Johan de Brune de Oude (1588-1658)
(1990)–P.J. Verkruijsse– Auteursrechtelijk beschermdEen Zeeuws literator en staatsman uit de zeventiende eeuw
[pagina 92]
| |
Spreekwoorden als bouwstenenPaula Koning‘Vuyr, bedd’ en liefde trecken sterck,
Gheen van die zeght, gaet naer uw werck.’
Johan Wilmerdonx schrijft in zijn lofdicht op Johan de Brune in het voorwerk bij het Banket-werk van goede gedachten (1657) onder meer: Dit tuyght de Bruns Banket, 't welck eygen breyn gebaert heeft
10[regelnummer]
Zoo nu zoo dan, en d'handt by moeyt te saem vergaert heeft;
Daer yder vindt sijn deel, sijn smaeck, sijn nut gerief;
Sijn ziel-gerecht, na wensch; sijn lust, na herts gelief.
Zoo wist d'Hebreeusche Vorst kort wijsheydts padt te banen;
De Grieksche Chironêes door spreucken der Spartanen;
15[regelnummer]
Door Roomsche en Grieksche 't saê den Rotterdamschen roem;
Door zuyvre moeder-tael dees ed'le Zeeuwsche bloem.Ga naar voetnoot1
Von Winning passeert dit lofdicht in zijn studie over De Brune met de mededeling dat het niets opmerkenswaardigs bezit.Ga naar voetnoot2 Toch mag opgemerkt worden dat de geciteerde verzen uitdrukking geven aan meer dan de gemiddelde obligaat vriendschappelijke loftuiting. In acht versregels voert Wilmerdonx een aantal kenmerken op van literair-historisch belang met betrekking tot de bundel. Hij beschrijft de manier waarop De Brune het Banketwerk heeft vervaardigd (9/10), roert de verschillende funkties aan die het voor een ieder kan hebben (11/12), geeft een bondige omschrijving van de inhoud (13), plaatst het werk in de literaire traditie (13/14/15) en stelt vast dat De Brune met het Banketwerk zijn bijdrage aan de Nederlandse taal heeft geleverd (16). Enkele van deze punten worden hier nader bekeken. De verzen 9 en 10 raken aan het aspect van de inventio van de stof, - ‘'t welk eigen brein gebaert heeft/ Zoo nu zoo dan, en d'handt by moeit te saem vergaert heeft’. De aanduiding in de verzen 13/14/15 van de traditie waarin het spreekwoord zijn plaats heeft behoeft een korte, gedeeltelijke schets. Vanuit die twee aspecten is het mogelijk te laten zien welke waarde het spreekwoord voor De Brune heeft gehad. De nadruk valt vooral op zijn werken Nieuwe wyn in oude le'er-zackenGa naar voetnoot3 en het Banket-werk van goede gedachten. In het laatste speelt het spreekwoord een bijzondere rol voor de inventio, de vinding van de stof.
Spreekwoorden vormen een rode draad in het werk van De Brune. Het beginpunt van zijn literaire carrière was de vertaling van bijbelse spreekwoorden van koning | |
[pagina 93]
| |
Afb. 16. Titelpagina's van De Brunes Nieuwe wijn in oude le'er-zacken, Middelburg 1636.
Salomo uit het Hebreeuws (1619), de ProverbiaGa naar voetnoot4. In zijn latere publicaties Grondsteenen van een vaste regieringeGa naar voetnoot5 en Emblemata of Zinne-werckGa naar voetnoot6 komen spreekwoorden opvallend vaak voor, Nieuwe wyn in oude le'er-zacken (1636) is in zijn geheel een verzamelbundel van spreekwoorden die De Brune op rijm stelde en in het Banketwerk (1657), de afsluiting van zijn oeuvre komen spreekwoorden in groten getale en in vele talen voor. | |
[pagina 94]
| |
Neemt ‘dees ed'le Zeeuwsche bloem’ als zodanig een bijzondere positie in temidden van zijn tijdgenoten? Nee, niet echt. De zeventiende eeuw onderscheidde zich in het algemeen door voorliefde voor kernachtige uitspraken in de vorm van sententiae, maximes, spreekwoorden, paradoxen, apophthegmata en dergelijke. Daarvan getuigt bijvoorbeeld Père Bouhours, gerenommeerd grammaticus in dienst van de Franse koning, met zijn constatering in 1701 dat de voorbije eeuw die was van de sentences et maximes.Ga naar voetnoot7 Vanwaar die speciale voorliefde? In het jaar 1500 zet Erasmus (‘den Rotterdamschen roem’) de eerste editie van zijn Collectanea adagiorum op de literaire wereld, een verzameling van circa 800 spreekwoorden voornamelijk uit de klassieke Oudheid, die onmiddellijk succes heeft. Met de jaren groeit de verzameling in talrijke herdrukken - tijdens het leven van Erasmus alleen al ruim dertig - uit tot een omvang van ruim vierduizend spreekwoorden, die sinds 1508 de titel Adagiorum chiliades kreeg. Het verschijnsel is niet nieuw. Van vóór 1500 zijn nogal wat Middeleeuwse spreekwoordenverzamelingen bekend, uiteenlopend van bundels volkspreekwoorden tot bundels klassieke spreekwoorden. Verder terug in onze christelijke cultuur springt buiten Europa de Bijbel met het boek der Spreuken van Salomo (‘d'Hebreeusche Vorst’) eruit als een invloedrijke bron die ons arsenaal aan spreekwoorden blijvend heeft verrijkt. De Collectanea adagiorum onderscheidde zich echter van alle voorafgaande verzamelingen door Erasmus' aanpak. Niet alleen gaf hij de spreekwoorden, - het ging om Griekse en Latijnse, met zijn vertaling in het Latijn van de Griekse, - maar ook gaf hij een commentaar met verantwoording van de originele vorm en van de afkomst. Zo leverde Erasmus als eerste op het terrein van de spreekwoorden een wetenschappelijke bijdrage aan de humanistische studie. Hij speurde naar de oorspronkelijke en zuivere vorm van de