'Typologie van de Vlaamse auteur omstreeks 1860'
(1990)–M. Verbeke– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Typologie van de Vlaamse auteur omstreeks 1860 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
InleidingHet doel van deze bijdrage is de resultaten samen te vatten van een uitvoerig sociologisch onderzoek naar de identiteit en de situatie van de Vlaamse letterkundige in de negentiende eeuw, waarbij vooral gesteund werd op kwantitatieve en statistische gegegevensGa naar eind1. Uit praktische overwegingen werd gekozen voor de periode omstreeks 1860, omdat in dat jaar Ida von Düringsfeld, na een betrekkelijk lang verblijf in Vlaanderen, haar Von der Schelde bis zur Maas. Das geistige Leben der Vlamingen seit dem Wiederaufblühen der Literatur publiceerde.Ga naar eind2 Daarin was immers reeds een groot aantal beknopte bio-bibliografieën van contemporaine Vlaamse schrijvers samengebracht. Dit leek mij een geschikt uitgangspunt voor het verzamelen van bijkomende informatie van bio- en bibliografische aard over nog meer auteurs, aan de hand van negentiende- en twintigste-eeuwse biografische repertoria. Ik benaderde de literatoren niet als individuen met specifieke persoonsgebonden eigenschappen, maar wel statistisch, als leden van een groep. Ik hield derhalve geen rekening met hun esthetische waarde of met het historische belang dat literatuur-historici hechten aan hun werk. Wel dienden zij aan volgende criteria te voldoen. Het moest gaan om auteurs van fictioneel werk, of dit nu in boekvorm dan wel in kranten of tijdschriften gepubliceerd werd. Zij dienden bovendien na 1855 overleden en vóór 1840 geboren te zijn. Derde voorwaarde was dat zij in het Nederlands hadden geschreven, zij het niet noodzakelijk uitsluitend in die taal. Het is bekend dat van verschillende schrijvers de eerste pennevruchten in het Frans waren gesteld. Wat betreft de geboorteplaats werd geen enkele geografische beperking ingebouwd. Deze criteria in acht genomen kreeg ik een lijst van tweehonderddertien namen. Dit aantal werd uiteindelijk teruggebracht tot tweehonderd, omdat over enkele schrijvers zo goed als geen informatie te vinden was én omdat tweehonderd een afgerond getal was waar makkelijk mee te rekenen viel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe werd de voor het statistisch onderzoek benodigde informatie verzameld? Dit werd gedaan op basis van precieze vragen, die relevant waren voor de vraagstelling, en waardoor men uniforme gegevens kreeg, die in categorieën ingedeeld konden worden en statistisch te verwerken waren. Deze categorieën hadden betrekking op de sociale plaats van de letterkundige in de samenleving. Dat betekende dat de afkomst, de schoolopleiding, het beroep, het maatschappelijk leven, de godsdienstige en levensbeschouwelijke overtuiging, de betekenis van het auteurschap en de daaraan verbonden waardering van het publiek, enzovoorts, dienden te worden onderzocht. Ook naar de ouders, de echtgenote (in een enkel geval de echtgenoot) en de kinderen moest onderzoek worden verricht. Dit maakte het stellen van zevenenvijftig vragen noodzakelijk.Ga naar eind3 Pas daarna konden de antwoorden worden verwerkt. Van ieder onderwerp - bijvoorbeeld het genoten onderwijs - werden subcategorieën gemaakt (universiteit, niet-universitair hoger onderwijs, middelbaar onderwijs enzovoorts), waarin de informatie kon worden ondergebracht. De gegevens werden in cijfers en percentages uitgedrukt en vervolgens geanalyseerd en besproken. Door de resultaten van deze categorieën met elkaar in verband te brengen werd het ook mogelijk op het eerste gezicht minder opvallende structuren en patronen in de groep te ontdekken, en een typologie van de Vlaamse auteur van nagenoeg drie kwart eeuw te ontwerpen. Alleen de allerjongste letterkundigen, geboren na 1840, die in 1860 of erna debuteerden, vielen weg. Welke resultaten leverde deze werkwijze nu op? Om te beginnen moet het zonder meer duidelijk zijn dat de volledigheid van de antwoorden op de diverse vragen sterk zal verschillen van auteur tot auteur en dat er zelfs vragen zijn die voor vrijwel alle onderzochte schrijvers onbeantwoord moesten blijven. Dat vond uiteraard zijn weerslag in de conclusies, want het spreekt vanzelf dat hoe hoger het percentage onbekenden in de statistieken, hoe moeilijker het was om steekhoudende interpretaties voor te stellen. De waarde van de uitgewerkte thema's verschilt dan ook vrij sterk naargelang de volledigheid van de informatie. De resultaten van het onderzoek naar de sociale herkomst van de auteurs levend omstreeks 1860 kunnen in dat opzicht een succes genoemd worden, aangezien het percentage onbekenden daar slechts elf bedroeg. