De schrijver Multatuli
(1995)–Philip Vermoortel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
Ik geef wenken, geen regelsOm tot een juister begrip te komen van Multatuli's oeuvre, moeten we allereerst van Max Havelaar af. Natuurlijk is en blijft het een meesterwerk van de eerste rang en een boek dat, zoals Multatuli zelf aan zijn vrouw voorspeld had, ‘als een donderslag in het land [zou] vallen’ en ‘de lezers [zou] aangrijpen zooals ze nooit aangegrepen [waren]’. Het verstoorde definitief de gezapigheid van de 19de-eeuwse romanschrijverij, kwam ter sprake in de Tweede Kamer en joeg - naar het woord van Kamerlid Van Hoëvell - een ‘rilling’ door het land. Het wees de Nederlanders op de onrechtvaardigheid van hun koloniaal beleid met een kracht en een nadrukkelijkheid waaraan ze nooit meer zouden kunnen voorbijzien. Daarbij betekende Max Havelaar het stormachtige debuut van Eduard Douwes Dekker: van de ene dag op de andere werd hij de beroemde en gevreesde Multatuli. Kortom, in heel de 19de eeuw heeft geen ander boek in Nederland een zo krachtig en dwingend effect gesorteerd als Max Havelaar. En goddank was het ook structureel, stilistisch en emotioneel zo sterk gebouwd, geschreven en doorvoeld, dat het als literair kunstwerk kon overleven. Maar om dat alles gaat het hier niet. Wat ons interesseert, is dat zoveel mensen je ongelovig aanstaren als je ze vertelt dat Multatuli zeven delen van elk gemiddeld zevenhonderd bladzijden heeft bijeengeschreven, daarnaast nog duizenden brieven, en dat Max Havelaar van dat alles amper vierhonderd pagina's beslaat. Aan het einde van Max Havelaar voorspelt hij nochtans dat dit boek ‘slechts een inleiding’ is, en dat hij zal toenemen ‘in kracht en scherpte van wapenen, naarmate het nodig zal wezen...’ ‘God geve dat het niet nodig zy!’ roept hij uit, maar wij moeten God loven en prijzen dat het wel nodig is geweest, want daaraan danken wij de overige duizenden bladzijden van zijn hand. | |
[pagina 8]
| |
Dat Multatuli na Max Havelaar toenam ‘in kracht en scherpte van wapenen’ komt vooral doordat hij stilaan ging inzien dat er veel meer fout ging in de maatschappij dan alleen het koloniale beleid in Nederlands-Indië. ‘Na de Havelaargeschiedenis, myn punt van uitgang,’ aldus Multatuli in Idee 533, ‘zag ik weldra in, dat de grond dieper lag dan in de luiheid en gewetenloosheid van plichtvergeten gouverneurs-generaal. Achter zo'n ellendigen Van Twist zat een minister. Achter zo'n minister zat een Tweede Kamer, ja... zelfs 'n Eerste. [...] En achter die beide Kamers zit, staat, ligt - of kruipt, als ge wilt - het Volk, het Nederlandse Volk!’ Zijn doel wordt voortaan: ‘te velde [trekken] tegen al wat op zedelyk, maatschappelyk en staatkundig gebied klein, gemeen, bekrompen of benauwd is.’ (Idee 403) We schrijven anno 1862. Twee jaar na Max Havelaar heeft zich in Multatuli een ontwikkeling voltrokken van beschermer van de Javaan tot aanklager van álle misstanden in de maatschappij: ‘De naam Insulinde representeert voortaan myn algemeen streven, als Nazareth het Christusidee.’, schrijft hij in september 1862 aan Mimi en als motto voor elk van zijn zeven bundels Ideeën kiest hij: ‘Een zaaier ging uit om te zaaien.’ En Multatuli ontpopt zich inderdaad als een nieuwe Christus, een Antichrist, zo men wil, maar in elk geval een voorganger, profeet en martelaar die bij de jongere generatie buitengewoon veel invloed zou uitoefenen. Bij zijn dood, in 1887, verscheen in het Handelsblad een artikel waarin die invloed geschetst wordt: ‘De oudere lezers vonden in zijn Ideeën over 't algemeen een verderfelijke strekking. Zij lazen hem slecht en begrepen hem dientengevolge meestal verkeerd. Maar Multatuli werd schadeloos gesteld door het jonge geslacht. In de hoogste klassen van burgerschool en gymnasium begon men hem te lezen en vóór men een jaar student was dweepte men niet minder met zijne ideeën, dan met zijn eenigen stijl. [...] Daar is toen inderdaad menig hard woord gesproken tusschen vaders en zonen. En van menig komisch, maar ook van menig tragisch tafereel zouden wij hier kunnen verhalen. Doch hoe dit zij, zijn invloed was ontzaglijk groot.’ In 1881 getuigt H.J. Top over de werken van Multatuli: ‘Zij worden gelezen op zee, in de kajuit van den kapitein en in de hut van den stuurman. Studenten bespreken ze in hunne kamers.’ Garmt Stuiveling zal later schrijven ‘dat sommige assistenten-residenten [...] er zelfs om vroegen in Lebak te worden benoemd, omdat Multatuli dáár had gewoond...’ Zelfs de volgende generaties zijn door Multatuli's oeuvre zo sterk aangegrepen, dat zij het nodig achtten zijn verdediging op zich te nemen of | |
[pagina 9]
| |
Tekening van Carel Vosmaer
| |
[pagina 10]
| |
tegen hem te keer te gaan alsof het een springlevende vriend of vijand betrof. Verwonderlijk is dat niet als we bedenken dat hij geen schrijver was in de traditionele zin en dat ook niet wou zijn. Nooit vertelt hij om het plezier van het vertellen. ‘Wie met de pen spreekt tot het Volk,’ schrijft hij in Idee 399, ‘heeft een roeping te vervullen, een roeping te heiliger, omdat ze niet als sommige andere roepingen, mag worden gemaakt tot 'n beroep.’ Zijn verhaal is slechts middel, het doel ligt altijd ver buiten de literatuur. Over Max Havelaar schrijft hij dat het geen ‘litteratuur verschijnsel’ is, maar ‘een beroep op de nederl: natie’, en wie alleen maar ontroerd wordt door ‘Saïdjah en Adinda’ heeft het verhaal slecht begrepen, want het gaat om de ‘vele Saïdjah's’ en de ‘vele Adinda's’ die dagelijks onderdrukt, bestolen en vermoord worden. ‘Ik ben geen schryver’, zegt hij in een brief aan Mimi, ‘'t Maakt me kwaad als ze 't zeggen. Verbeeld je Christus na de bergrede: een redenaar! Een moeder, die gilde toen 'r kind te water viel, een gilster van beroep - 't is infaam.’ Omdat Multatuli zoveel belang hechtte aan de boodschap buiten de literatuur, is hij vaak een moralist genoemd, maar hij is geen moralist in de traditionele zin van het woord. Nooit reikt hij de waarheid op een bordje aan. Hij is - hoe paradoxaal dat ook moge klinken - een moralist van de vrije gedachte, van de ‘Vrye Studie’. ‘Ik geef wenken, geen regels’, schrijft hij in Idee 46, en op vele andere plaatsen treffen we uitspraken aan als: ‘Ik bedank ervoor wegwyzer te spelen voor lui die niet loopen willen.’ (Brief van 15 augustus 1886 aan H.C. Muller.) ‘Ik streef naar waarheid. Ik zal u wenken geven, die ik verder aan uw eigen beschouwing overlaat.’ (Idee 452), of ‘Ik bewys niet gaarne. Liever wek ik op tot onderzoek en nadenken, opdat ieder zelve de bewyzen vinde.’ (Idee 454) Heel veel van zijn vertellingen, ideeën en betogen hebben inderdaad een open einde. Overal liggen vragen, suggesties en oproepen verborgen, prikkels voor de lezer om verder te denken en in het beste geval ook iets te doen, maar zelden of nooit een pasklaar antwoord. Zelfs zijn zo gevreesde sarcasme diende uiteindelijk hetzelfde doel: ‘Spot met zogenaamd “heilige” zaken,’ schrijft hij in Idee 395, ‘bewyst niets tegen die zaken, maar wekt de tragen op, en geeft den vreesachtigen moed: tot nadenken over de vraag: of die zaken wel heilig zyn.’ Alles wat hem onder ogen kwam, heeft Multatuli op die manier in vraag gesteld, gedissecteerd, bekritiseerd. Soms subtiel, soms grof, maar altijd geniaal meeslepend. En op de puinhopen van zijn onbarmhartig | |