spreekwoorden, terwijl vroegere verzamelingen van klassieke spreekwoorden het materiaal presenteerden in middeleeuwse stijl. Het succes van Erasmus laat zich niet alleen afmeten aan het aantal herdrukken, maar ook aan de navolging die zijn werk ondervond. Er verschenen talloze uitgaven met spreekwoorden, die al dan niet stilzwijgend ontleend waren aan Erasmus. Een enkel voorbeeld. In 1518 verschijnt een boekje van de Alkmaarse leermeester Joannes Murmellius. Het is een schoolboekje voor beginners in het onderwijs in het Latijn. Hoofdstuk vier bevat spreekwoorden die zijn overgenomen uit Erasmus blijkens redactie en volgorde. De Duitser Eberhard Tappius geeft in 1539 een bloemlezing van Erasmus uit, met overname van de verklaringen die hij hier en daar wat bekort heeft en met toevoeging van Duitse spreekwoorden die verband houden met de Latijnse. Hij noemt Erasmus eenmaal in zijn inleiding. De Nederlander Ioannes Sartorius, rector in Amsterdam, maakte in 1561 een uitgave getiteld Adagiorum chilias prima, die zeer geschikt was voor het onderwijs. Sartorius vermeldde niet dat zijn adagia ontleend zijn aan Erasmus, maar dat hoeft geen boze opzet te zijn, het is waarschijnlijk al meer dan im- | |
[pagina 95]
| |
pliciet gezegd met de titel, die geheel en al verwijst naar Erasmus. Sartorius nam het meest nodige uit Erasmus' verklaringen over en gaf er het passende Nederlandse spreekwoord bij. Dit waren slechts enkele van de vele te noemen ontleningen aan Erasmus, waaraan opvalt dat twee van de drie in dienst van het onderwijs staan.Ga naar voetnoot8 Als hierboven onderscheid werd gemaakt tussen klassieke en volkse spreekwoorden, dan behoeft dit enig voorbehoud. De ‘klassieke’ spreekwoorden die Erasmus opnam in de Adagia leidden niet alleen een schriftelijk leven. Hij vermeldt dan ook geregeld bij een spreekwoord dat het in zijn tijd nog onder de mensen leeft. De aanduiding ‘klassiek’ is hier alleen nuttig om aan te geven dat een verzameling als die van Erasmus werd uitgegeven in het Latijn en daarmee te onderscheiden is van de ‘volkse’ tak, spreekwoorden in de verschillende volkstalen. Van de volkse tak noem ik in de eerste plaats de zeer oude Proverbia Communia (1480 Deventer), een verzameling van 803 Nederlandse spreekwoorden met hun vertaling in Latijnse versregels. Ten tweede de Dreyhundert gemeyner Sprichwörter (1529), een bundel volksspreuken, die D. Johannes Agricola optekende uit de monden van de mensen en voorzag van verklaringen. Beide bundels hebben gemeen met die van Erasmus, zoals we verderop zullen zien, dat ze in latere uitgaven geheel of gedeeltelijk zijn overgenomen, meestal zonder bronvermelding. Voor spreekwoorden hoefde dat niet, was misschien de algemene opinie, ze zijn immers gemeenschappelijk bezit. De hoge vlucht die het genre sinds 1500 in druk nam is verklaarbaar. Spreekwoorden waren vanouds al in zwang in het rhetorica-onderwijs als leermiddel en hulpmiddel bij het leren argumenteren, in spreekwoorden vindt men de pro's en de contra's in overvloed. Maar zoals ik al zei, men had de spreekwoorden vervormd. Erasmus verschafte nu solide materiaal voor de verwerving van een klassiek Latijnse stijl en voor de oefening in de rhetorische technieken van met name de ornatus en de amplificatio. De Adagia waren de standaardgids geworden. Aan status- of functiewaardering had het spreekwoord al geen gebrek, maar er viel niet meer op af te dingen na het voorwoord van Erasmus bij zijn Adagia.Ga naar voetnoot9 Erasmus herinnert eraan dat Aristoteles en Quintilianus, de grote redenaars en leermeesters van de rhetorica aan spreekwoorden grote overredingskracht, ja zelfs bewijskracht toekennen. Erasmus voert auteurs van distinctie op zoals Aristoteles en Chrysippus, van wie bekend is dat ze eigen verzamelingen aanlegden, eveneens auteurs die graag spreekwoorden door hun werk strooiden, zoals Plutarchus, ‘de Grieksche Chironêes’ in het hierboven geciteerde lofdicht. De waarde van een spreekwoord omschrijft hij in een vergelijking tussen grote, ruwe rotsblokken en kleine, gepolijste juweeltjes. Zo heeft in de literatuur soms het kleinste de grootste intellectuele waarde. Erasmus definieert het spreekwoord als een ‘celebre dictum, scita quapiam novitate insigne’ (‘populair gezegde, dat opvalt door een schrandere, nieuwe wending’). Het ethische dat een spreekwoord vaak bevat laat Erasmus met opzet weg uit zijn definitie, omdat er evenveel | |
[pagina 96]
| |
spreekwoorden bestaan zonder ethische lading. Tenslotte vermeld ik nog dat hij heel nadrukkelijk stelt alleen spreekwoorden te hebben opgenomen die aan zijn criteria voldeden. Dus geen aforismen oftewel sententiae die niet in de algemene populariteit zijn doorgedrongen, dat wil zeggen tot spreekwoorden zijn geworden, en ook geen apophthegmata, een ander verwant genre, dat weliswaar evengoed de mogelijkheid in zich heeft tot het genre van de spreekwoorden over te gaan, maar dit zeker niet altijd doet. Factoren die het nieuwe van een spreekwoord kunnen bewerkstelligen zijn onder andere metaforisch taalgebruik, dubbelzinnigheid en raadselachtigheid.