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sociale herkomstDe studie van de sociale herkomst van de auteurs is van groot belang gezien de specifieke situatie in Vlaanderen, gecreëerd door de tweetaligheid, waarin zowel de producenten als de consumenten van literatuur verkeerden. De taal die men sprak verwees rechtstreeks naar de sociale klasse waartoe men behoorde of althans wilde behoren. Het Vlaams werd geïdentificeerd met de lagere sociale klassen, terwijl het gebruik van het Frans als omgangstaal gezocht moet worden bij de maatschappelijk beter gesitueerde groepen. De Vlaamse literatuur vond dan ook geen weerklank bij de bovenste laag van de bevolking die Franssprekend was en bovendien de grootste culturele bagage bezat. Maar in de middenklasse vonden de Vlaamse letteren evenmin overal lezers. Van huis uit was men natuurlijk wel Nederlandstalig, maar door de financiële mogelijkheden van de ouders werd men soms in staat gesteld middelbaar of hoger onderwijs te volgen waardoor acceptatie in de Franstalige wereld mogelijk werd. Vanuit de veronderstelling dat belangstelling voor cultuur bepaald wordt door afkomst en omgeving was het de algemene verwachting dat de meerderheid van de Vlaamse auteurs afkomstig zou zijn uit maatschappelijke groepen die op een of andere manier vertrouwd waren met het geschreven woord, meer bepaald het Nederlandse, maar niet kapitaalkrachtig genoeg waren om hun kinderen via het onderwijs aan het verfransingsproces te onderwerpen. Uitgaande van die veronderstellingen rees het vermoeden dat de Vlaamse auteurs kinderen waren uit gezinnen waarvan de vaders waren tewerkgesteld in het lager onderwijs, in de drukkers- en uitgeverswereld of als beambte of klerk. Theoretisch kon anderzijds niet verwacht worden dat veel auteurs geboren waren in de sociale groepen van handarbeiders en kleine zelfstandigen, omdat een literaire vorming in deze milieus weinig of niet waarschijnlijk was gezien de hoge graad van analfabetisme in de negentiende eeuw. De nog geringe ontwikkeling van het perswezen vóór 1848 kan een andere factor zijn die van invloed was op dit ontbreken van literaire kennis. De hoge kostprijs en de kleine oplage wekken het vermoeden dat zelfs de krant weinig of niet aanwezig was in families van handarbeiders of zelfs van kleine zelfstandigen.Ga naar eind4 De resultaten van het onderzoek spraken deze verwachtingen echter volledig tegen. Precies die milieus die als potentiële voortbrengers van letterkundigen beschouwd konden worden, waren ondervertegenwoordigd in tegenstelling tot die waarvan verondersteld kon worden dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ze veel minder in aanmerking zouden komen, namelijk de groep van handarbeiders en kleine zelfstandigen. Want het zijn laatstgenoemde milieus die vijfenzestig procent van het totale aantal Vlaamse auteurs voortbrachten. Een vrij onlogisch en bijna onbegrijpelijk verschijnsel dus, aangezien van deze twee groepen in eerste instantie gedacht werd dat zij weinig of niet vertrouwd waren met het geschreven woord, zelfs niet in de vorm van een krant.
Beroepen van de vaders van de Vlaamse auteurs
Dit is een eerste belangrijke vaststelling. Hiervoor een verklaring geven is evenwel moeilijk, omdat geen bewijsmateriaal voorhanden is. Ik waag me echter wel aan enkele hypothesen en daarom kom ik nog even terug op de milieus waarvan men dacht dat zij een goede voedingsbodem waren van literatoren. Wat vooral op te merken valt, is de bijna totale afwezigheid van drukkers en uitgevers, te meer daar bekend is dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in andere landen deze sociale groep wel auteurs heeft opgeleverd. Dit gegeven indachtig, vermoed ik dat de auteurs die via dit kanaal de liefde voor de letteren meekregen, verloren gegaan zijn voor de Nederlandstalige letteren en zich enkel aan de Franstalige literatuur hebben gewijd. Wat betreft het aantal auteurs van wie de vaders werkzaam waren in overheidsdiensten en in het lager onderwijs, stelt men eveneens een relatief geringe vertegenwoordiging vast. Toch moet er in deze milieus een zekere literaire vorming bestaan hebben, wat niet zo direct gezegd mag worden van de milieus van handwerklieden en kleine zelfstandigen, die wel de meerderheid van de Vlaamse literatoren hebben voortgebracht. De combinatie van deze twee gegevens is bijzonder belangrijk, omdat daaruit kan worden afgeleid dat het voor de bestudeerde auteurs niet noodzakelijk was geboren te zijn in een culturele familie om zelf cultureel (en meer bepaald literair) actief te worden. Er mag dan ook gesteld worden dat de auteurs levend omstreeks 1860 nog steeds pioniers waren, aangezien ze voor twee derden afkomstig waren uit milieus waarin de literaire cultuur niet uitgesproken aanwezig was. Ik meen echter dat deze