Iets over Limburgse familienamen afgeleid van beroepsaanduidingen, met speciale aandacht voor het slagersberoep
(1988)–J.M. Verhoeff– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Iets over Limburgse familienamen afgeleid van beroepsaanduidingen, met speciale aandacht voor het slagersberoep.Toen mij gevraagd werd iets te vertellen over familienamen die van doen hebben met het slachtersbedrijf, heb ik die uitnodiging graag geaccepteerd. Wel heb ik verzocht ook iets meer in het algemeen te mogen zeggen over limburgse familienamen die zijn afgeleid van beroepsaanduidingen, omdat ik bang was dat een beperking tot het gilde der slagers niet genoeg stof zou opleveren. Ik wil die algemenere opmerkingen bovendien plaatsen in het kader van de voortgang die op het P.J. Meertens-Instituut is gemaakt bij de voorbereiding van het laatste deel van de serie: Nederlands Repertorium van Familienamen, te weten het deel dat handelt over de provincie Limburg. Eerst iets over het Repertorium voor degenen die misschien niet van dit projekt op de hoogte zijn. Op het Meertens-Instituut in Amsterdam is de afgelopen twintig jaar gewerkt aan een lijst van familienamen met de vermelding van de aantallen naamdragers per gemeente. De verschillende delen van de serie behandelen een provincie of één van de grote steden in het westen des lands: zo zijn Amsterdam, Rotterdam en Den Haag in aparte delen uitgegeven. Een dergelijk volledig overzicht van familienamen is, dacht ik, uniek in de wereld. Dit Repertorium is echter wel een tijdsopname, omdat het de situatie weergeeft ten tijde van de Volkstelling van 1947. Het projekt is namelijk gebaseerd op de naam- en adresstroken die bij deze volkstelling zijn ingevuld, overigens meest door de geënquêteerden zelf, hetgeen het lezen van de strookjes er niet gemakkelijker op heeft gemaakt. De ongeveer elf miljoen strookjes bevinden zich in de kelder van het instituut. Het materiaal ligt trouwens ter inzage voor geïnteresseerden: vooral voor degenen die een begin maken met een genealogisch onderzoek kunnen deze adresstroken een aardig opstapje zijn. Zonder verder te willen uitweiden over de gigantische hoeveelheid sorteer-, tel-, type- en redaktiewerk die het heeft gekost om dit ruwe, per gemeente geordende, materiaal tot een Repertorium te verwerken, kan ik meedelen dat het deel Limburg bijna ter perse ligt en in de eerste helft van 1988 zal | |
[pagina 2]
| |
worden gepubliceerd. Het feit dat deze provincie de hekkesluiter is moet worden toegeschreven aan oorzaken van puur praktische aard, hetgeen bewezen moge worden door het feit dat de delen Noordholland en Zuidholland pal aan dit laatste deel voorafgaan. Overigens wordt het deel Limburg niet echt het laatste deel van de serie, omdat deze zal worden afgesloten met een algemeen overzicht van de nederlandse familienamen met de aantallen naamdragers in alle provincies - een register op het Repertorium derhalve. Nu over de familienamen die aangeven dat een meer of minder verre voorvader het moeilijke maar lucratieve ambacht van slager uitoefende. De moderne limburgse dialectwoordenboeken geven blijk van een zeer geringe lexicale variatie in de benoeming van dit beroep. Eigenlijk komt men alleen de woorden slager, sleger en slachter, slechter tegen. Deze lexicale groep heeft wel zijn weerslag gevonden in een aantal familienamen, te weten Slager en Slagter met resp. 10 en 2 naamdragers en vooral het wat meer limburgse Sle(e)gers met 54 naamdragers, netjes verspreid over zo'n 20 gemeenten. Toch leek mij dit een mager resultaat voor een zo bekend beroep, vergeleken met b.v namen als Beckers met 2450 en Kuijpers/Kuipers met 1500 naamdragers. Het lag daarom in de rede te zoeken naar een mogelijk ouder, inmiddels geheel