Zederyke zinnebeelden, vertoont in konstplaten
(1712)–E. Verrijke– Auteursrechtvrij
[pagina 11]
| |
Van daar trekt hy zyn leven en deugd.DE Wyngaard van de Zonne-straalen
Bescheenen, schaft ons schoone wyn;
Maar zo dit licht weêrhoud zyn straalen,
Zal allen arbeid vruchteloos zyn.
ô Mensch! roemt niet op uw vermogen,
Al wat je hebt, dat komt van boven.
DE Sterkte, die met reden onder een van de eerste plaatzen der deugden word gesteld, wanneer ze zich met heilige banden aan | |
[pagina 12]
| |
de goedheit, de onthoudinge, en de zedigheit vereenigt. 't Is in dezen staat, dat ze de dapperheit der Helden ontsteekt, en hen de onsterffelykheit van hun naam voorstellende, groote moeilykheden doet onderneemen, en de gevaaren verachten, die alle anderen doen vreezen. Hier in hebben onze Voorouders te beroemder geweest, om dat ze zich van deze deugd hebben bediend, niet uit het oogmerk om hun geluk te vermeerderen, maar enkelyk om den lof te verdienen, welke hun deugdzaam leven rechtvaardig kon verwerven, om tot een voorbeeld aan de nakomelingen te verstrekken, en hen de verwonderinge aller volkeren waardig te maaken. Dit zyn de voordeelen der geenen, die met deze eedele deugd zyn aangedaan; maar, daar de zodanigen geen deel aan konnen hebben, de welke deeze prysselyke eerzucht van de kragten des lichaams en des gemoeds scheidende, zich door een ongeregelde stoutmoedigheit laten bestieren, of door de hovaardigheit tot wreetheit vervallen: en alzo hun naam en de deugd door hun misdaad uitwissen en vernietigen. 't Blykt hier aan, dat wy door deze waare kracht niet konnen vervuld zyn, indien we de zelve niet van een hooger macht ontfangen: even als den Wyngaard de vruchten, tot vermaak van den mensch, niet kan voortbrengen, indien de hette der zonne ze niet verwarmt en voed. 't Is ook zodanig met de sterkte, en al de andere deugden, die al hun kracht van de Goddelyke gunst ontfangen, waar van ze hun oorspronk hebben, zonder welke zy niet | |
[pagina 13]
| |
konnen bestaan, en door een onvermeidelyke bedervinge van deugden, in misdaaden moeten veranderen. Zo dat wy ons zelver bedriegen, wanneer we niet aan God al de gelukkige uitkomsten onzer onderneemingen toeschryven, en ons de zelve toe-eigenen, zonder aan te merken, dat, hoewel 't onzen arm is, die de zelve heeft uitgevoerd, het echter niet door zyn natuurlyke kracht, maar alleen door de hulpe van hem is, die ons geschapen heeft, wiens voorzienigheit, alle dingen tot zyn glory en onze zaligheit schikt. Hierom is 't, dat die God, na-yverig van zyn eer, met de zelve hand, waar mede hy de geenen verkwikt, die hem voor 't beginzel hunner krachten erkennen, de moetwilligheit der hovaardigen ter nederwerpt, en te schande maakt, dewelke zich inbeelden, dat al't geen zy doen, de uitwerking van hun eigen kracht is, en wreekt den toeleg, welke deze menschen door hun hovaardige aanmaatiging op zyn rechten hebben gedaan. Laat ons dan al onzen roem God toeëigenen, en al onze goederen, gelukken, en leven hem toebrengen: en, indien wy iets prysselyk in ons vinden, laat het ons opofferen aan den geenen, van wien wy 't ontfangen hebben, en 'er duizend dankzeggingen aan zyn goedheit voor doen, die 'er ons meê heeft believen te begunstigen: want wy konnen, zonder ons aan den blaam van ondankbaarheit schuldig te maaken, de weldaaden niet vergeeten, waar mede hy ons heeft overladen, met ons 't leven en de sterkte te geeven, toen wy zwak en elendig waren. |
|