Uit beide componenten, generaliserend de klassieke en de volkse tak genoemd, zijn nieuwe takken ontsproten, die elkaar ook wel wilden omstrengelen. Janus Gruterus publiceerde in humanistische trant een verzameling paroemiae (Griekse spreekwoorden) en gnomae (Griekse sententiae), die hij in perfect Latijn vertaalde, met een verzameling beroemde sententiae van onder anderen Seneca. Een groot deel van de drie delen van dit Florilegium Ethico-politicum wordt in beslag genomen door de Griekse en Latijnse spreekwoorden met de commentaar, maar Gruterus voegde aan elk deel appendixen toe met spreekwoorden in volkstalen.Ga naar voetnoot10 Alleen de titels zijn in het Latijn gesteld. Hoewel gescheiden komen de volkse spreekwoorden en de klassieke samen in de uitgave van Gruterus. De zedelijke strekking, waaraan Erasmus weinig waarde hecht voor de typering van het spreekwoord, staat bij Johan de Brune wel in het vaandel geschreven. Ik kom nu op zijn bundel Nieuwe wyn in oude le'er-zacken. Eerst iets over de op het eerste gezicht wat bevreemdende titel. De wijn immers, die ik geneigd ben als de inhoud te beschouwen, de inhoud is niet nieuw. De vorm daarentegen waarin deze wijn wordt gegoten, heeft een vernieuwing ondergaan omdat De Brune de spreekwoorden heeft berijmd, maar de zakken worden nu juist oud genoemd. Wat zegt De Brune: Ghy ziet hier, Lezer, velerley stoffen, doch elck by zijns ghelijck ghesorteert; gheen, of immers weynighe nieuwe spijze, doch evenwel vernieuwt, en met versche sausse toe-ghemaeckt: een oud, doch een ghezont lichaem, en met een nieuw kleed over-togen: daer in, ten deele, de wijsheyd van Hebreen, Arabiers, Griecken, Romeynen, Spaignaerds, Françoisen, Enghelschen, Hoogh' en leeghe Duytschen licht verborgen. De materie is dan oud, ende eens anders, het fatsoen is nieuw en mijne; in somme, nieuwe wijn, maer oude leer-zacken, daer mede ick meer getracht hebbe andere en veerdigher geesten op te wecken, als hier mede te proncken; dat my meest al wandelende, en by speel-uren, ghelijck wat anders doende, is ontvallen.Ga naar voetnoot11 De Brune stelt expliciet de materie, de stof op gelijke lijn met de leerzakken, en het fatsoen, de vervaardigingswijze, betrekt hij op de wijn. Waar haalt hij zijn | |
[pagina 97]
| |
vergelijking vandaan? Horatius dicht: ‘quo semel est imbuta recens, servabit odorem / testa diu.’ (Het vat waar de wijn eens in is gegoten toen het nieuw was, zal de geur lang bewaren)Ga naar voetnoot12. Ook Quintilianus doet een dergelijke uitspraak: ‘Et natura tenacissimi sumus eorum, quae rudibus animis percepimus; ut sapor, quo nova imbuas, durat’ (En van nature houden wij onze indrukken het meeste vast, die wij jong hebben opgedaan, zoals de geur waarmee een nieuw vat doordrenkt wordt, voortduurt)Ga naar voetnoot13. Beide passages gaan erover dat wat in de jeugd wordt geleerd en opgenomen het langst beklijft. Het absorberend vermogen is dan het grootst. De oude le'erzakken, een oud en gezond lichaam, waaronder De Brune het eerbiedwaardige corpus van spreekwoorden verstaat, behouden hun geur, hun kracht van de tijd dat ze nieuw waren en dat werkt door ook als ze in een nieuwe vorm worden gegoten. In dat licht komt ook de dubbelzinnigheid van le'erzakken sterker naar voren, de lederen zakken bevatten een schat waar we van kunnen leren. In het ‘Aen de Lezer van dit Boeck’ citeert De Brune: ‘Spreucken zijn de wettelicke kinders van de wijsheyd, die ons onder-wijzen van de dingen die onze Voor-ouders hebben onder-vonden, ende die ons als goede raeds-luyden, in vele ghelege]ntheyden onder-richten’.Ga naar voetnoot14 Vervolgens geeft hij richtlijnen voor de toepassing. Er zijn tegenstrijdige spreuken te vinden in de bundel, zegt hij, maar daar moet de lezer daar niet vreemd van opkijken. In de ene situatie zeg je immers: 't Is beter blood, Als wezen dood.
En in de andere: 't Is beter dood, Als wezen blood.
