Brood(1939)–Karel Vertommen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 18] [p. 18] [pagina 19] [p. 19] Mastklimmen Drie glimmende masten op een rij boven de leut' en het kermisgevrij. Beneden wordt koele bier gedronken, daarboven lonken hespen en schonken. Wie halverwegen komt afgegleden hem wachten hoon en spot beneden. Drie koene maats en drie glimmende staken; wie zei daar ze zouden niet boven geraken? De eerste klimt als een kat in de mast, grijpt haastig twee lonkende schonken vast, ritst naar beneden en loopt naar huis met zijn gewin, uit het kermisgedruis. Lang wordt er niet over hem gepraat... Daar is met zijn vriendjes de tweede maat. Die klimt, koel-berekend, met stevig houvast, klampt zich geschoord aan de top van de mast, spuwt op het volk, bindt zijn gordel vol schonken en komt gemeten de mast neergezonken. Het volk is woedend, hij heeft hen veracht; maar de vriendjes worden feestlijk bedacht. Doch reeds is de derde halverwegen, heel het volk roept en knikt hem bemoedigend tegen. [pagina 20] [p. 20] Nu haalt hij de top, kijkt naar 't zonnige land, werpt hespen en schonken in 't volk t'allenkant. Hij haalt uit zijn borstzak een kleurige vlag, bindt ze vast aan de mast, ze waait op als de dag; komt met ledige handen weer afgegleden, maar duizenden handen wachten beneden en duizenden ogen flikkeren hem tegen, als zaaid' hij daarboven een sterrenregen! Vorige Volgende