichtige manipulatie de tekst wel eens onleesbaar zou kunnen maken. In afwachting dat de groeiende belangstelling voor de periodieken als bronnen van studie voor de literatuur en de geschiedenis, misschien de materiäle middelen zal doen toenemen waardoor een systematische en nauwgezette archivalisering overal mogelijk wordt, heb ik met deze verzameling reeds een belangrijk studie-materiaal in veiligheid pogen te brengen. Bovendien hoop ik dat dit werk de navorsers die verder het nog rijkelijk te ontginnen terrein van de literatuur van het fin-de-siècle willen verkennen, veel moeizame en tijdrovende opsporingsarbeid zal besparen. Ik ben er me echter wel van bewust dat mijn werk slechts een onderdeel vormt van een veel groter geheel, nl. de uitgave van de literaire manifesten van alle Nederlandse tijdschriften. Dit bleek echter een zo grootse onderneming te zijn, dat ze de krachten en mogelijkheden van de enkeling te boven gaat. Ik heb me dan ook genoodzaakt gezien mij te beperken tot een bepaalde periode. De keuze van deze periode steunt op verschillende motieven: 1e door vroegere studies was ik met deze periode reeds enigszins vertrouwd; 2e voor deze periode kon ik beschikken over een aantal degelijke persrepertoria die het opsporingswerk en de inventarisering van het materiaal vergemakkelijkten ; 3e in deze periode in de Nederlandse literatuur nam het aantal en het belang van de literaire tijdschriften toe. De tijdschriften werden ‘uitstralingspunten en krachtbronnen’Ga naar voetnoot(8) van de heroplevende Zuidnederlandse cultuur. Het is juist een van de karakteristieken van dit tijdvak dat aldus de programmatische idee en literaire theorie een steeds grotere plaats begonnen in te nemen ; 4e de verzamelingen van literaire manifesten opgesteld door Bonner Mitchell, Erich Ruprecht en Dieter Bänsch voor dezelfde periode, respectievelijk voor de Franse en Duitse literatuur, bieden perspectieven voor verdere comparatistische studies. Hoewel de zo juist geciteerde Franse en Duitse verzamelwerken over dezelfde periode voor dit onderzoek steeds inspirerende voorbeelden zijn geweest, toch ben ik uiteindelijk enigszins afgeweken van hun specifieke wijze van editie. Les Manifestes littéraires de la Belle Epoque. 1886-1914 wordt door B. Mitchell zelf voorgesteld als een ‘anthologie critique’, d.w.z. de selectieve editie van slechts 14 manifesten uit een totaal dat hij op tenminste 40 schat. Een dergelijke keuze kan niet anders dan arbitrair zijn, wat trouwens door de auteur | |
[pagina 7]
| |
in zijn woord vooraf wordt toegegeven. Bovendien blijkt hij tevens de inhoud van het begrip ‘manifest’ streng beperkt te hebben, want, op twee uitzonderingen na, zijn al de gepubliceerde teksten ‘essays’ waarin een literaire theorie op programmatische wijze wordt voorgesteld: ‘... la plupart des essais que nous reproduisons annonçaient, à l'époque, la formation d'une école, ou définissaient les nouvelles voies dans lesquelles allait s'engager un poète innovateur ...’Ga naar voetnoot(9). Door de beperkte omvang en inhoud van het materiaal heeft de auteur echter het nagestreefde doel niet helemaal kunnen bereiken: ‘Les présentations, prises dans leur ensemble, pourront ainsi constituer une histoire sommaire du mouvement littéraire de la période tel qu'il transparaissait dans les revues du temps’Ga naar voetnoot(10). Een nieuw of dieper inzicht in deze periode wordt daarmee echter niet verschaft. Integendeel, B. Mitchell lijkt a priori uitgegaan te zijn van de bestaande literairhistorische begrippenschema's die herleid worden tot ‘trois grandes questions débattues à l'époque: le Symbolisme, le mouvement de Renaissance classique, et l'art socialiste ou “engagé”.Ga naar voetnoot(11) Het nieuwe materiaal fungeert aldus alleen maar als aanvullende illustratie, waar ik meen dat men uit het materiaal zelf de fluctuerende structuur van de periode moet kunnen opstellen, zodat de confrontatie achteraf met de reeds geformuleerde literairhistorische begrippenschema's zou kunnen leiden tot eventuele, aanvullingen of correcties, of tot een beter inzicht in het complex van mekaar doorkruisende, in mekaar overvloeiende of parallel (en eventueel tegengesteld) verlopende tendensen. Om deze redenen heb ik gemeend binnen het kader van dit onderzoek van de literaire manifesten in de tijdschriften, in de periode 1878-1914, naar volledigheid te moeten streven. Ik heb daarom een inventaris opgesteld van de literaire en algemeen culturele tijdschriften uit deze periode en heb deze tijdschriften systematisch geëxcerpeerd. Bij de verzameling van het materiaal heb ik me daarenboven eerder laten inspireren door de