constatering de theorie die stelt dat de omgeving in hoge mate het gedrag van de kinderen bepaalt, niet op de helling zet. Houden we het even bij de factor literaire vorming in een gezin, dan is die hoogstwaarschijnlijk wel bepalend voor het leesgedrag van de kinderen. Het wordt evenwel een te verwaarlozen factor als het gaat om creativiteit. Vandaar dat men kan vermoeden dat het milieu wel beslissend is voor het consumerend gedrag, maar niet voor het creatieve. Om hierover zekerheid te krijgen zou het onderzoek echter moeten worden uitgebreid tot alle artistieke uitingsvormen. Nadere informatie over de sociale identiteit van de auteurs kan verkregen worden door na te gaan waar hun ouders woonden. Die woonplaats kan afgeleid worden uit de geboorteplaats van de auteurs zelf, omdat mag worden aangenomen dat zij meestal in de ouderlijke woning geboren werden. Dit onderzoek heeft aangetoond dat literatuur als een stedelijk verschijnsel bestempeld kan worden, want bijna zestig procent van de auteurs werd geboren in de stad. Kwantitatief gezien is Antwerpen het sterkst vertegenwoordigd, hierin gevolgd door Gent. De mening dat het toeval hierbij een grote rol kan spelen, wordt tegengesproken door het feit dat het merendeel van de schrijvers, ook wanneer zij volwassen waren geworden, de stad als woonplaats bleef verkiezen. Er dient onmiddellijk bij opgemerkt te worden dat de stad Brussel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geleidelijk aan belang wint, zodat gesteld kan worden dat, naast Antwerpen en Gent, ook Brussel een centrum werd van Vlaamse literaire bedrijvigheid.
Geboorteplaats van de Vlaamse auteurs
Wanneer we nu de sociale en de geografische afkomst met elkaar verbinden, valt één gegeven zeer sterk op, namelijk dat de auteurs die afkomstig zijn uit Gent en omgeving uit een beter sociaal milieu stammen dan hun Antwerpse collega's, die, zeker in vergelijking met de Gentenaars, en zelfs in vergelijking met de gehele onderzochte groep, overwegend tot lagere sociale klassen behoren (een gegeven dat ook reeds door R.F. Lissens werd vastgesteld).Ga naar eind5 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Beroepen van de vaders van de auteurs wonend in de provinciehoofdsteden (fragment: Antwerpen en Gent)
A: hoofdcategorieën B: onderverdeling van de hoofdcategorieën C: hoofdcategorieën en onderverdeling in percentages uitgedrukt D: percentages voor de totale groep | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sociaal-cultureel milieu en schoolopleiding‘Al wie de taal- en spelregels kende’, schreef Stijn Streuvels, ‘achtte zich daardoor al gerechtigd mee te doen in de gilde en aanspraak te maken op den titel van dichter of letterkundige’.Ga naar eind6 Deze uitspraak heeft betrekking op de periode 1840-1860. Niet alleen hij zal deze gedachte geformuleerd hebben, want het is een bijna algemeen aanvaarde stelling dat de intellectuele bagage van de Vlaamse auteurs in de negentiende eeuw op een laag peil stond. Is dit werkelijkheid of is dit fictie? Op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
welke basis berust dergelijke uitspraak? Op deze vragen kan men een antwoord krijgen door na te gaan welke schoolopleiding de auteurs genoten hebben. Het onderzoek heeft uitgewezen dat de uitspraak van Streuvels onjuist is, want ik stelde vast dat de helft van de bestudeerde auteurs een of andere vorm van hoger onderwijs had genoten en dat nog eens tien procent middelbare school had gevolgd.
Opleiding van de Vlaamse auteurs
Dit betekent dat zeker zestig procent van de Vlaamse auteurs van omstreeks 1860 een zeer verzorgde opleiding had gekregen. Een gebrek aan intellectuele en culturele bagage kan dus moeilijk de oorzaak zijn van het kwalitatief minder hoogstaand niveau van het literaire werk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat in deze periode werd voortgebracht. Hiervoor moet dus naar een andere oorzaak worden gezocht en wellicht is die te vinden in de sociale samenstelling van het Nederlands lezend publiek. Meer dan de omvang van dat publiek betekende die immers een enorme verenging van de mogelijkheden van de auteurs. Het in Nederlandse literatuur geïnteresseerde publiek rond het midden van de eeuw bestond uit een relatief kleine groep uit de middenlaag van de bevolking. Door haar specifieke positie in de maatschappij heeft deze, zoals elke groep, een eigen mentaliteit ontwikkeld en een eigen normatief kader. Dit houdt met andere woorden in dat de totaliteit van de Vlaamse letteren, uit welke sociale klasse de literatoren ook kwamen en welke opleiding zij ook gekregen mogen hebben, afgestemd moest zijn op de behoeften van deze kleine sociale groep. Elk werk dat daar niet aan tegemoet kwam, had noodzakelijkerwijs geen lezers en