Nationalisme
De roman, die vaak de invloed vertoont van de zakelijke journalistieke reportage, bevat meer verstandelijke dan emotionele analyses van de eigentijdse Surinaamse problemen.
Men zal er de Creools-Hindostaanse controverse in aangestipt vinden; de niet benijdenswardige rol van het Hollands kolonialisme in ons land; het vraagstuk van het Surinamerzijn (wie is Surinamer en wie niet?); het sociale aspekt van de promiscuïteit, die, volgens de autrice, voornamelijk bepaald wordt door de onverantwoordelijkheid van de mannen (blz. 54: In Holland hebben de jongens, de mannen een beetje meer verantwoordelijkheid dan hier).
Om de kern ‘het nationalisme’ heen heeft de schrijfster een goed doordacht verhaal opgebouwd, dat nu eens als amusementslectuur, dan weer als surinamiteitslitteratuur kan worden gelezen.
De story is eenvoudig: Een ‘wilde Indiaan’ wordt, deels op eigen aandrang, deels naar de wens van zijn ‘beschaafde Surinaamse landgenoten’ in kontakt gebracht met de stedelijke civilisatie, ten einde kennis op te doen die hij later aan ‘zijn mensen’ in het oerwoud zal overdragen.
Joyce krijgt de Indiaanse jongeman onder haar hoede, wordt tenslote verliefd op hem, maar raakt hem kwijt ‘aan het bos’, wanneer hij, Wajono, plotseling zonder spoor achter te laten, verdwenen is.
De hoofdstedelijke politie heeft Wajono tevoren gevangen genomen, omdat hij zo maar in de stad woont, zonder geregistreerd te zijn. Met behulp van een zekere professor Odenski en een politieke relatie van Joyce, komt Wajono tenslotte vrij, en in de armen van zijn Joyce, die op blz. 82 dan kan bekennen dat ‘Indianen kunnen zoenen’.