Zederyke zinnebeelden, vertoont in konstplaten
(1712)–E. Verrijke– Auteursrechtvrij
[pagina 221]
| |
Alles is heerlyk in zyn rang.IS u iets groots van God gegeeven,
Veracht daarom uw naasten niet,
Daar gy veel minder glans in ziet:
God roept ze meê ten eeuw'gen leven,
Om in zyn Ryk der heerlykheit
Te dienen, tot in eeuwigheit.
GOd heeft de liefde byna voor alle menschelyke deugden geplaatst, op dat wy malkander met een goede verëeniging en op- | |
[pagina 222]
| |
rechte vriendschap zouden handelen en onderhouden, en den wederzydzen haat en tweedragt veroordeelen; om dat wy al te zamen zyn geroepen om de Kerke en 't Ryke Gods te verheerlyken. Wy zien hier verscheide pilaaren, door de Ionische, Dorische, en Corintische konsten van malkander verschillende, die nochtans te gelyk, met eenparige verçierzelen, een Paleis verheerlyken; dewyl ieder der zelve op zyn plaats gestelt, en tot zyn gebruik geschikt, de deftigheit van 't gebouw met te meer uitneementheit vermeerderen. Wy insgelyks, die niet alleen door 't geval onzer geboorte verschillen, maar ook door 't verstand en weetenschappen onderscheide gaaven bezitten, moeten niemand verachten, en de gaven versmaden, welke onze naasten van God hebben ontfangen, hoewel ze niet zo uitneemende als de onze zyn, dewyl ze zo wel dienen als wy tot het gebruik, waar toe God ze heeft geschikt. Dezelve reden vereischt ook dat wy een anders gaven niet moeten benyden, en daar door met een haat kwynen, die onze ingewanden knaagt: want al hebben wy minder gaaven, we zullen nochtans op onze plaats schoon en heerlyk staan. Wanneer ik myn zelven aanmerke, zo zie ik my met eenige deugden uitmunten, die andere niet zyn gegeeven; maar ik bevind ter zelve tyt, dat ik aan eenige gebreeken ben onderworpen, waar van andere zyn bevryd. Dus bezit ieder zyn deugden en gebreeken, en, met onze zwakheden worste- | |
[pagina 223]
| |
lende, hebben wy altyt iets om malkander te verwyten. Maar heeft u de Goddelyke goedertierentheit al van andere onderscheiden, en met beter verçierzels van de Fortuin en deugden begaaft, erkend het met te meer onderwerpinge en nederigheit des gemoeds; en gedenkt des te verpligter te zyn, om den band der menschelyke gemeenschap niet te schenden, met de liefde te verwerpen; noch verbreekt door geen vuilen haat die heilige gemeenschap, waardoor God, onzer aller Vader, ons op der aarde heeft te zamen gevoegt. |
|