verscheen dan ook niet in druk, uitzonderingen daargelaten. Het lezerspubliek moet dus wel beschouwd worden als een belangrijke hinderpaal voor de produktie van betere Nederlandstalige literatuur.Ga naar eind7 De relatief hoge vormingsgraad van de Vlaamse schrijvers creëerde echter een nieuw probleem. Aangezien zo velen onder hen voortgezet of hoger onderwijs hadden genoten, kan verondersteld worden dat ze een grondige kennis van de Franse taal en letteren bezaten. Diegenen die aan een universiteit studeerden, hadden zelfs in een volledig Franssprekend milieu verkeerd. Het zou bijgevolg vrij logisch geweest zijn dat zij in het Frans waren gaan schrijven, een taal die zij volledig beheersten. Toch is het tegengestelde waar. Welke oorzaken kunnen mogelijkerwijze aan de basis liggen van dit merkwaardige fenomeen? Die vraag is moeilijk te beantwoorden omdat ook hier geen afdoend bewijsmateriaal voorhanden is. Een eerste mogelijke oorzaak kan gevonden worden in het feit dat de auteurs niet tot de Franstalige markt zijn doorgedrongen. Dit vermoeden wordt bevestigd door de vaststelling dat een aantal auteurs in het Frans debuteerde, maar spoedig overschakelde op het Nederlands. Denken we hierbij aan Conscience, De Laet, Antheunis, Van Beers, Van Driessche, Sleeckx en nog vele anderen. Zich wenden tot de Franse markt of tot de Nederlandse hield voor een auteur wel degelijk een verschil in. Op de Franse markt werd men geconfronteerd met een massale produktie, die niet zozeer uit eigen land als wel uit Frankrijk kwam. Er was dus een massa Franse literatuur voorhanden en een jong auteur kon zich slechts als kleine beginneling voegen bij de grote groep letterkundigen die de markt reeds veroverd hadden. De markt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor Vlaamse letteren was daarentegen bijna nihil. Vandaar dat een jong debutant met een beperkte produktie en weinig originaliteit daar gemakkelijker op een zekere waardering kon rekenen dan in het eerste geval. Een tweede reden waarom de Vlaamse literatoren zich in het Nederlands hebben gemanifesteerd moet gezocht worden in het nationalisme en het patriottisme. Dat nationalisme en patriottisme werd van regeringswege aangemoedigd en gesteund, ook binnen de literatuur. Na de consolidatie van de Belgische staat in 1830 had men behoefte aan een eigen identiteit - waarin het Vlaamse element een essentieel onderdeel vormde - en voor de creatie daarvan werden de kunstenaars in alle opzichten gestimuleerd. Dat gold zowel voor de Nederlandstalige als voor de Franstalige literaire produktie. Maar voor de Vlamingen kwam daar natuurlijk nog de romantische eis bij de lange tijd verdrukte moedertaal te cultiveren. Hoe voor de hand liggend deze redenen ook mogen zijn, toch lijken ze nog geen afdoende verklaring te bieden voor het verschijnsel. Er speelt ook een mentale factor mee die van veel groter belang was bij hun keuze dan de reeds genoemde motieven van rationele of pragmatische aard. Hierbij dient te worden gedacht aan de gevolgen van de verticale mobiliteit. We hebben kunnen vaststellen dat de auteurs die behoorlijk onderwijs genoten hadden, voor een belangrijk deel uit een milieu afkomstig waren waarin een dergelijke opleiding niet gewoon was. Het was een louter Nederlandstalig milieu met een cultuur eigen aan de sociale laag waartoe men behoorde. Door hun studie waren vele schrijvers echter terecht gekomen in een andere sociale klasse en werden zij geconfronteerd met een gedragspatroon dat aanzienlijk verschilde van hetgeen zij in hun oorspronkelijke omgeving hadden aangeleerd. De taal die er gesproken werd, was niet het Nederlands maar het Frans. Indien deze kunstenaars zich hadden willen handhaven in deze nieuwe klasse, dan kan verondersteld worden dat ze veeleer in het Frans waren gaan schrijven dan in het Nederlands. Na een debuut, dat, zoals gezegd, in vele gevallen inderdaad in het Frans geschiedde, grepen ze evenwel terug naar hun moedertaal. De oorzaak van dit verschijnsel moet waarschijnlijk gezocht worden in de confrontatie van twee mentaliteiten, namelijk die van het sociale milieu waarin de literatoren geboren waren en die van de sociale klasse waarin ze door hun opleiding waren terecht gekomen. Het feit dat zij zich creatief moeilijk konden vervolmaken in het Frans, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