Als ze maar ‘elck op haren tijd, en op verscheyden persoonen ghevoeghelijck ghepast’ worden. Ten anderen, vervolgt hij, komen in het boek spreuken voor die geen wijsheid of zedigheid schijnen te bevatten, maar die toch, mits ‘met voorzightigheyd ghebruyckt zijnde, of goede manieren leeren, of quade ont-leeren’. De lezer zou zich bijvoorbeeld kunnen stoten aan: Die niet is vies te doen bescheyt,
Die krijgt daer deur wel-sp[r]ekentheyd.
Een spreekwoord dat op het eerste gezicht deugdzaam aandoet als aansporing tot oefening in de welsprekendheid. Maar uit de er op volgende verdediging van De Brune blijkt iets anders in het geding te zijn. De lezers worden verzocht om vooral niet te denken dat De Brune hen met dit spreekwoord tot dronkenschap wil aanzetten. Niets minder dan dat, want, zegt hij, dit spreekwoord leent zich ook | |
[pagina 98]
| |
voor stichtelijk gebruik, als voorbeeld tégen de gebruiken van dronkaards.Ga naar voetnoot15 Ter oververduidelijking van zijn standpunt dat ogenschijnlijk onzedige spreekwoorden in zijn bundel niet misplaatst zijn, volgen nog de voorbeelden ‘de wraeck heeft smaeck’, dat we uit het oogpunt van de wraakgierige moeten zien, en ‘Hanght de huycke naer de wind / Zoo ghy niet u schade mint’, waarin de ‘pluymstrijckers’ zich zullen herkennen. Ten derde, gaat het betoog aan de lezer verder, zijn veel spreekwoorden maar ‘ten deele en in eenige persoonen warachtigh’. Het tegendeel is even zo vaak waar. Zie maar de verschillende meningen over vrouwen, waarvan een spreekwoord zegt: Vrouwtjes moeten altijds rellen,/'t Zijn al beckens, klocken, bellen.
Maar daar staat tegenover: Daer zijn veel deughden in een vrouw,/ Waer deur zy mans beschamen zou.
en: Men zegt veel fauten van een wijf,/ Maer al verziert, door mans bedrijf.
Ten vierde vestigt De Brune de aandacht op het feit dat veel spreekwoorden vertaald zijn en daarom niet altijd passen op onze natie en gebruiken. Al met al kunnen we constateren dat de zedelijke strekking bij De Brune veel aandacht krijgt, maar dat hij er geen onomstotelijke, absolute waarde aan toekent. Alles hangt af van de intentie van de persoon die het zegt of van de persoon op wie het slaat en van de omstandigheden. | |
VingeroefeningenDe spreekwoorden in Nieuwe wyn in oude le'er-zacken zijn thematisch gegroepeerd, elke rubriek is voorzien van koppen met trefwoorden onder welke noemers de stof is geordend. De trefwoorden zijn opgenomen in een alfabetisch register. Een didactische aanpak om het materiaal toegankelijk te maken voor wie op zoek is naar gevarieerd materiaal over een onderwerp. Deze aanpak kenmerkt alle loci communes bundels, tot welke categorie we de Nieuwe wyn in oude le'er-zacken kunnen rekenen. Het werk zou toch nog onleesbaar zijn geweest, als niet de duizenden spreekwoorden van meestal één of twee regels lang typografisch waren onderscheiden in beurtelings cursief en niet-cursief. Zo was het een redelijk handig en toegankelijk compendium voor bijvoorbeeld juristen die in hun praktijk altijd toepasselijke uitspraken konden gebruiken in hun aanklachten tegen of verdediging van menselijk gedrag. Uit de rubricering vloeit voort dat we sommige spreekwoorden onder verschillende noemers aantreffen. Zo onder | |
[pagina 99]
| |
‘Conste. verstand. wetenschap. onwetenschap.’: De konst gheen meerder vyand heeft,/ Als hem, die heel on-wetend' leeft.
en: De wetenschap gheen vyand heeft,/ Als hem die heel on-wetend' leeft.
Daarbij onder de titel ‘Onwetenheyd’: Gheen meerder vyand wijsheyd heeft,/ Als een, die gantsch onwetend leeft.Ga naar voetnoot16
Een populair spreekwoord dat we onder talloze andere auteurs Adriaen van de Venne zien gebruiken in het Tafereel van de belacchende wereld, dat een jaar eerder verscheen dan de bundel van De Brune: Onwetenheyt is een vyandt van Konst/ en Wijsheyt.Ga naar voetnoot17
Bij het gegeven voorbeeld zien we tevens dat eenzelfde spreekwoord in verschillende vormen wordt neergezet. Ook dat is een constante in De Brunes verzameling. Zie onder de titel ‘Weerdigheyd. Officie. Staet.’: De mier krijght vleugels tot haer quaed, / Waer deur zy haest tot niet vergaet. [p.157]
en: Vlercken wassen aen de mier / Maer tot 't quaed van 't cleyne dier. [ibid.]
Het lijken geestelijke en dichterlijke vingeroefeningen om een spreekwoord zoveel mogelijk vormvariaties te geven. Of een methode om een spreekwoord al repeterend dieper in het geheugen te prenten waardoor men het des te bekwamer zal kunnen aanwenden in de praktijk.
Alle spreekwoorden zijn bewerkingen van een origineel, door berijming, of door rijmende vertaling. Zonder uitzondering kunnen de volgende spreekwoorden van De Brune bewerkingen zijn van spreekwoorden in de appendixen bij het Florilegium van Janus Gruterus. Beter noch een been ghebroken, / Als het is den hals te kroken. [NW, 25]
Beter een been gebroken, dan den hals. [Belg.II, 127]
Een vriend is beter, alsmen reyscht, / Als geld, hoe zeer oock datmen 't eyscht. [NW, 35]
Beter vrienden dan gelt. [Belg.II, 127]
Beter geldeloos dan vrindeloos. [ibid.]