of grotendeels verdwenen appellatief dat wel massaal een weerslag had gevonden in de familienaamgeving. Het feit indachtig, dat in België de meest gebruikte termen voor het beroep vleeshouwer en uitbeender zijn, waarvan de eerste ook veel is terug te vinden in de vlaamse familienamen, dacht ik aanvankelijk in de limburgse naam Vleeshouwers met 199 naamdragers een redelijke kandidaat te hebben gevonden. Helaas is deze naam alleen goed vertegenwoordigd in de aaneengesloten gemeenten Weert, Nederweert, Hunsel en Stramproy, waar we 171 van die 199 naamdragers geconcentreerd vinden. Voor Limburg een sterk regionale naam dus, die geen oplossing voor ons probleem brengt. Vervolgens dacht ik aan de familienamen-groep Beenders, Benders, Bender, behoorlijk vertegenwoordigd met tesamen 286 naamdragers (Benders neemt in dit groepje het leeuwendeel met 221). Hier leek het mogelijk dat een nomen agentis - met d-infix - was gevormd uit een werkwoord | |
[pagina 3]
| |
benen=uitbenen (vergelijk het vlaamse uitbeender). Ook gezien het feit dat het werkwoord uitbenen volgens het WNT een tamelijk recente vorming is, is het echter waarschijnlijker, dat achter deze familienamen het woord bender, binder schuilgaat, met de vroeger in zuidnederland verbreide betekenis knevelaar, struikrover en nu in deze streken nog wel gebruikt als algemeen scheldwoord. Een parallel dus met de ook veel voorkomende familienamen Rover(s) en Reuver(s). Het herinnert ons aan donkere tijden, nog niet zo erg lang geleden, dat men zich niet zonder gevaar buiten de bewoonde oorden en kastelen zoals dit kon wagen. Ik heb mijn onderzoekje voortgezet aan de hand van een fraaie lijst van middelnederlandse aanduidingen voor het slagersberoep, zoals te vinden in het werk van mevr. T. Ledermann: ‘Bijdrage tot de studie der middelnederlandse persoonsnamen’, een licentiaatsverhandeling uit 1953. Hier vinden wij termen als: beenhouwer, becchereel, cnokenhouwer, ossendoder of -slager, pensman (d.i. slagersknecht), natuurlijk ook slachter en slechter, verder souter of salter (bij het werkwoord souten, d.i. inmaken van vlees), maerwijf en tripière (voor pensverkoopster), trip(pen)maker of-meker, vleeschhouder, varkensslager en varkenstuischer of- teuscher, vleeschmanger, welke laatste termen weer wat meer in de handelssfeer liggen. Geen van deze aanduidingen, behalve het reeds genoemde vleeshouwer, heeft zijn sporen nagelaten in de limburgse familienamen. Ook andere specialismen binnen het vak, die in bovengenoemde lijst ontbreken, zoals paarden- of perdeslager, schapenslager, of b.v. worstmaker en speksnijder, geven geen resultaat. Verder is een naam als Beenhakker, die in de voetballerij een ietwat dreigende klank heeft gekregen, in verschillende grafieën in Noordbrabant met 159 naamdragers goed vertegenwoordigd, maar kent in Limburg slechts 10 dragers. Het lijkt mij niet verstandig me hier op het glibberige pad der zogenaamde ‘mittelbare Berufsnamen’ te begeven. Dit is de duitse term voor die familienamen die indirekt wijzen op een beroep, middels een appellatief dat een produkt of instrument aangeeft dat nauw verbonden is met dat beroep. Het is natuurlijk mogelijk dat de familienaam Trip (met 6 naamdragers) zo'n mittelbare Berufsname is, wie zal het zeggen? Mijn indruk in ieder geval is, dat deze kategorie van familienamen in Limburg niet sterk | |
[pagina 4]
| |