laat toe te veronderstellen dat zij de mentaliteit van de nieuwe sociale klasse waarin zij verkeerden, onvoldoende aanvoelden om met hun werk ook bij het Franslezende publiek succes te kennen. Met andere woorden: hoewel de auteurs technisch voldoende onderlegd waren om vlot in het Frans te schrijven, belette een gebrek aan kennis van de mentaliteit en het gedragspatroon dat eigen was aan het Franse milieu hen zich te doen aanvaarden door een Franstalig publiek. Wat de Vlaamse schrijvers omstreeks het midden van de negentiende eeuw in hun werk vertolkten, waren de gedragscode en de mentaliteit van de klasse waaruit zij zelf stamden. Die konden maar ten volle begrepen worden door een Nederlandstalig Vlaams publiek, dat qua normen, opvattingen en geestesgesteldheid veel dichter bij hen stond dan de doorsnee lezers van Franse literatuur. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BeroepsstructuurHet onderzoek naar de beroepsstructuur bevestigde het idee dat de auteurs in een beduidend hoger sociaal milieu waren terecht gekomen. Binnen die klasse was het schrijverschap echter slechts een van de mogelijke professionele bezigheden waarmee een auteur in zijn levensonderhoud kon voorzien. Het nam wel een zeer belangrijke plaats in het leven van de meeste auteurs in. Op de overlijdensakte van vele literatoren staat vaak ‘letterkundige’ als beroep vermeld, wat erop wijst dat ze zichzelf graag met het auteurschap vereenzelvigd zagen. Het onderzoek wees echter uit dat er zich onder de tweehonderd bestudeerde auteurs geen enkele beroepsschrijver bevond. Dat betekent dat niemand van hen alleen met de pen in zijn onderhoud kon voorzien en het bijgevolg zonder ander beroep kon stellen. Bijna de helft van de auteurs koos voor een beroep in overheidsdienst, een vrij logisch verschijnsel gelet op hun studie. Daarnaast waren de zelfstandige beroepen en functies in pers- en uitgeverswereld kwantitatief belangrijk. De meeste auteurs werkten in een afhankelijke positie. Of dit al dan niet een weerslag heeft gehad op de aard en de inhoud van hun werk, kon niet worden nagegaan bij gebrek aan een duidelijk onderscheid tussen literatuur die geproduceerd wordt door in afhankelijkheid werkende, respectievelijk door zelfstandig werkende auteurs. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Beroepen van de Vlaamse auteurs
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literaire produktieDe betekenis die literatuur bezit kan op twee wijzen worden onderzocht of gemeten. Allereerst is er haar kwalitatieve betekenis, die meestal door de literatuurhistorici wordt vastgesteld en waarbij de esthetische waarde van het werk het voornaamste criterium vormt. Een tweede manier om een idee te krijgen van de betekenis van een literaire produktie is de kwantitatieve benadering. Het aantal en de omvang van de gepubliceerde werken zijn hier de belangrijkste normen. Deze methode werd tot nog toe weinig toegepast, doch zij leek waardevol genoeg om het experiment te wagen. De resultaten bleken trouwens verrassend | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te zijn, maar vooraleer hier verder op in te gaan nog een woordje over de wijze waarop de informatie verzameld werd. Van ieder auteur die tot de groep behoorde, werd nagegaan welke genres hij beoefend had, in welk jaar een werk van hem verscheen, hoeveel bladzijden het telde en uit hoeveel delen het bestond. De literaire produktie van de tweehonderd auteurs werd op deze manier zestig jaar gevolgd, namelijk van 1830 tot 1890. In die periode werden door hen samen 2462 titels op de markt gebracht, dat wil zeggen 4152 boekdelen. Van 2165 delen kon ook het aantal pagina's worden geteld: dit bedroeg 257.766, wat neerkomt op een gemiddelde van 119 bladzijden per deel. Bij benadering moet er in de periode 1830-1890 dus circa een half miljoen bladzijden gepubliceerd zijn door tweehonderd auteurs. Dit betekent circa 2500 bladzijden per auteur. Als men het aantal titels gelijkmatig spreidt over de zestig jaar, dan krijgt men een gemiddelde van eenenveertig titels per jaar. Dit zijn echter gemiddelden die nog niets leren over de werkelijke spreiding door de jaren heen. Ik heb inderdaad kunnen vaststellen dat de literaire produktie zeer ongelijk verdeeld was over de verschillende jaren. Er dient wel opgemerkt te worden dat de cijfers slechts tot 1865 volledig betrouwbaar zijn. Na 1865 kon het cijfermateriaal moeilijk geïnterpreteerd worden, omdat vanaf dat moment jongere auteurs begonnen te publiceren, die niet meer op de lijst voorkomen. Bekijkt men de evolutie van de produktie, dan valt het op dat de Vlaamse literatuur, nog in de kinderschoenen in 1830, tot 1855 een ongekende bloei doormaakte. Vanaf 1835 tot 1840 steeg de produktie. In 1841 stelt men een terugval vast tot 15 titels, maar in 1842 werd een eerste piek bereikt van 35 titels. Dus twee jaar na het petitionnement van 1840Ga naar eind8 kwam de literatuur in Vlaanderen tot een eerste grote bloei. In de hongerjaren 1844 en 1846-47 viel de produktie weer terug op het niveau van 1839. Rond het revolutiejaar 1848 had de produktie zich hersteld tot het niveau van 1842. Daarna versnelde het publikatieritme, om in 1851 een tweede piek te bereiken met 54 titels per jaar. Na een kleine inzinking in 1852 schoot de produktie opnieuw de hoogte in, om in 1855 een absoluut record te bereiken met 66 titels. Vanaf dat moment daalde de curve en viel zij in 1865 terug tot het niveau van 1842. Hoe kan deze evolutie verklaard worden? De oorzaken zijn wellicht van velerlei aard. Dat de omwenteling van 1830 het letterkundig leven een tijdlang stremde, werd reeds opgemerkt door R.F. Lissens.Ga naar eind9 Zijn bewering wordt duidelijk bevestigd door dit onderzoek naar de pro- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