[pagina 11]
| |
sloopwerk moest een nieuwe en betere wereld worden gebouwd. De vraag was alleen: hoe? Dat hij op die vraag nooit heeft geantwoord met een uitgewerkt systeem of een stelsel van praktische voorschriften, is hem tijdens zijn leven en lang daarna steeds weer kwalijk genomen. ‘Maar wat wil hij dan?’, vraagt een anonieme recensent van Minnebrieven al in 1861. ‘Welk stelsel is hij dan toegedaan, wat verlangt hij dan voor het afkeurenswaardige in de plaats?’ Van Vloten roept in Onkruid onder de tarwe - een vernietigende brochure uit 1875, waarin hij Dekkers privé-leven aan de kaak stelt - het volgende uit: ‘Men verlangde geen ijdele woorden, maar goeden, doeltreffenden raad van hem.’ Pastoor Jonckbloet slingert Multatuli in 1894 - dus zeven jaar na zijn dood - naar het hoofd: ‘Had-de Multatuli, in stede van de fiolen zijns toorns uit te storten op Duymaer van Twist; in stede van de knevelarijen, die in het Lebaksche plaats vonden, op bitteren toon te laken; de Nederlandsche natie verrast met den opzet van een fonkelnieuw, door hemzelven uitgedacht regeeringssysteem, dat die knevelarijen der bevolking onmogelijk maakte voor de toekomst; dan ware op de Havelaar een merk gedrukt van eindeloos diepzinniger beteekenis dan hetgeen er thans op geprent staat.’ En nog in 1958 schrijft Gerard Brom misprijzend neer: ‘Boven woorden is de schrijver van Ideeën met al zijn plannen en beloften nooit uitgekomen.’ Bepaald juist is dat laatste nu wel niet, want voor de zaak van de Javaan heeft Multatuli toch zijn Indische carrière op het spel gezet en gezworven en geleefd als een banneling, maar dit neemt niet weg dat hij inderdaad nooit een systeem heeft uitgewerkt of praktische oplossingen heeft voorgesteld. Ten dele uit onmacht. In een brief van 13 februari 1867 bekent hij: ‘Wanneer my de taak was opgedragen de evenredige belooning te regelen, zoodat ieder in de maatschappy zyn aandeel kreeg naarmate van de diensten die hy verrigte, zou ik zeer verlegen staan. Dit alleen weet ik dat thans velen te weinig krygen, en sommigen te veel. Maar herstel is moeielyker dan 't vinden van gebreken.’ Ten dele uit onmacht dus, maar evenzeer uit overtuiging, want Multatuli had een ingeboren afkeer van stelsels en systemen. ‘Ik maak geen systemen’, schrijft hij in een brief van 27 mei 1865. ‘Ik merk op, en tracht après coup uit te leggen.’ Sterker nog in Minnebrieven uit 1861: ‘Zodra ik een slecht mens word, ga ik aan 't systeemmaken.’ Multatuli's systeemhaat heeft ongetwijfeld biografische wortels. De ‘zeemansachtige discipline’ van zijn strenge en koele vader, de ‘spartaanse opvoeding’, het doopsgezinde milieu waarvan hij zich later | |
[pagina 12]
| |