ruimere visie van Erich Ruprecht: Der Begriff ‘Manifest’ steht dabei bewusst in einem weiteren Sinne für alle hier vereinigten Texte, obwohl nur wenige von ihnen streng programmatischen Charakter besitzen; denn nicht nur die Verkündung eines revolutionären Wollens, einer neuen Zielsetzung, auch die Abgrenzung gegenüber der Tradition ist programmatisch, sofern sie das Programm gleichsam im Negativ sichtbar macht. Auch Texte, deren Anliegen die Besinnung auf die geistigen Voraussetzungen beziehungsweise Grundlagen der neuen Bewegung ist oder die Erörterung gehaltlicher und formaler Elemente der geforderten Literatur, gehören in diesen Zusammenhang, ebenso - wenn auch nur in konzentrierenden Auszügen - Abhandlungen, die heute zwar als literarhistorische Rückblicke erscheinen, zur Zeit ihrer Veröffentlichung jedoch programmatische Bedeutung hatten. Es wäre | |
[pagina 8]
| |
sinnlos, nur die wenigen ausgesprochenen Programmschriften neu zu veröffentlichen, vor allem weil sie allein nicht zur Klärung der vielschichtigen Tendenzen einer Bewegung ausreichenGa naar voetnoot(12). In tegenstelling dan weer met Erich Ruprecht, die ook teksten verzamelt uit afzonderlijke, beschouwende werken van auteurs en aldus gedwongen wordt tot de weergave van ingekorte teksten, wou ik de teksten integraal en conform aan het origineel weergeven en heb ik mij daarom beperkt tot de programmatische teksten uit de tijdschriften, die trouwens de belangrijkste bron bleken te zijn. Door deze strengere systematische handelwijze komen daarentegen in mijn verzameling meer programmaverklaringen van tijdschriften voor, waarin niet altijd een literair-theoretisch standpunt wordt verkondigd, doch waarin eerder de aard en de doelstellingen van het tijdschrift worden verwoord. Deze programmaverklaringen leken me echter belangrijk, omdat juist in het kader van het tijdschrift de individuele verwachtingen van een generatie het karakter van een samenhangend programma verkrijgen. Tijdschriften zijn meestel getrouwe spiegels van een tijdgeest, zodat een grondiger kennis van de tijdschriftlevens ons toelaat het literaire verleden in zijn veelvuldigheid te leren kennen, en aldus een concreter, kleurrijker en complexer beeld van de literaire werkelijkheid kan ontstaan. Nochtans heb ik niet alle programmaverklaringen opgenomen, daar sommige tijdschriften, waarin weliswaar literaire en kritische bijdragen werden gepubliceerd, eerder fungeerden als strijdorganen in de Vlaamse Beweging, zodat hun programmaverklaringen dan ook louter politieke i.p.v. literaire manifesten zijn. Het overvloedig materiaal van de Literarische Manifeste der Jahrhundertwende. 1890-1910 hebben Erich Ruprecht en Dieter Bänsch thematisch geordend, daar waar E. Ruprecht vroeger zijn Literarische Manifeste des Naturalismus 1880-1892 en B. Mitchell zijn Manifestes littéraires de la Belle Epoque. 1886-1914 chronologisch hadden geordend. Ik heb de voorkeur gegeven aan een chronologische ordening, omdat aldus de evolutie van de bewegingen van actie en reactie beter tot uiting komt en omdat ik meende dat een dergelijke ordening tevens handiger is voor een naslagwerk. Daar ik besloten had tot een integrale en volledig aan het origineel conforme editie van de documenten, bleef mij ten slotte nog de mogelijkheid om de manifesten in ‘de typografische gestalte van hun verschijning’ weer te geven. Om redenen van praktisch materiële aard heb ik uiteindelijk van dit opzet dienen af te zien. Het formaat van de tijdschriften was erg verschillend en sommige waren zo groot, dat een verkleinde reproduktie op quartoformaat de lectuur zou bemoeilijken. In enkele archieven kon ik geen fotografische reproduktie verkrijgen, zodat ik er genoodzaakt was de teksten te copiëren. Enkele tijdschriften verkeerden in zo'n slechte staat, dat bij fotocopiëring het | |
[pagina 9]
| |
tijdschrift nog verder zou kunnen beschadigd worden. Nochtans was juist in deze periode de samenwerking tussen literatoren en plastische kunstenaars bijzonder intens, wat duidelijk tot uiting komt in de vaak zeer artistieke grafische vormgeving van de tijdschriften. Om ook deze stijlevolutie te kunnen volgen, heb ik mijn aanvankelijk plan toch niet helemaal opgegeven en heb ik gepoogd aan de hand van reprodukties van proeven van typografie, van tekstillustraties, titelontwerpen en omslagen de evolutie in de beeldende taal van de tijdschriften weer te geven. Ik hoop met deze selectieve werkwijze toch een voldoende duidelijk beeld te kunnen geven van de evolutie en tendensen in de grafische vormgeving, waardoor de eventuele ‘wechselseitige Erhellung der Künste’Ga naar voetnoot(13) kan worden nagegaan. |
|