duktiecijfers, maar het ‘waarom’ wordt hierdoor niet verklaard. Dat met de onafhankelijkheid een nieuwe verfransingsgolf begon, is algemeen bekend. Theoretisch kon dit de Vlaamse letterkundigen natuurlijk niet beletten Nederlandstalige werken te publiceren. Dat er in de praktijk echter zeer weinig dergelijke publikaties verschenen, werd wellicht veroorzaakt door de vrees van de Vlaamsgezinden beschuldigd te worden van orangisme of separatisme bij elke Vlaamse actie, manifestatie of uiting. Elias meende eveneens dat de anti-orangistische stemming een zeer sterke remmende kracht is geweest tot het begin van de jaren veertig.Ga naar eind10 Na 1835 waren de meeste auteurs over deze vrees heen, want vanaf dat jaar toont de curve een stijging in de titelproduktie. Toch, meent Elias, mag de hernieuwde belangstelling voor de volkstaal en de letterkunde niet in de eerste plaats gezien worden als een zuiver literaire beweging. Onze literatoren voelden zich vooral de dienaren van hun volk, en niet de dienaren van de schoonheid.Ga naar eind11 De Belgische regering heeft de Vlaamse letterkunde echter nooit werkelijk als een bedreiging van de nationale eenheid beschouwd. Reeds vanaf het midden van de jaren dertig erkende zij de Vlaamse letterkunde zelf door het instellen van prijsvragen, het verlenen van subsidies en iets later door het uitreiken van onderscheidingen aan de producenten ervan. Deze welwillende houding van de regering gold echter helemaal niet de Vlaamse eisen. Maar dat belet niet dat de genoemde steunmaatregelen wel degelijk stimulerend gewerkt kunnen hebben op het literaire leven en dus kunnen helpen de toenemende bloei ervan te verklaren. Daarbij komt nog dat de Vlaamse Beweging, als literaire beweging dan, nog steeds een aangelegenheid was van een culturele elite en dus een klasse-distinctieve waarde bezat. Hoe kwam het dat de letterkunde, na haar spectaculaire opbloei, plots aan betekenis begon te verliezen? In 1855 verschenen nog zesenzestig titels, een vrij hoge produktie wanneer men de toestand in België in acht neemt. Wanneer we het aantal gepubliceerde titels daarna zien dalen, dan is dit in de eerste plaats te wijten aan een vermindering van de belangstelling voor de Vlaamse letteren zelf. De mogelijkheid dat de uitgevers minder werken aangeboden kregen, mag evenmin worden uitgesloten. Wat zijn de oorzaken van dit fenomeen? Kijkt men naar het tijdstip waarop de produktiedaling inzette, dan stelt men vast dat dit samenviel met het moment waarop binnen de Vlaamse Beweging de problematiek van de verovering van de politieke macht op de voorgrond trad. De | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
episode van de Vlaamse Beweging als a-politieke beweging werd met andere woorden toen afgesloten en de Vlaamse problematiek kreeg een politieke dimensie. Terzelfder tijd werd de partijstrijd heviger en werd de politisering ook in het verenigingsleven en het literaire leven meer en meer merkbaar. Achter de oude droom van de letterkundigen, namelijk de oprichting van een Vlaamse partij waarin de verschillende overtuigingen en ideologieën verenigd zouden zijn, werd een punt gezet. Kortom, op het moment dat het Vlaamse vraagstuk op het politieke plan terecht kwam, viel het Vlaamse front uiteen door ideologische partijvorming. De letterkundigen voelden zich zowel tot de katholieke als tot de liberale partijen aangetrokken. Niet zozeer omdat die achter de Vlaamse eisen stonden, maar omdat zij hun best deden de Vlaamsgezinde kiezers te werven. Deze stemgerechtigden waren vooral na 1848 talrijker geworden door de verlaging van de zogenaamde kiescijns, het stemrecht op basis van betaalde belastingen. In zekere zin heeft men van de Vlamingen in beide partijen een misbruikte minderheidsgroep gemaakt, die sterk overheerst werd door de Franstaligen.Ga naar eind12 Het is niet uitgesloten dat die politisering en partijvorming remmend hebben gewerkt op de literaire uiting van de Vlaamse auteurs. Dit is evenwel een bijna niet te controleren factor. Niet alleen met de politieke evolutie moet rekening gehouden worden, ook de houding van het lezerspubliek