Beloft maect schult, Maer hebt ghedult. [NW, 101]
Belofte maact schult. [Belg.II, 127]
| |
[pagina 100]
| |
Beter in de rijzer-zanck, / Als het is in d'yzer-clanck. [NW, 52]
Beter, daer de cruyden groeyen, / Als het is in d'yzer-boeyen. [ibid.]
Beter inde rijseren, dan inde ijseren. [Belg.I, 94]
Beter inde vogelen sang, d'ant ysern klang. [ibid.]
Beter noch alleen ghestelt, / Als niet wel te zijn verzelt. [NW, 36]
Mieux vaut estre seul, que mal accompagné. [Gal.II, 426]
Meglio solo che mal accompagnato [It.III, 296]
Ook de twee laatste voorbeelden vindt men in het Florilegium, dat naast Germanica en Belgica rijk is aan Proverbia Italica, Gallica, Brittannica en Hispanica. De Brune kon in het Florilegium sprokkelen uit zes Europese volkstalen. Een lijstje vooraf in deel I verantwoordt de bronnen van de appendices. De Proverbia Germanica bijvoorbeeld bestaan uit de Dreyhundert Gemeyner Sprichwörter van Agricola. De Proverbia Belgica zijn een reproductie van de Byspraax Almanak van Hendrik Laurensz. Spiegel, een kalendarium van 1200 spreuken dat omstreeks 1606 verscheen. Spiegel nam daarin op zijn beurt van de Proverbia Communia zo'n 200 stuks op. De Italica zijn overgenomen uit de verzameling van Orlando Pescetti, de Gallica van Gabriel Meurerius, Joannes Nucerinus en De Baïf, die voor het grootste deel vertalend hebben ontleend aan het Latijn, Spaans en Italiaans. De Hispanica zijn met de Franse vertaling een reproductie van de Refranes die Cesar Oudin in het begin van de 17e eeuw uitgaf. De appendices in deel II en III betreffen Brittannica, Germanica, Belgica, Gallica en Italica. Bij gebrek aan een exemplaar van deel II is niet na te gaan of een indicatie van de bronnen wordt gegeven, bij deel III wordt dat niet gedaan. Dankzij Gruterus was in Nederland en elders een keur uit de internationale spreekwoordenliteratuur toegankelijk, waarvan dankbaar gebruik is gemaakt, niet alleen door De Brune. De indrukwekkende studie van W.H.D. Suringar uit 1873 verschaft mede dankzij de rijke bronnenlijst het inzicht in de grote lijnen tussen het détailmateriaal dat men bij een onderzoek als naar De Brune aantreft in het woekerende woud van spreekwoordenbundels. Suringar noteert dat Constantijn Huygens zijn Spaensche wysheit voor het grootste deel ontleend heeft aan de Refranes van OudinGa naar voetnoot18, die identiek zijn aan de Hispanica in het Florilegium. Bij deze is aannemelijk geworden dat De Brune ze ook benut heeft.
Iets nu over het bewerkingsprocédé in Nieuwe wyn in oude le'er-zacken. Een bijzondere rubriek treffen we aan onder ‘Ghelijckheyd’(p. 433): Zulcke schoenen, zulcke zolen;
Zulcke turven, zulcke kolen.
Zulcke scheerders, zulcke doecken;
Zulcke bloeme, zulcke koecken.
5[regelnummer]
Zulcken stael maeckt zulcke bylen;
Zulcken hout, gheeft zulcke pylen.
Zulcke honden, zulcke jonghen;
Zulcke monden, zulcke tonghen.
| |
[pagina 101]
| |
Zulcke kraeyen, zulcke eyers;
Zulcke haeghen, zulcke beyers.
Zulcke voghels, zulcke veeren;
Zulcke boomen, zulcke peeren.
Zulcken penne, zulcken schrijver;
Zulcken hooftjen, zulcken drijver.
etcetera, eindigend met het rijmpaar: 25[regelnummer]
Zulcke schepen, zulcke kielen,
Zulcke menschen, zulcke zielen.
