Zederyke zinnebeelden, vertoont in konstplaten
(1712)–E. Verrijke– Auteursrechtvrij
[pagina 31]
| |
Aangeraakt, zullen ze geluit geeven.DE Ketel-trom, hoe wel gemaakt,
Nooit zonder slaan aan 't klinken raakt.
Al woeld den mensch in 's waerelds zaaken,
Zyn ydel oordeel is te broos,
't Blyft alles dood en krachteloos,
Gods hand moet de beweeging maaken.
IK wil veel liever dat de vermaakelykheeden en de vergenoegingen, die ik my in dit leven voorstelle, door God, den bestierder | |
[pagina 32]
| |
van alle dingen, als door myne inbeeldinge en eigen liefde worden geregelt: want onze zwakheit en onbestendigheit is te groot, dan dat wy 'er eenige voordeelen uit zouden konnen trekken, of dat de vreugde, welke wy door dezelve zouden smaaken, volmaakt en zuiver zou zyn. Hoewel onze wil veeltyts welmeenende, en 't einde, 't welke ze zich voorstelt, goed is, zo is onze natuurlyke zwakheit nochtans zo groot, en de neigingen welke zy tot het kwaad hebben zo geweldig, dat ze zich tegen onze beste voorneemens stellen, en ons de uitvoeringe der zelve verhinderen. Invoegen dat de middelen, welke wy de vaardigste en de bekwaamste oordeelen, om tot het einde van een zaak te komen, de zodanige zyn, die 'er ons 't verste van verwyderen; zoo dat wy, geslingert door onze hertstogten, nooit het voorgestelde einde konnen bereiken. God, die de wysheit zelver is, heeft oogmerken, heel verschillende van de onze, en doet dikwils verhinderingen tegen onze onderneemingen te voorschyn komen: ten einde ons te kennen te geeven, dat de bestieringe van alle dingen van hem afhangt, en zyn hand ons moet geleiden en sterken, wanneer wy een treffelyke daad zullen uitvoeren. De menschen, verblind door hunne hertstogten, zoeken gemeenlyk in al 't geen ze doen hun vermaak en wellust; maar God, die 't binnenste van ons hert doorgrond, en best weet wat ons tot het waarachtige heil en nut van ons leven diend, wil niet, dat wy 't zelve door midde- | |
[pagina 33]
| |
len zoeken, die geen gemeenschap met hem hebben. Wy moeten dan, zonder toevlucht tot onze ongeregelde begeerten te neemen, of op onze eige kragten te steunen, onzen wille t'eenemaal in zyne handen stellen, op dat hy ze na de regelen van de zyne bestiere, en al wat wy vervolgens doen tot zyne eer en roem mag zyn. Want, gelyk een keteltrom, met een heldere klank, de beweegingen van de hand beantwoord, die ze geraakt heeft, zoo werkt het menschen hert, door Godes hand bestierd, met vrugt en eer. 't Is vergeefs hem voor te willen komen, die 't beweegen aan alles geeft, en ons eindelyk, hier om laag zyn wille en wet onderdanig geweest hebbende, alleen de eeuwige glory deelachtig kan maaken. |
|