vertegenwoordigd is. Ik durf mij, als niet-kenner van de limburgse taal over deze zaken niet goed uit te spreken. Hier wil ik ook even aandacht vragen voor de nederlanders met spek en ham in hun familienamen, iets dat de dragers van deze namen wel eens wat overlast bezorgt. U kent waarschijnlijk allen de naam Van der Spek. In Limburg heb ik weliswaar slechts vijf dragers van deze naam gevonden, maar alleen in Zuidholland al wonen er een kleine 700. Johan Winkler schrijft in de vorige eeuw, in zijn grote overzichtswerk: ‘De Nederlandsche Geslachtsnamen, in oorsprong, geschiedenis en betekenis’, dat hij deze wonderlijke naam slechts kan verklaren door hem in verband te brengen met het slachtbedrijf. Ik geloof daar eigenlijk niet zo in. Specke/spick(e) is een gewoon middelnederlands woord voor -ik citeer het MNW - een uit rijshout, zand, zoden e.d. bestaande weg, gemaakt in een moerassige streek; ook een op dezelfde wijze gemaakte brug of dam. Van zulke dammetjes zullen er vroeger heel wat zijn geweest en deze zullen op een aantal plaatsen ook gediend hebben om uniek naar iemand te verwijzen - Jan van der Spek. Een meer zuidelijke vorm van deze naam is waarschijnlijk te vinden in Verspeek/Verspiek, een naam met een ruime verspreiding over Noordbrabant en ook Limburg. Eenzelfde toponiemische achtergrond heeft m.i. de naam Van der Ham, die mèt de naam Van Ham zo'n 160 naamdragers telt in Limburg. De wel tot de verbeelding sprekende naam Koedood treft men behoorlijk frequent aan in het westen des lands. Deze naam is hoogstwaarschijnlijk afgeleid van een waternaam Koedood, een naam die voor zich spreekt voor iedereen die iets van koeien weet. Het bekendste Koedood is een water in de omgeving van Poortugaal in Zuidholland, en ook als veldnaam wordt Koedood/Koedoder(s) verspreid aangetroffen. Ik vraag mij af of de eenzame inwijkeling genaamd Koedood hier in Limburg op de hoogte is van de achtergrond van zijn familienaam. Tenslotte bezien we nog even de franse en duitse familienamen die met ons onderwerp te maken hebben. Het franse Boucher is met 21 naamdragers vertegenwoordigd, waarbij de noordfranse/waalse vorm die eindigt op een z de overhand heeft, zoals in Limburg te verwachten is. Voor de duitse terminologie voor het begrip slager heb ik me georiënteerd op het werk van A. Schönfeldt: ‘Raumliche | |
[pagina 5]
| |
und historische Bezeichnungsschichten in der deutschen Synonymik des Schlächters und Fleischers’ uit 1965. De term Fleischeuer is het sterkst aanwezig: de familienaam Fleischeuer heeft in Limburg 72 naamdragers, waarvan er 50 hier vlakbij te vinden zijn, namelijk in Geleen, Munstergeleen en Sittard. De familienaam Fleischer kent hier slechts één vertegenwoordiger en dit valt niet te verwonderen, omdat het appellatief Fleischer tegenwoordig wel de meest gangbare duitse term voor slager is, maar het deze status nog niet zo lang heeft en bovendien in het oosten van het duitse taalgebied zijn oorsprong vindt. Van de familienaam Schlächter, van een appellatief dat o.a. in Westfalen, maar ook in de omgeving van Aken verspreid is, treffen we slechts 5 naamdragers aan in Ubach over Worms. Van de vele duitse Metzgers, afgeleid van een appellatief met een grote verspreiding in Zuidduitsland en ook diep doordringend in het Rijnland, is er slechts één in Limburg woonachtig. De variant Metzler, bekend in een gebied ten westen van Trier, heeft misschien zijn weerslag gevonden in de naam Metzlar (ook één drager), maar deze naam is niet veilig meer te scheiden van de Metselaars. Dit laatste beroep doet mij er aan denken dat ik misschien voor dit congres juist een paar steentjes heb áfgebroken door een aantal namen een andere herkomst toe te schrijven dan de uitoefening van het slagersbedrijf. Ook moet ik vaststellen dat in het algemeen het aandeel dat het beroep van slager in de limburgse familienamen heeft bijgedragen, kwantitatief betrekkelijk gering is. We kunnen ons afvragen waar dat aan ligt. Behalve de gerede kans dat ik één of meer lexicale groepen over het hoofd heb gezien, is er de mogelijkheid dat de huisslacht in Limburg betrekkelijk laat in handen van specialisten is gekomen. Een andere mogelijkheid is dat familienamen afgeleid van het beroep van slager vooral ontstaan zijn in een stedelijke omgeving en dat Limburg, met zijn relatief geringe urbanisatie, daarom in dit opzicht wat karig is bedeeld. Afgezien van die kwantiteit echter, hebben we toch een tamelijk bonte stoet van namen zien voorbijtrekken. Op dit punt wil ik wat algemener ingaan op de limburgse familienamen die hun oorsprong vinden in beroepen. Terwijl in het voorgaande wat meer de naamsverklaring | |