moet zorgvuldig bekeken worden. Voor de verkoop van hun werken waren de auteurs in hoofdzaak aangewezen op een zeer kleine groep uit de middenstand. Hoe kan deze klasse nu getypeerd worden in de jaren vijftig? Typisch is een uitlating van Lodewijk Gerrits waarin hij erop wijst dat de middenstand de hogere burgerij begon na te apen door de verfransing en daardoor de lagere klassen verried.Ga naar eind13 Het is inderdaad niet denkbeeldig dat de middenklasse waarvoor de Vlaamse auteurs tot nu toe hoofdzakelijk schreven, zich gedeeltelijk aan het verfransingsproces onderwierp, aangezien het haar streven was opgenomen te worden in de hogere standen. Het Frans was daarbij zeer belangrijk, omdat het een van de voornaamste onderscheidingstekens was van beter gesitueerde maatschappelijke groepen ten opzichte van de middenstand en de lagere arbeidersklassen. Deze trend weerspiegelde zich in de belangstelling voor de Vlaamse literatuur, die navenant terugliep. De arbeidersklasse anderzijds was op dat moment nog niet rijp voor de letteren, ook al door de nog hoge graad van analfabetisme in deze groep. Bovendien is er reeds op gewezen dat de Vlaamse Beweging | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een aangelegenheid was van een culturele elite en dat de beweging daardoor een zekere klasse-distinctieve waarde had. De Vlaamse literatoren behoorden vrijwel allen tot de kleine burgerij en zullen daardoor alleen al zich niet onmiddellijk geroepen gevoeld hebben om te gaan schrijven voor de arbeidersklasse, omdat hierin het gevaar van statusverlies besloten lag. Op een tweede zeer belangrijk punt voor de literatuurreceptie door het Nederlandslezend publiek werd gezinspeeld in een artikel van Lodewijk Mathot dat een antwoord was op het pamflet van de liberaal Julius de Geyter, De waerheid over de Vlaemsche Beweging.Ga naar eind14 Daarin vroeg Mathot zich af: ‘Wat zou er gebeuren zo de geestelijkheid er door uw geschrijf van overtuigd werd dat de Vlaamse Beweging haar vijandig is? Er is geen enkel liberaal boek dat doordringt in Vlaanderen: uw bladen worden niet gelezen’. Dit stukje dateert van 1858. De polemiek De Geyter-Mathot toont aan hoe verdeeld de Vlaamse literatoren waren, toen de partijpolitieke tegenstellingen zich, na de val van het laatste unionistische kabinet onder leiding van de katholiek Pieter de Decker, scherp begonnen af te tekenen. Nog veel belangrijker is echter de opmerking dat maar weinig werk met liberale inslag doordrong in Vlaanderen. Het leven van de overgrote meerderheid van de gewone Vlaamse mensen werd nog volkomen beheerst door de Kerk. Het Vlaamse volk was nog in hoge mate katholiek. Naarmate de partijpolitieke tegenstellingen groter werden, nam ook de kerkelijke controle op de literatuur toe.Ga naar eind15 Het katholieke Vlaanderen kon, vanwege zijn overtuiging, of mocht, door de groeiende druk van de Kerk, de ‘liberale’ boeken niet aanvaarden. Toch bestond de generatie die op dat moment debuteerde hoofdzakelijk uit vrijzinnige auteurs. Ongetwijfeld moet dit een weerslag gehad hebben op de produktie, aangezien voor hun werken geen belangstelling mocht of kon getoond worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literaire generatiesIn de geschiedenis van de kunst, de wetenschap en de politiek heeft men geconstateerd dat er heel korte perioden zijn, niet meer dan enkele elkaar opvolgende jaren, waarin een vrij grote groep mensen geboren wordt die in het artistieke, wetenschappelijke en politieke leven een vooraanstaande rol spelen, van bijzondere originaliteit blijk geven of een ongewone creativiteit aan de dag leggen. Na een dergelijke korte | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
periode volgt dan een aantal jaren waarin zeer weinig mensen geboren worden die het tot eenzelfde niveau brengen in de kunst, de politiek en de wetenschap. De afstand tussen de zogenaamd vruchtbare jaren werd vaak op 20 à 25 jaar geschat, de tijd die ligt tussen de creatieve periode van een vader en die van zijn zoon. Maar zo gemakkelijk laat dit verschijnsel zich niet verklaren. Ieder jaar worden er ongeveer evenveel mensen geboren, afgezien van de stijgende en dalende demografische curve. Procentueel gezien mag men dan ook aannemen, dat er evenveel of even weinig mensen geboren worden die zich later in de kunst, wetenschap of politiek kunnen waarmaken. Ook wordt ieder jaar ongeveer eenzelfde aantal mensen 20 à 25 jaar, zodat elk jaar een afstand van 20 à 25 jaar te meten valt tussen een groep vaders en een groep zonen, zodat er feitelijk van generaties, in de betekenis van afgebakende groepen van 20 à 25 jaar, helemaal geen sprake kan zijn. Kijken we nu naar de realiteit. Wanneer we de bestudeerde auteurs indelen volgens hun