alleen de ‘meniste [= doopsgezinde] vastheid’ en de straffende en wrekende God zal herinneren, het ogenblik waarop zijn vader hem als vijftienjarige van de Latijnse school afhaalt wegens onvoldoende studie-ijver en hem aan het werk zet bij de zieltogende importfirma Van de Velde... deze en vele andere gebeurtenissen hebben in het overgevoelige en hyperindividualistische gemoed van de jonge Eduard de haat gezaaid tegen alles wat naar onderdrukking en systeem rook. Zelfs zijn ontslag te Lebak is - zoals Du Perron zeer terecht opmerkt - niet alleen een afrekening geweest met de Nederlandse koloniale politiek, maar evenzeer met de verstikkende dorheid van het ambtenarenbestaan. In het autobiografisch geïnspireerde verhaal ‘Woutertje Pieterse’ verneemt moeder Pieterse vol verbazing van dokter Holsma ‘dat men z'n kinderen niet als pakgoederen mag opstapelen in een bedstee. Dat er lucht, licht en beweging nodig is tot ontwikkeling van ziel en lichaam. Dat straffen niet te pas komt en meer wat juffrouw Pieterse nooit gehoord had...’ Maar Multatuli's systeemhaat herleiden tot een soort jeugdkwetsuur zou een wel heel naïeve simplificatie zijn van een veel complexere werkelijkheid. De romantische tijdgeest met de daarbijhorende drang naar onbegrensde vrijheid speelt evengoed een rol. ‘Ik ben zeer, zeer liberaal, ultra-liberaal,’ schrijft hij op 12 oktober 1867 aan Max Rooses, ‘en daarom ben ik een verklaarde tegenstander van wat men in Holland de liberalen noemt’ Ook zijn al even romantisch getinte individualisme heeft zijn hekel aan systemen gevoed en vergroot: ‘Nooit zag ik een program waaraan ik my zou hebben kunnen aansluiten’, schrijft hij in dezelfde brief. Sterker nog: ‘Ik kan met niemand meegaan, men had met my moeten meegaan.’ (Brief van 15 augustus 1886 aan H.C. Muller.) Inderdaad: met hem meegaan. Maar dat betekent eigenlijk: zélf nadenken, ontdekken, onderzoeken, in vraag stellen en elke uitgestippelde weg al bij voorbaat afwijzen, want hoe zou men van een moralist van het vrije onderzoek een uitgetekend plan of een afgewerkt systeem kunnen verwachten? Elk stelsel is immers per definitie al in tegenspraak met ‘Vrye Studie’. Dat gold bij Multatuli uiteraard niet op het politieke vlak alleen. Op filosofisch vlak, bij voorbeeld, had hij een hekel aan de ‘moderne wysgeren’ - de Duitse vooral - die volgens hem de lezers alle lust tot onderzoek ontnamen door hun steevast een ‘kwasi-diepzinnig weefsel van frasen’ voor te schotelen (Idee 774). Niet te verwonderen dat hij in Minnebrieven Voltaire in bescherming neemt, Voltaire, die in de ogen van de ‘Kantianen, Hegelianen, Spinozisten, Cartesianen en Leibnitzers’ een ‘prul’ is ‘omdat hy geen stelsel heeft saamge- | |
[pagina 13]
| |
knoeid... wat hy toch met zyn vernuft heel goed had kunnen doen.’ Maar de voornaamste oorzaak van Multatuli's systeemhaat is dat hij niet geloofde in een verbetering door verandering van systeem. Discussiëren over stelsels en systemen vond hij naast de kwestie, ja zelfs een gewiekste manier om de kern van de zaak te omzeilen. In Max Havelaar merken we al dat hij zich niet verzet tegen het bestaande systeem, maar tegen de manier waarop dat in de praktijk gerealiseerd werd. In zijn noten bij Max Havelaar komt hij daar herhaaldelijk op terug: ‘Ik blyf er by dat de oude bepalingen wat de hoofdzaken aangaat zo slecht niet waren. Maar men verkoos ze niet op te volgen. Dáár ligt de kwestie!’ Of: ‘Wetten en bepalingen baten niets, zolang men de uitvoering daarvan, en het toezicht daarover, opdraagt aan schelmen’ Belangrijker dan het ontwerpen van nieuwe wetten en stelsels, achtte Multatuli derhalve de strijd tegen ‘misbruik’, tegen het ‘verkrachten van de wet’, tegen het ‘misdadig door de vingers zien’. (Brief van 21 juni 1867 aan Busken Huet) Tegen misbruik, verkrachting, lauwheid, halfheid, tegen de ‘schelmen’ vooral die dat álles oogluikend toelieten of bewust in de hand werkten, heeft Multatuli zijn leven lang zijn vernietigende pen gericht. Daaraan dankt hij zijn reputatie als ‘afbreker’. Nog in 1909 acht Eerwaarde Heer J. van Hove het nodig om in zijn brochuurtje Multatuli. De mensch, de denker, de schrijver. Eene schets als volgt te waarschuwen: Het zij voorop gezegd dat ik deze verhandeling niet schrijf om het lezen van Multatuli's werken te bevorderen. Wel integendeel: daar ik meen dat er in heel de Nederlandsche Letterkunde geen gevaarlijker schrijver bestaat, voor wat den godsdienst betreft niet alleen, maar ook alle goede beginselen. Multatuli is een afbreker, geen hervormer, en daarom is bij hem weinig of niets goeds te leeren. Een hervormer zet iets in de plaats van 't afgebrokene - en zoo kan hij doorgaans eenig nieuw licht aanbrengen - maar een afbreker als Multatuli misprijst en verguist al wat ons heilig is, en in de plaats geeft hij ons niets dan zijn dweepzucht en spotlust. Jammer dat Van Hove niet even heeft stilgestaan bij Idee 253: ‘Men meent dat ik “opsta tegen alles”. Dat is de term. Och, als men wist hoeveel dingen ik voor heilig houd!’ Want Multatuli was, ondanks al het sloopwerk dat hij heeft verricht, evenmin als Nietzsche een afbreker, een | |
[pagina 14]
| |
negativist. Al te vaak vergeet men dat de kern van zijn optreden en schrijverschap geloof is in een betere toekomst, optimisme en idealisme. En daarbij waren minstens twee ‘dingen’ hem ‘heilig’: waarheid en hart. Het zijn woorden die honderden keren opduiken in zijn werk, vaak samen, en in verband met álles: kunst, opvoeding, politiek... ‘Laat je hart [je] wetboek zyn’, schrijft hij aan Mimi op 4 juni 1863, ‘'t Zyn gekken of bedriegers die beter wetboek aanpryzen.’ Meer hart zou leiden tot betere mensen, tot betere schrijvers ook, tot betere politici. Meer hart zou godsdienst en moraal overbodig maken, want het hart staat hoger dan regels en wetten. ‘Er is geen katechismus nodig’, luidt het in een noot bij Brief aan Ds W. Francken Az., ‘wanneer de harten slechts niet verdraaid zijn.’ Maar naast meer hart was er ook meer waarheid nodig, want de ziekte die de maatschappij ondermijnde was: leugen. Aan de strijd tegen de leugen in de maatschappij zijn de polemische brochures Over Vryen Arbeid gewijd. Ook de literatuur was ‘verleugend’. In Max Havelaar al, gaat Multatuli via spreekbuis Droogstoppel vernietigend tekeer tegen leugens op het toneel, in poëzie en literatuur. Leugen was ook de hoofdzaak van de misstanden in Nederlands-Indië: de oversten en het moederland werden met valse berichten zoet gehouden. Leugen was er in de opvoeding, het onderwijs, in het geloof bovenal... Ziedaar het programma van Multatuli, ziedaar zijn ‘systeem’. ‘Ik zal trachten naar waarheid’, schrijft hij in de aankondiging van zijn Ideeën, en samen met dit leidmotief weerklinkt doorheen zijn oeuvre nog een ander: ‘Meent ge, dat [...] beroeps-artisten u zullen leveren met hun kunst - och arm! - wat ik [...] leverde met myn hart?’ In die paradoxale combinatie van hart en waarheid, gevoel en rede, heeft Multatuli zijn romantische temperament proberen te verenigen met zijn 18de-eeuwse, verlichte manier van denken en redeneren. Daaraan danken wij het heldere én bezielde van zijn stijl en betoogtrant. Waarheid en hart, zij vormen zijn ‘systeem’ en een ander heeft hij niet. Het systeem van een idealist, zegden we. Een té idealistisch systeem ongetwijfeld, want het kon per definitie nooit af, uitgevoerd of verwezenlijkt heten, en het eiste zonder ophouden bovenmenselijk veel van wie zich ervoor engageerde. Daardoor alleen al moest het voortdurend tot spanningen en breuken leiden met de weinigen die bereid waren ‘met hem mee te gaan’. Wie niet onvoorwaardelijk bleef streven naar waarheid, viel bij Multatuli in ongenade. Net zo goed als wie zich farizeïsch aan de letter van de wet hield in plaats van te rade te gaan bij het wet- | |
[pagina 15]
| |
boek van zijn hart. Daardoor voelde Multatuli zich ook nooit thuis in een bestaande politieke partij. Na de publikatie van Max Havelaar, bij voorbeeld, meenden de conservatieven, die aan het bewind waren, dat hij hun koloniaal systeem de grond in wou boren, terwijl de liberalen, in de oppositie, dachten dat hij aan hun kant stond. De conservatieven waren voorstander van het zogenaamde cultuurstelsel, de liberalen hielden het bij de ‘Vrije Arbeid’. Multatuli noemde het eerste smalend uitbuiting van de Javaan onder staatstoezicht, het tweede onder privé-toezicht. En al bij al voelde hij nog meer voor het eerste dan voor het tweede. Maar daar lag de kwestie niet. Hij moest een partij vinden die niet dacht in termen van stelsels, systemen en voorschriften, maar in termen van waarheid en hart. In de euforie van het Havelaarsucces heeft hij gemeend dat het kon: de ‘derde party’! ‘Op dan!’ klinkt het aan het slot van zijn eerste brochure Over Vryen Arbeid in Nederlands-Indië, ‘Ten stryde tegen de leugen! Op, ten stryde! Op, ter overwinning! Op, tot het byeenroepen, tot het ordenen, tot het wapenen van de DERDE PARTY.’ In oktober 1860, enkele maanden na het verschijnen van Max Havelaar, stelt hij zich kandidaat in het kiesdistrict Tiel. In de verkiezingsbrochure lezen we: ‘Ik geloof dat er een man nodig is [...] die het goede voorstaat door het streven naar waarheid; iemand, die, gebonden noch door systeembanden, noch door mensenvrees, noch door zucht om ministers te believen, durft en kan aantonen hoe diep de wonde is, die er kankert aan ons Staatsbestuur; iemand eindelyk, die ondervinding heeft, bekwaamheid, moed, en dit vooral, een man, die een hart bezit!...’ Op 16 oktober 1860 behaalt hij 9 van de 945 stemmen, en in Leeuwarden 10 van de 1656... In 1865 zal hij bitter neerschrijven: ‘nadat myn onbruikbaarheid als Christen even duidelijk geconstateerd was, als de onmogelykheid om my te maken tot kultuurstelselaar, vry-arbeider, behouder of liberaal, scholden ze my uit.’ Men kan opwerpen dat Multatuli al te koppig heeft vastgehouden aan een al te idealistisch en onpraktisch ‘systeem’ van hart en waarheid. Die koppigheid heeft ervoor gezorgd dat hij er nooit in geslaagd is een min of meer georganiseerde groep mensen achter zijn ideeën te scharen. Diezelfde koppigheid heeft hem veel schade en armoede berokkend, en voor veel eenzaamheid en teleurstelling gezorgd. Maar anderzijds is hij ook daardoor geloofwaardig en overtuigend gebleven tot op de dag van vandaag. Want zijn afkeer van alle verroeste stelsels, zijn radicale weigering om zich te laten compromitteren en de offers die hij voor dat alles heeft gebracht, zij vormen de blijvende legitimatie van zijn optreden als voor- | |
[pagina 16]
| |