[pagina 6]
| |
aan de orde is geweest, wordt in het volgende aandacht besteed aan een morfosyntactisch verschijnsel. In de Limburgse Bijdragen, 5de bundel, jg. 1906-1907, heeft de heer Paquay een groot aantal limburgse familienamen bijeengebracht en gekategoriseerd. Tweehonderd van deze namen zijn afgeleid van beroepsaanduidingen. Het opvallendst aan deze lijst is, dat ál deze familienamen zijn gevormd met een genitief. Het overgrote deel vertoont de sterke genitief-vorm, met -s. Dit is o.a. het gevolg van het feit dat nomina agentis op -er en op -man sterke substantiva zijn. Enkele uitzonderingen met zwakke genitief op -en betreffen overigens niet zozeer beroepen als wel ambten (indien we deze nuance kunnen aanbrengen) of een bepaalde status: de naam Swinnen, Swennen (naast een vorm Wens) komt van het woord win (=pachter). De begin-s in Swinnen is een overblijfsel van de genitief van het lidwoord: de patronymische aanduiding des winnen (=van de pachter) versteende tot Swinnen. Voorbeelden van functies vindt men ook bij Princen (van de prins van een gilde), Proesten (van proost), Scholteden/Schouteden (van schouted, een vorm van schout), Drossarden en het interessante Megraven (waarschijnlijk van meigraaf, d.i. een gekozen aanvoerder van een optocht ter ere van de naderende zomer). Zoals gezegd vertonen de meeste namen echter een sterke genitief-s. Aanvankelijk bekroop mij een zekere twijfel: was hier geen sprake van een selectie? Er was echter direkt een bevestiging te vinden in de toenamen van andere kategorieën, waar ook de patronymische vormen met een -s zeer sterk de overhand hebben. Dit fenomeen is natuurlijk niet onopgemerkt gebleven. De heer J. van Loon heeft voor Uw vereniging in 1981 een referaat gehouden over limburgse familienamen, genaamd: ‘Historisch-geografische schets van de belgisch-limburgse familienamen.’ Daarin stelde hij met enige spijt vast, dat een synchroon onderzoek naar de familienamen-morfologie slechts leidt tot onbevredigende kaartbeelden, omdat immers het huidige materiaal het resultaat is van versteningen over een lange spanne tijds. Verder schetste hij vooral de historische ontwikkeling der limburgse familienamen. Ook de heer van Loon wees natuurlijk op de typische genitief-vormen van de familienamen die zijn gebaseerd op beroepsaanduidingen en hij ging zover om de uitzonderingen als import of zeer recente | |
[pagina 7]
| |
vormingen te bestempelen. We willen ons de vraag stellen of deze generalisatie ook geldt voor nederlands Limburg. Laten we b.v. eens kijken naar de beroepsaanduiding schreuder, het bekende oost- en zuidnederlandse woord voor kleermaker. In de limburgse dialecten is is dit woord door elisie van de intervokalische -d- geworden tot schreur (sjreur, enz.). De familienaam Schreurs is met 1888 naamdragers één van de heel grote limburgse namen. Tegen deze kleine tweeduizend steekt het aantal dragers van de naam Schreur, te weten 12 personen, wel erg mager af. Als we evenwel naar de niet-geëlideerde schreuder-namen kijken, is het treffend dat Schreuder, zonder -s, met 116 naamdragers rijker vertegenwoordigd is dan Schreuders met 89. Ook bij de schrijfwijze met o-umlaut en met -oe- is dit het geval. In ieder