Johan de Brune de Oude (1588-1658). Descriptieve auteursbibliografie
(1990)–Wim Hendriks, Jenny Mateboer, P.J. Verkruijsse– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 62]
| |||||||||||
1013: titelpagina (ex. 2)
| |||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||
1013.Ioh. de Brune. Aen De Heer Philips Van Lansberge; Over zijne Bedenckinghen, Op den Daghelijckschen ende Iaerlijckschen loop des Aerdt-cloots.
In: Philippi Lansbergii Bedenckinghen, Op den Daghelijckschen, ende Iaerlijckschen loop vanden Aerdt-cloot. Mitsgaders Op de ware af-beeldinghe des sienelijcken Hemels; daer in de wonderbare wercken Gods worden ontdeckt, tot prys van zijnen heyligen Name, ende stichtinghe van alle Menschen. [vignet met als onderschrift: En oordeelt niet na den aensien, maer oordeelt een rechtveerdich oordeel. Ioan. 24.7.] [lijn] Tot Middelbvrgh, By Zacharias Roman, Kunst ende Boeck-vercooper, woo-nende inde Kerck-strate inden Vergulden Bybel, 1629. Met Previlegie. | |||||||||||
colofon: P4v:Tot Middelbvrgh, Ghedruckt by Hans vander Hellen, woonende op de groote Marct, in't Wapen van Audenaerde, Anno 1629.
2e dr.: 1037
fol. **2r-v | |||||||||||
signatuurposities:**2 verschijne voor | |||||||||||
gecollationeerde exemplaren:
Convoluut, waarin aanwezig: 1. Libertus Fromundus. Ant-Aristarchus sive orbis-terrae immobilis. Antwerpen, Plantijn/Moretus, 1631; 2. Libertus Fromundus. Labyrinthus sive de compositione continui. Antwerpen, Plantijn/Moretus, 1631; 3. Van Lansbergen; 4. Ioannes Della Faille. Theoremata de centro gravitatis. Antwerpen, I. Meurs, z.j.; 5. Gabriello Busca. L'architettura militare. Milano, Gio. Battista Bidelli, 1619. | |||||||||||
niet-gecollationeerde exemplaren:
| |||||||||||
commentaar:Het boek, waarvoor octrooi verleend werd op 12 mei 1629, is opgedragen aan de Staten van Zeeland. Er zijn drempeldichten van Daniel Heinsius, Jacob Cats en Johan de Brune. De Brunes gedicht staat ook in de druk van 1650 (op fol. B1r-v), maar is niet meer opgenomen in de druk Middelburg, Zacharias Roman, 1666 (gedrukt te Middelburg bij Thomas Berry; geraadpleegde exx. Amsterdam UB: 1046 E 30; 's-Gravenhage, KB: 521 E 28). Het gedicht komt evenmin voor in Van Lansbergens Opera omnia van 1663. Wegens de slechte bereikbaarheid van de tekst volgt hieronder een transcriptie: Aen de Heer
Philips van Lansberge;
Over zijne Bedenckinghen,
Op den Daghelijckschen ende Iaerlijckschen
loop des Aerdt-cloots.
De Aerde sietmen veel, by d'oude Ga naar voetnoot*Vesta noemen;
Om dat sy, naer 't gheloof van elck een, vaste staet.
Den Hemel hoortmen steeds, by syne snelheyt roemen;
Om dat hy alle dagh, geheel eens omme-gaet.
Dit is soo helder-klaer, in veler menschen ooghen,
Dat vvie maer anders kickt, een dvveeper schijnt te syn;
| |||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||
Iae teghen Godes vvoord, te kanten met een loghen,
Die niet alleen is valsch, maer heeft oock valscheyts schijn.
Wat vvill'ick in de asch' met anders slippen sitten?
Tot noch toe hebb'ick selfs niet anders dit verstaen.
Maer als ick in de grond gingh van de vvaerheyd spitten,
Soo syn my van 't ghesicht de schellen afghegaen.
Lansberge, vvaerde vriend, (een yder magh vvel lesen,
Wat ick u schuldigh ben) by u blijft al de eer,
Dat ick nu anders sie, als ick oyt placht voor desen,
Iae met meer eer' en vrees, verschijne voor den Heer.
Door u, vermaerde Man, ben ick eerst vvijs bedeghen,
Hoe dat de Sonne staet, en nimmers om en vvent;
Wat mate, vvat ghetal, vvat order heeft ghekregen
De Hemel ende Aerd, en vvatter is ontrent.
Door uvv' bevvijs, en re'en ben ick soo sterck bevvoghen,
Dat ick met vrucht en vreught terstont hebb' aengemerct,
Hoe Ptolemæus dvvaelt, hoe Tijcho is bedroghen,
En elck een, die naer hun, op sulcke gronden vverckt.
Och! dat nu mocht, met my, een yder syn gheneghen,
Om dit betuyghde vvaer, met vvijsheyd voor te staen!
Och! dat nu yder mensch sich liet met re'en bevveghen,
En met een vast besluyt, de vvaerheyd vvoud' om-vaen!
Ten soud'hem haest soo vremd niet in de ooren klincken,
Dat d'Aerd', en vvy met haer, steeds vverden omgekeert.
Och Leser! vvilt met ernst de saeck' vvel overdincken,
Die hier soo klaer en vvaer, als bondigh vvert gheleert,
Door-siet, erknauvvt dit Boeck, ghy sult de vvaerheyt spooren,
Die in Democrits put, soo langhe lagh verdoemt.
Doch vvilt ghy oock van my een vaste reden hooren?
De Aerd', in Godes tael, van LoopenGa naar voetnoot** is ghenoemt.
Ioh. de Brune.
| |||||||||||
literatuur:Meertens 1943-02, p. 314, 397. |
|