De vergelijking ‘zulke...zulke...’ is frequent in de spreekwoordenliteratuur. In het Florilegium zijn er soms pagina's achtereen mee gevuld. De volgende voorbeelden zijn daaraan ontleend, die we alle her en der verspreid terug vinden in De Brune's bundel. ‘Telle grain, telle pain; tel oiseau, tel nid; tel arbre, tel fruit; tel pied, tel soulier’ (Gal.I, pp. 253-255). ‘Wie der Herr/also das gesint’ (Germ.I, p. 84). ‘Suchs carpenters, such chips; such welcome, such farewell; such lips, such lettice’ (Brit., p. 184). ‘Qual è la Signora, tal è la cagnuola’ (It.I, p. 171); ‘qual vita, tal fine’ (It.II, p. 319); ‘Telle vie, tel fin’ (Gal. III, p. 258); ‘Qual es la campana, tal la badajada’ (Hisp., p. 350). Met de rubriek ‘Ghelijckheid’ is echter meer aan de hand. De 26 verzen zijn twee aan twee berijmd, maar vertonen de typografische afwijking dat zich geen cursiefwisseling per rijmpaar voordoet. Het effect daarvan is dat de rubriek als een afgerond geheel wordt gepresenteerd, een eenmalig fenomeen in de bundel. Om dit totaaleffect te bewerkstelligen heeft De Brune naast vertaalde paren eigen paren gecreëerd, variërend op voorbeelden uit tal van talen. De beschrijving van het procédé heeft Erasmus ons gegeven bij de bespreking in de Praefatio van variatiemogelijkheden in spreekwoorden. Bijvoorbeeld door één woord te wijzigen kan men een nieuw spreekwoord maken. Zijn voorbeeld is ‘hostium munera non munera’ (geschenken van vijanden zijn geen geschenken). Dat kan gevarieerd worden, aldus Erasmus, tot geschenken van vleiers, geschenken van armen, of geschenken van dichters. Alle categorieën mensen die meestal iets anders voor hebben met een geschenk dan het doen van een genoegen. Een dergelijke vrijheid in creatieve woordkeuze zien we De Brune hier nemen. | |
Invallende gedachten?Harrebomée heeft het Banketwerk niet verwerkt in zijn verzamelwerk van Nederlandse spreekwoordenGa naar voetnoot19. Ten onrechte en niet minder onbegrijpelijk. Von Winning rept slechts van anecdoten, spreekwoordelijke uitdrukkingen en aforismen; Meertens houdt het op aforismenGa naar voetnoot20. Het ontbreekt het Banketwerk inderdaad niet | |
[pagina 102]
| |
aan aforismen, maar daarnaast is het een schatkamer van Nederlandse spreekwoorden en van spreekwoorden in vreemde talen. Het werk is opgezet in een reeks van honderden korte beschouwingen over zeer uiteenlopende onderwerpen, die vanuit ethisch standpunt worden neergezet. Ze handelen over de mens in zijn en haar streven en doen in huwelijk, vriendschap, ambt, huishouden, opvoeding, fortuin, voor- en tegenspoed, rijkdom en armoe. Wetenschap, kennis, welsprekendheid, poëzie komen onder de loep. Evenals eigenschappen en karakterkenmerken zoals trouw, oprechtheid, vrolijkheid, gierigheid, vermetelheid, geduld enz. met al hun tegengestelden. Elk stukje is voorzien van een titel, die meestal bestaat uit een woord, soms wat langer is. Enkele van die langere titels zijn onmiddellijk herkenbaar als spreekwoorden: ‘De Mensch is zijn zelf een Wolf’ (p. 8), ‘Kent u zelven’ (p. 29), ‘Spaer-Vader, Quist-kind’ (p. 24). De eerste twee zijn extra bekend geworden door Erasmus' Adagia, als ‘Homo homini lupus’ en ‘Nosce te ipsum’, het laatste komt voor in Spaanse en Franse spreekwoordenverzamelingen. Meertens ziet de bundel van De Brune als het produkt van ‘invallende gedachten’Ga naar voetnoot21, mogelijk op die gedachte gebracht door de bescheidenheidstopos van De Brune in zijn voorwoord bij Nieuwe wyn in oude le'er-zacken: ‘dat my meest al wandelende, en by speel-uren, ghelijck wat anders doende, is ontvallen’. Maar het onderzoek naar de herkomst van de buitenlandse spreekwoorden werpt ander licht op het werkprocédé dat de auteur volgde. In de kleine bloemlezing van Meertens uit het Banketwerk ontbreekt iets essentieels. Leggen we de bloemlezing naast de originele oude druk van 1657, dan valt op dat in de oude druk in bijna alle gevallen per stukje een zin of meer cursief staat afgedrukt. De bloemlezing is in zijn geheel cursief gedrukt, waardoor de wisselende typografie is verdwenen. De cursivering in het Banketwerk heeft het effect van een zekere accentlegging. Met nadruk wordt door de typografie de aandacht gericht op die bepaalde zinnen. En het geval wil dat veel van die gecursiveerde zinnen spreekwoorden behelzen. In het allereerste hoofdstuk onder de kop ‘Elck zy met zijn staet te vreden’ is dat bijvoorbeeld de spreuk: ‘Een arme stand, geeft rijck verstand’, waarin we de bewerking kunnen zien van ‘Pauper, sed ingeniosus’ dat te vinden is bij Erasmus (Chil 3. cent. 10, prov. 51). Dezelfde spreuk herhaalt De Brune in een ander verband in het Banketwerk (p. 221). Door de cursivering springen de spreuken in het oog en valt snel op hoeveel buitenlandse spreekwoorden, naast het nog groter aantal Nederlandse, De Brune heeft verwerkt. De Spaanse belopen zo'n ruim honderd stuks, de Franse veertig, Italiaanse zo'n vijftien, en dan zijn er nog Portugese, Engelse en Schotse zegswijzen. Naast het spreekwoord in de vreemde taal geeft hij over het algemeen de vertaling. Met al die buitenlandse spreekwoorden lijkt de hypothese van spontaan ‘invallende gedachten’ toch moeilijk houdbaar. De Brune moet bronnen voor handen hebben gehad, letterlijk onder handbereik. Het vermoeden dat het Florilegium van Janus Gruterus voor het Banketwerk een belangrijke rol heeft gespeeld als vindplaats van spreekwoorden, wordt gewettigd door de volgende feiten. De meeste Italiaanse spreekwoorden zijn terug te vinden in Italica I, II en III; de meeste teruggevonden Franse komen voor in Gallica I, een enkele in Gallica II; zeer veel Spaanse spreekwoorden zijn ontleend aan de Hispanica in deel I. Daaruit mogen | |