geval de namen met -euwijzen erop, dat Limburg wel eens een overgangsgebied zou kunnen vormen met het duitse taalgebied, dat aan dit soort genitief-formaties zoveel armer is. Het is natuurlijk niet mogelijk aan de hand van de schreuder-groep een goed beeld te krijgen van een dergelijke overgang. Het enige dat we bij die enkele familienamen kunnen zien, is dat de families Schreuder en Schreuders (met en zonder umlaut) voor het grootste deel broederlijk naast elkaar wonen in Zuid- en Middenlimburg. Om nu iets meer te weten te komen over het relatieve aandeel dat gevormd wordt door familienamen eindigend op -er en op -ers, ben ik als volgt te werk gegaan. Teneinde niet te verdrinken in de ontzaglijke hoeveelheid materiaal, heb ik mij beperkt tot de namen die beginnen met de letter B. Dit is ongeveer tien procent van het totale bestand. Uit dit deelbestand zijn de namen geselecteerd met meer dan vijftig naamdragers. Dit zijn 257 namen met in totaal 43653 naamdragers. Onder die 257 namen met meer dan 50 naamdragers vond ik 27 namen op -ers en 12 namen op -er. Namen die niet in verband te brengen waren met een beroep of iets dergelijks mochten natuurlijk niet meedoen: zo werden namen als Beijnsberger of Van Beers genegeerd. Ook de enkele namen die een lidwoord vertoonden, zoals bekend een onlimburgs fenomeen, werden er uitgehaald. De totalen van naamdragers van deze twee groepen van 27 en 12 namen werden afgezet tegen het totaal van naamdragers van namen die groter waren dan vijftig. Dit resulteerde in vijftien procent voor namen op -ers en slechts drie procent | |
[pagina 8]
| |
voor de namen op -er, een verhouding dus van vijf op één. Dit is weliswaar een overweldigende meerderheid, maar aan de andere kant is drie procent een niet geringe bijdrage. Bovendien is het gemiddelde van het aantal dragers van een naam op -ers met 252 nog niet eens tweemaal zo groot als het gemiddelde van het aantal dragers van een naam op -er met 139. Een zo hoog gemiddelde als 139 wijst niet op immigratie of zeer recente naamsvorming. Wel blijft het waarschijnlijk dat de namen op -er een jongere laag vormen dan de namen op -ers. In ieder geval gaf dit voorlopig resultaat aanleiding om eens te zien waar de naamdragers van die 12 namen op -er zich ophielden. Nu moet me even van het hart, dat ik altijd wat moeite heb met absolute cijfers: als men met absolute cijfers vaststelt dat een bepaald verschijnsel veel voorkomt in Maastricht, heeft men daarmee natuurlijk niets aangetoond: in Maastricht wonen veel mensen en dus ligt het in de rede dat een bepaald naamkundig fenomeen daar ook veel voorkomt. Bevolkingsconcentraties verstoren daardoor het kaartbeeld. Daarom zet ik het aantal naamdragers van een bepaalde kategorie namen altijd af tegen het aantal inwoners van de gemeenten. In het onderhavige geval, met een selectie van 12 namen, krijgen we natuurlijk een wel zeer relatief getal, waarbij alleen nog de gemeenten onderling vergeleken kunnen worden. Toch is het resultaat niet onbevredigend: men ziet voor deze 12 namen in Limburg twee concentratiegebieden met aaneensluitende gemeenten met een hoog relatief aandeel: een klein gebied bestaand uit Venlo, Belfeld, Tegelen en Grubbevorst en een interessant groot gebied in het zuiden van Zuidlimburg: hier vertonen de aaneengesloten gemeenten Gulpen, Wijlre, Wittem en Simpelveld een relatief aandeel van meer dan een half procent. In de buurt liggen de gemeenten Eijsden, Heer, Cadier en Keer met eenzelfde percentage. Stelt men zijn eisen iets minder hoog, dan kan dit gebied worden uitgebreid met de gemeenten Valkenburg, Noorbeek en Vaals. Een gedeelte van Limburg lijkt zich in ieder geval voor een deel onttrokken te hebben aan de genitivering. Andere gebieden, zoals b.v. ten noordoosten van Maastricht en het gebied ten westen en noorden van dat kleinere concentratiegebied bij Venlo blijven op deze kaart geheel leeg. Ik ben me ervan bewust dat ik met deze 12 namen heb gewerkt met een veel te klein deelbestand, waarbij het toeval nog een te | |
