Johan de Brune de Oude (1588-1658). Descriptieve auteursbibliografie
(1990)–Wim Hendriks, Jenny Mateboer, P.J. Verkruijsse– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||
1020: titelpagina (ex. 8) = 1021 (ex. 1)
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||
1020I. de Brvne. Lvctor Et Emergo, Zeeland spreeckt.
In: De Oude Chronijcke ende Historien Van Zeelandt, Beschreven door wijlen Heer Jan Reygersbergh, van Cortgene: Van nieus met eenighe Byvoechsels, mitsgaders met de Figueren der Graeven van Zeelandt vermeerdert. Lvctor Et Emergo. [vignet] Tot Middelbvrch, [lijn] By Zacharias Roman, Boeck-verkooper op den Burcht, inden vergulden Bybel. 1634.
| |||||||||||||||||||||||||||
Colofon: Yy2v:Ghedruckt tot Haerlem, [lijn] By Adriaen Roman, Ordinaris Stadts-Boeck-drucker, inde vergulde Parsze. Anno 1634.
1e dr.; 2e dr.: 1021
4o: Yy2r (p. [355]). | |||||||||||||||||||||||||||
gecollationeerde exemplaren:
| |||||||||||||||||||||||||||
commentaar:Van de zestien alexandrijnen als bijschrift bij het devies van Zeeland zijn twee drukken bekend, beide als onderdeel van De Oude Chronijcke van 1634. Het is moeilijk uit te maken welke de eerste druk is, maar wellicht is dat de druk zoals die voorkomt op fol. Yy2r met op de versozijde het colofon van Adriaen Roman. De andere druk van het gedicht bevindt zich namelijk op een niet-gesigneerd blad temidden van het met asterisken gesigneerde voorwerk van een exemplaar van De Oude Chronijcke. Omdat voorwerk gewoonlijk later tot stand komt dan de met het reguliere alfabet gesigneerde corpus van een boek zou dat een argument zijn om de druk zoals die op fol Yy2r voorkomt de eerste druk te noemen. In de eerste druk beslaat het gedicht samen met de houtsnede van het wapen van Zeeland één pagina; in de tweede druk is het gedicht over recto en verso verdeeld en is het wapen van Zeeland omgeven met loverwerk, twee mansfiguren en twee schepen. De tekst heeft tal van spellingvarianten. Lvctor et emergo Zeeland spreeckt.
Siet, Lezer, uyt dit Boeck, van waer ick ben ghesproten:
Siet, Lezer, wie ick ben, en wat ick ben gheweest.
Hoe tusschen Zee end' Wind, ick stedes hebb' ghevloten:
End' hoe ick hebb' ghestaen in't midden onbevreest.
Het schijnt, dat aen mijn lijf Neptuyn heeft willen thoonen.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||
Een proef end' Meesterstuck van al sijn grootste kracht:
Het schijnt dat Æolus sijn opgheswollen koonen,
Aen Nereus, als ter leen, daer toe oock heeft ghebracht.
Bey woelen, als om strijd, om my tot niet te maecken,
En met een Holle Maegh verswelgen gantsch en gaer.
Maer die ick broed' en voed' steeds voor mijn welvaert waecken,
Doch werde noch veel meer des Hemels hulp ghewaer.
Woelt Elementen al, schuymt Zee, blaest felle Winden.
Dreyght, dringht, al wat ghy kont, ick blijve buyten klem:
De Hemel is met my, die sal u wreedheyd binden:
Met reden schrijf ick dan, Ga naar voetnoot*ick Worstel end' ontswem.
I. de Brvne.
| |||||||||||||||||||||||||||
literatuur:Van Rijn 1722-01; L. 1853-02; Von Winning 1921-04, VIII; Van Empel en Pieters 1931-01; Meertens 1943-02, p. 310, 396; Van de Waal 1952-08; Scherft 1979-04. |