[pagina 103]
| |
we niet concluderen dat De Brune zich geheel verliet op het Florilegium. De mogelijke herkomst van de Schotse, Portugese en van een aantal Engelse is er in elk geval niet terug te vinden, evenals nog een aantal Franse, Italiaanse en Spaanse. Bovendien is met het traceren van de bronnen van de spreekwoorden, die een spilfunctie vervullen binnen de hoofdstukken, nog maar weinig gezegd over het literaire karakter van de hoofdstukken in hun geheel. Maar het speuren in het Florilegium naar de bronnen van De Brune's spreekwoorden heeft een verrassend ander aspect aan het licht gebracht. De schijnbaar willekeurige volgorde in de onderwerpen die De Brune in het Banketwerk per hoofdstuk aansnijdt, is mede bepaald door zijn gebruik van het Florilegium. We zien dat aan de volgende hoofdstukken: Het slot van ‘Ghierigheyd’ (nr. 292, p. 103) is in cursief: ‘Die zijn gezicht op d'aerde stelt, / Betrouwt hem niet uw goed of gheld. / De quien pone los ojos en el suelo, no fies tu dinero.’ Het slot van ‘Beroyde lien’ (nr. 293, p. 103-104) luidt: ‘Deudas tienes, y hazes mas? Si no mentiste, mentiras. / Die schuld heeft, en zich meer belast, / Op gheen bedrog noch leughen past.’ Bij ‘Niet te hoogh’ (nr. 296, p. 105) staat gecursiveerd in het middendeel: ‘De grand subida, grand cayda’, voorafgegaan door de niet-gecursiveerde vertaling ‘De val is hard of zacht, naer dat zijn hooghte of leeghte is’. Het vervolg op het Spaanse spreekwoord heeft De Brune niet gebruikt, maar dat luidt in de Hispanica ‘Por su mal nacen alas a la hormiga’ en daarin herkennen we het origineel van het spreekwoord over mieren die tot hun ongeluk vleugels krijgen, dat hierboven werd gegeven bij de bespreking van Nieuwe wijn in oude le'er-zacken. Ook in het middendeel vinden we bij ‘Ondanckbaerheyd tegen wel-doenders’ (nr. 298, p. 105): ‘De liña vien la tiña. 't komt van den bergh, daer hy van brandt.’ Deze spreekwoorden bevinden zich zowel dicht bijeen in het Banketwerk als in de alfabetisch ingedeelde Proverbia Hispanica op de pp. 289 en 290 onder de letter d. Eenzelfde cluster van Spaanse spreekwoorden die met een bepaalde letter beginnen, doet zich elders voor: ‘Vette lien zijn noyt beklaeght’ (nr. 360, p. 131-132). Slot: ‘De water-hond, die wel ghevlockt is, sterft daerom dickwils van hongher, en niemant heeft-et ghemerckt. El perro lanudo muere de hambre, y no lo vee ninguno.’ ‘Luyaerds’ (nr. 361, p. 132). Slot: ‘El fuego, el letto, y el amor, No dizen, ve te a tu labor. / Vuyr, bedd' en liefde trecken sterck, / Gheen van die zeght, gaet naer uw werck.’ ‘Boeck-suffers’ (nr. 362, p. 132). Slot: ‘Een wijs man en hanght zijn kennisse aen een spye of naghel niet. El cuerdo no ata el sabar al estaca.’ ‘Pronckery’ (nr. 364, p. 133). Slot: ‘(...) zeght men, dat de zone wel gevoedt en qualick gekleedt, de dochter hongerigh en wel opghesmuckt moet wezen.El hyo harto y rompido, la hya hambrienta y vestida.’ ‘Gheen zuyver gheluck op aerden’ (nr. 365, p. 133-134). Midden: ‘Gheen pad zonder modder; gheen wegh, of hy heef zijn quae' slaghen. En cada sendero ay su atolladero.’ Slot: ‘De weereld is vol druck en pijn, / Daer brood is, daer en is gheen wijn. En este mundo mesquino, / Quando ay para pan, no ay para vino.’ De bronnen bevinden zich in de Hispanica, pp. 297 -300, onder de letter e. Ook de Franse lenen zich voor het ontdekken van een inventio-methode met behulp van het Florilegium: | |
[pagina 104]
| |
‘Vuyl-spreken’ (p. 187, nr. 489). Slot: ‘A cul de foirard toujours abonde merde. Het hinderste van een petteraer is altijds bedrit.’ ‘Naerlatigheyd’ (p. 188, nr. 494). Tegen het eind: ‘Daer den herder slaept, kackt de wolf wolle. A mol pasteur le loup chie laine.’ Deze spreekwoorden zijn te vinden bij de Gallica I, pp. 183-184, onder de letter a. ‘Vrouwen’ (p. 327-328, nr. 812). Tegen het slot: ‘Femme, argent & vin ont leur bien, & leur venin. Een vrouwe, gheld en wijn, Hebben haer deughd en haer fenijn; Femme de bien, vaut un grand bien: & femme bonne vaut une couronne: femme sage & de façon, de peu remplit sa maison.’ Het stuk eindigt met de vertalingen in de vorm van een gedicht: ‘Een vrouw van eeren is weerd te eeren. / Een vrouwe goed en schoon / Is weerd een Koninghs kroon. / Een vrouwe doet zoo veel met sparen, / Als eenigh man met goed te garen. / Een wijze vrouw is mans behouw.’ De bronnen staan in de Gallica I, pp. 204-205, onder de letter f. Bij de niet zo talrijke Italiaanse spreekwoorden zien we eenmaal het verschijnsel dat ze ook in de toepassing dicht bij elkaar blijven: ‘De groote zijn wet-brekers’ (p. 17, nr. 55). Midden: ‘Chi â buona cappa, facilmente scappa. 't Fluweele kleed kent straf, noch leet.’ Slot: ‘Chi fa la legge, Guardar la degge. / Die de wetten gheeft, Dat hy-z eerst beleeft.’ Te vinden in Italica II, pp. 210-211, onder de c. Het onderzoek naar de bronnen heeft ons op het spoor gezet van de inventio-methode. De aangetroffen clusters van ontleende spreekwoorden corrigeren de opvatting dat de onderwerpen de auteur kwamen aanwaaien. In de formulering van Wilmerdonx: ‘en d'handt by moeit te saam vergaert heeft’. De Brune verzamelde zijn gegevens door lectio, een werkwijze waarop hij de lezer onopvallend attendeert door cursivering van spreekwoorden, die of ze nu de aanhef, het midden of het slot van een beschouwing vormen, als uitgangspunt dienden. Daarom is het jammer dat verwaarlozing van de oorspronkelijke typografie in de bloemlezing van Meertens de herkenning van dit procédé bemoeilijkt. Hoe doelbewust De Brune zocht en selecteerde (‘'t welk eygen breyn vergaert heeft’) wordt nog treffender geïllustreerd wanneer we het bovengenoemde ‘Vrouwen’ in zijn geheel bekijken. De schrijver gebruikt niet slechts de lovende Franse spreekwoorden die hij onder de f aantrof, maar ook - daar begint hij mee - het denigrerende Spaanse ‘Muger de cinco sueldos, marido de dos meajas!’ en het soortgelijke Franse ‘Un homme de paille vaut une femme d'or’, die hij elders in het Florilegium opdiepte. Het stuk is een overwogen demonstratie hoe verschillend de waardering voor vrouwen kan uitvallen. Analyse van een integraal hoofdstukje (nr. 788, p. 316) biedt ook interessante uitkomsten: Woorden on-weerroepelick. | |
[pagina 105]
| |
De eerste gecursiveerde spreuk komt overeen met ‘Zwighen en denken, mach niemand krenken’ (Belg. I, p. 125) of het Franse ‘Taire en temps, & bien penser, ne peut personne offencer’ (Gal. III, p. 257). De Brune heeft deze ook in Nieuwe wijn in oude le'er-zacken bewerkt, enige malen zelfs, onder ‘Swijghen.’ (p. 325): Die swijght en denct, Wert niet ghekrenckt.
Die denct en swijgt, Geen ondanck crijgt.
Stil ghesweghen en ghedacht, / Heeft noyt yemand schae' ghebracht.
Voor de volledigheid ook kijkend onder ‘Spreken. Tonghe.’ vinden we (p.106): Het woord eens uyt de mont ghevloghen, / En can niet werden inghetoghen.
Het woord, dat ons eens is ontslopen, / En kan niet werden in-gheropen.
waarin de gedachte van de zin ‘Een gesproken woort is een uyt geschoten pijl, die niet weer en keert’ wordt weerspiegeld. De vergelijking van het woord met de ‘uyt-geschoten pijl’ lijkt ingegeven door ‘Het woord eens uyt de mond ghevloghen’ dat we aantroffen onder ‘Spreken’. Hoe hard zoiets kan aankomen verwoordt het Spaanse spreekwoord ‘Palabra de boca, piedra de honda’ (Een woord uit de mond is als een steen uit een slinger). De Brune vervolgt met: ‘Men zegt wel dat de wind woorden en pluymen wegh-draeght’. De inleidende woorden ‘men zegt wel’ doen al vermoeden dat ook hier een gezegde zal volgenGa naar voetnoot22. Wat levert het Florilegium op bij ‘palabra’: Palabras y pluma el viento las llena. [Woorden en veer, de wind neemt ze mee] Drie Spaanse spreekwoorden in plaats van één hebben gediend als medebouwstenen voor De Brune's beschouwing. In de kernachtig geformuleerde doorwerking van de basiselementen uit de drie eerste zinnen komen het onderlinge verband én de tegenstellingen in betekenis aan het licht - in het ene spreekwoord is een woord licht als een veer, in het andere zwaar als een steen -. Opmerkelijk is in de doorwerking ook het metaforisch taalgebruik. Spreekwoorden zijn vaak dragers van een metafoor en dat werkt bij een kenner en verbruiker als De Brune door in zijn overige proza. Hij verkiest het plastische ‘voghels van deux-aes’Ga naar voetnoot23 boven het gewone ‘schooiers’ en ‘in de grabbel werpen’ boven ‘rondstrooien’. Compositie spreekt uit de fraaie uitwerking van het tweeledige zinssegment ‘woorden en pluymen’ tot de congruerende drievoudige reeksen: woorden - lichte praetjes - lichte koyen pluymen - zaecken van kleyn belang - voghels van deux-aes De abrupte slotzin ‘Maer wat uyt de mond van een eerlick man komt, is aerd en | |
[pagina 106]
| |
naghel-vast’ vormt de morele en formele afronding van de gedachtengang. De Brune heeft zijn spreekwoorden zorgvuldig gekozen en gearrangeerd, mogen we concluderen. Het Florilegium heeft niet werkeloos in de boekenkast van Johan de Brune gestaan. Het was een van zijn vindplaatsen voor onderwerpen en voor de amplificatio van de kernideeën in het Banketwerk en al een belangrijke basis voor zijn eerder gepubliceerde verzameling Nieuwe wijn in oude le'er-zacken. Daarbij is het een medebepalende factor geweest voor de volgorde van de hoofdstukken in het Banketwerk waarin De Brune ons deelgenoot maakt van zijn goede gedachten. |
|