[pagina 9]
| |
grote rol kan spelen, maar ik denk dat dit kaartbeeld wel degelijk een heuristische waarde heeft. De genitivisering is waarschijnlijk niet in alle delen van nederlands Limburg van even groot belang geweest. Dit onderwerp verdient m.i. nadere bestudering. In de Inleiding tot het deel Limburg van het Repertorium hoop ik hier nader op in te gaan, en wel aan de hand van de tegenstelling tussen de naamelementen -man en -mans. Op grond van een uitgebreider onderzoek dan het hierboven vermelde, denk ik aan te kunnen tonen dat de dragers van een familienaam op -mans zeer ongelijk zijn verdeeld over de provincie Limburg. In een groot aaneengesloten gebied in Midden en Noordlimburg, zich uitstrekkend van Urmond tot Belfeld zijn namen op -mans niet of nauwelijks vertegenwoordigd. Ten westen van dit areaal, tegen Brabant aan, treft men de namen op -mans wel frequent aan en in Zuidlimburg zijn ze ook rijkelijk aanwezig. Om U een indicatie te geven van de ongelijkheid van de verspreiding van de namen op -mans: bij onderzoek van tien procent van alle familienamen in Limburg blijkt, dat o.a. in de gemeenten Beegden, Linne en Montfort (een aaneengesloten gebied!), Thorn, Ohé en Laak, Obbicht en Papenhoven, Neer en Belfeld geen enkele drager van een familienaam op -mans woonachtig is, terwijl in Zuidlimburg in o.a. de gemeenten Schimmert, Nuth, Wijnandsrade en Hulsberg (een aaneengesloten gebied!), Voerendaal, Gulpen en Berg en Terblijt de dragers van namen op -mans uit het deelbestand reeds meer dan één procent van de bevolking uitmaken. Omdat hier nog slechts een tiende deel van alle familienamen is onderzocht, komt dat over het gehele bestand waarschijnlijk neer op meer dan tien procent van de bevolking met een naam op -mans. Een zeer populair naamtype derhalve en daarom behoeft het feit dat een zo groot gebied in Middenlimburg daar ongevoelig voor is gebleven, natuurlijk een verklaring, een verklaring die ik U niet kan aanreiken. Wellicht is er een verband met het feit dat dit -mans-loze gebied gedeeltelijk wordt overlapt door het gebied waar de familienamen die zijn gevormd uit patronymen met een zwakke genitief zeer sterk zijn vertegenwoordigd: in Midden- en Noordlimburg boven de lijn Hunsel - Melick en Herkenbosch en onder de lijn Venray - Bergen vindt men een aaneengesloten gebied | |
[pagina 10]
| |
waar volgens mijn berekeningen meer dan tien procent van de bevolking een naam draagt die is gevormd uit een mansnaam plus -en: Bellen, Struiken, Bloemen, allemaal doodeerlijke mansnamen. Het is dus mogelijk dat in deze streek veel langer dan in de rest van Limburg een goed werkend systeem van patronymische persoonsaanduiding heeft geheerst, waarbij men aan verdere familienamen geen behoefte had, een situatie parallel aan die in het verre noorden van Nederland. Pas toen de tendens tot vorming van familienamen met het element -mans was verdwenen, zouden dan ook in deze streek familienamen in gebruik zijn gekomen. In ieder geval hoop ik hier te hebben aangetoond dat het materiaal in het Repertorium aanleiding geeft tot nadere studie van de nederlandse familienamen, vooral ook naar morfosyntactische aspekten. Ik sluit mij dan ook graag aan bij de uitspraak van professor Goossens in zijn enthousiasmerend artikel: ‘Naar een nederlandse familienaamgeografie’ in het tijdschrift Naamkunde van 1978, waarin hij stelt dat de morfosyntaxis de eigenlijke kern vormt van de familienaamgeografie.
J.M. VERHOEFF |
|