ganger, schrijver en moralist. In die zin alleen al is hij metterdaad verwant aan die andere onsterfelijke moralist die liever de kruisdood stierf dan een duimbreed toe te geven, en met wie hij zich zo graag vergeleek. Maar ook in hun systeemloosheid zijn ze verwant, want net zoals men aan Multatuli vroeg wat men in de praktijk met zijn wenken moest aanvangen, zo stelde hij aan Jezus de vraag hoe men een maatschappij kon besturen met diens al even onpraktische ‘systeem’ van liefde en vergiffenis: ‘Rabbi, wat is des Keizers? Of: wie zal rechtspreken, indien alleen de onzondige daartoe bevoegd is?’ (Millioenenstudiën) Aan beider systeemloosheid en gebrek aan concrete praktische richtlijnen danken we tevens de dynamiek en de blijvende inspirerende kracht van hun woorden: zij geven wenken, geen regels. Wie van zijn persoonlijk antwoord een systeem maakt waaraan allen zich dienen te onderwerpen, doodt alle dynamiek en pleegt dus per definitie verraad tegen diegene naar wie hij zijn systeem heeft genoemd. Verraad pleegden daarom allen die de wenken van Jezus verkrachtten tot een geloofssysteem, allen die in hun systeem de alleenzaligmakende realisatie van Multatuli's wenken zagen: de zogenaamde vrijdenkers, de socialisten, de marxisten, de anarchisten en, na zijn dood, de fascisten... Hij heeft er zich nog tegen verzet waar hij kon. Aan H.C. Muller schreef hij op 8 januari 1884: Karl Marx! Herhaaldelyk ben ik begonnen z'n werken te lezen. De man schryft slecht, doch juist slecht op 'n manier die sommigen doet denken dat-i flink op de hoogte is. Hy doet [...] in frazen. En terdeeg! ‘Het kapitaal, myne heeren...’ Ei! Ik begryp zelfs dat ‘het’ niet. En om dat kapitaal te bestryden, ‘het’ kapitaal, moeten de werklui zich vereenigen, geld by eenbrengen, en dus... kapitaal vormen! In een brief van 15 augustus 1886 aan diezelfde Muller: Neen, socialist ben ik niet! Ik kan 't program van die party niet onderschryven, en dat is jammer voor my misschien, voor hen iets zekerder. [...] Niet alleen dat ik niet socialist ben, ik ben anti-socialist. De socialisten willen den ‘Staat’ almachtig maken, ik dring aan op de meest mogelyke inkrimping der bemoeienis van 't noodzakelyk kwaad dat men ‘Regeering’ noemt. Zy houden zich voortdurend bezig met het voorslaan en doordryven van nieuwe wetten, ik | |
[pagina 17]
| |
beweer dat men zich hoofdzakelyk moest bezighouden met afschaffing van wetten. Zy blyken te smachten naar verzwaring van juk, ik eisch, binnen de grens van 't mogelyke: vryheid. Op 12 november 1886, drie maanden voor zijn dood, liet hij in verschillende dagbladen de volgende advertentie plaatsen: Om misverstanden uit de weg te ruimen, verklaar ik dat de meningen der sociaal-democraten over de middelen ter verbetering van de treurige toestand, waarin 'n zeer groot gedeelte der bevolking van Europa verkeert, mij voorkomen in hoofdzaak onjuist te zijn. Tegen de fascisten heeft hij niet meer kunnen reageren. Maar zelfs al had hij het gekund, het zou even weinig hebben gebaat als wanneer Jezus nog had kunnen protesteren tegen de brandstapels die in zijn naam werden opgericht, tegen de volkerenmoorden onder het motto ‘Gott mit uns’, tegen het nieuwe Farizeeëndom dat in praalzieke kerken tot stand werd gebracht... Alleen diegene pleegt geen verraad, die blijvend op zoek is, alles steeds weer in vraag stelt en zijn antwoorden nooit afdoend genoeg vindt om er een systeem op te bouwen. En omdat er altijd weer mensen zullen zijn die op zoek gaan naar meer waarheid en meer hart, zal Multatuli altijd weer actueel zijn. Hij kan daarbij slechts wenken geven, de regels zoeke ieder voor zich. |
|