geboortejaar, dan valt duidelijk op dat zeker niet gesproken kan worden van een evenredige spreiding van het aantal geboorten. Er tekenen zich pieken en dalen af. Een eerste piek deed zich voor rond 1808, een tweede rond 1820 en een derde rond 1834. Een tweede opmerkelijk verschijnsel is dat de afstand tussen de drie pieken ongeveer gelijk is namelijk 14 à 15 jaar. Dit stemt grotendeels overeen met de theorie van de negentiende-eeuwse Franse historicus Soulavie die de afstand tussen de generaties op ongeveer 15 jaar schatte. Hoe is dit te verklaren? Er is eerst en vooral een biologische mogelijkheid: het kan inderdaad zo zijn dat om onbekende redenen in bepaalde jaren mensen met een grotere creativiteit geboren worden dan in andere jaren. Dit is echter niet te achterhalen. Een tweede, meer voor de hand liggende verklaring is dat kinderen die in een bepaald jaar geboren worden, op een bepaalde leeftijd in een bepaalde constellatie terechtkomen die hen meer stimuleert tot creativiteit dan andere kinderen. Nu is het vermoedelijk zo dat het samengaan van een specifieke leeftijd met het beleven van zekere gebeurtenissen van doorslaggevend belang is voor het bevorderen van creativiteit. Men is het er echter nog niet over eens, welke gebeurtenissen men moet meemaken en op welke leeftijd opdat die inderdaad effect sorteren. Om deze stelling op haar waarde te toetsen, werden ook alle Belgische schilders opgespoord die in eenzelfde periode als de auteurs geboren waren en er ontstond een lijst met 540 namen. De curve van hun | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geboortejaren viel inderdaad vrijwel samen met de geboortecurve van de auteurs. De volgende vraag had betrekking op de strikt literaire generaties: in hoeverre namelijk kunnen de geboortepiekjaren aan literaire generaties gerelateerd worden? Daarom werd bij ieder van de piekjaren 20 à 25 jaar geteld, omdat men kan veronderstellen dat op 20 à 25-jarige leeftijd de creatieve periode bereikt is. De perioden die op deze manier werden bekomen, werden getoetst aan de periodisering die R.F. Lissens toepaste in De Vlaamse letterkunde van 1780 tot heden. Daaruit bleek dat de eerste periode, 1828-33, samenviel met het op de voorgrond treden van de zogenaamde eerste romantische generatie, met Blieck, Rens, Serrure, Blommaert, Snellaert en anderen. De tweede periode, 1840-45, valt samen met de tijd waarin de tweede romantische generatie zich manifesteerde, waarin mensen als Emmanuel Rosseels, P.F. van Kerckhoven en Jan Baptist van Rijswijck actief waren. De derde periode, 1854-59, is te situeren in de tijd waarin het realisme doorbrak, met onder anderen Frans de Cort, Emanuel Hiel, Rosalie Loveling, Albijn van den Abeele en Anton Bergmann. Zeer belangrijk hierbij is dat in de jaren die kwantitatief veel auteurs opleverden, ook de mensen geboren werden die de drijvende krachten in hun generatie zouden worden. De geboortepiekjaren 1808, 1820 en 1834 met name blijken zowel kwantitatief als kwalitatief belangrijk te zijn geweest. Toch valt het op dat de eigenlijke woordvoerders van de drie genoemde generaties een aantal jaren ouder waren dan de overige leden: zo werden Jan Frans Willems, Hendrik Conscience en Domien Sleeckx respectievelijk in 1793, 1812 en 1818 geboren. De vraag is natuurlijk in hoeverre hierin een wetmatigheid gezocht moet worden. Dit onderzoek brengt eens te meer een bevestiging van het feit dat niet de sociale factoren in strikte zin de potentiële creativiteit stimuleren, maar dat creativiteit ontstaat en gevoed wordt door de individuele aanleg in combinatie met de tijdsomstandigheden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn wel opgenomen in het soort robotportret van de negentiende-eeuwse Vlaamse literator dat ik nu probeer te schetsen. De Vlaamse schrijver die omstreeks 1860 geleefd en gewerkt heeft kan als volgt worden getypeerd. Hij was de zoon van een kleine zelfstandige. Zijn moeder oefende geen beroep uit. Hij werd geboren in de provincie Antwerpen, als eerste zoon van het gezin en was ongeveer 30 jaar oud. Hij genoot een vorm van hoger onderwijs en werkte in dienst van de overheid. In het maatschappelijk leven was hij zeer actief: hij was lid van verenigingen en werkte intensief mee aan kranten en tijdschriften. Hij was politiek gezien katholiek. Als auteur kende hij een relatief groot succes: hij kreeg een onderscheiding van de overheid en behaalde een literaire prijs. IJverig was hij zeker: zijn werken telden gemiddeld 119 bladzijden en zo schreef hij er vele, hoewel hij het nooit tot beroepsschrijver bracht. Dat bleek een te onzekere broodwinning; tenslotte had hij toch ook vrouw en kinderen te onderhouden. Die laatste gaf hij trouwens een zeer verzorgde opvoeding.
Marijke Verbeke |
|