| |
| |
| |
Het Nederlandsche volkslied.
Wien Neêrlandsch bloed door d'adren vloeit,
Van vreemde smetten vrij,
Wiens hart voor Land en Koning gloeit,
Verheff' den zang als wij,
Hij stemm' met ons verëend van zin,
Het God gevallig feestlied in,
Voor Vaderland en Vorst. (bis.)
De Godheid op naar hemeltroon,
Houdt gunstig ook naar onzen toon
Zij geeft het eerst, na 't zalig koor,
Het rond en hartig lied gehoor,
Voor Vaderland en Vorst. (bis.)
| |
| |
Stort uit dan, broeders! een van zin,
Dien hoog verhoorden kreet,
Hij telt bij God een deugd te min,
Die Land en Vorst vergeet:
Hij gloeit voor vriend en broeder niet,
Die koel blijft bij gebed en lied,
Voor Vaderland en Vorst. (bis.)
Ons klopt het hart, ons zwelt het bloed,
Bij 't rijzen van dien toon,
Geen ander klinkt ons vol gemoed,
Ons kloppend hart zoo schoon:
Hier smelt het eerst, het duurst belang,
Van allen staat en stand,
Tot een gevoel in de eigen zang
Voor Vorst en Vaderland. (bis.)
Bescherm o God! bewaak den grond,
Den plek waar onze wieg eens stond,
Waar eens ons graf op staat;
Wij smeeken 't van uw vaderhand,
Behoud voor 't lieve Vaderland.
Voor Vaderland en Vorst. (bis.)
| |
| |
Bescherm, o God! bewaak den troon,
Op duurzaam regt gebouwd,
Blinke altijd in ons oog zijn kroon,
Nog meer door deugd dan goud:
Steun Gij den Schepter dien hij torscht,
Bestuur hem in zijn hand,
Beziel, o God! bewaar den Vorst,
Den Vorst en 't Vaderland (bis.)
Van hier, van hier, wat wenschen smeedt,
Voor één van twee alleen,
Voor ons gevoel in lief en leed,
Verhoor, o God! zijn aanroep niet,
Wie ooit hen scheiden dorst,
Maar hoor het één en eigen lied,
Voor Vaderland en Vorst. (bis.)
Dring' luid dan uit het feestgedruisch,
Bewaar den Vorst, bewaar zijn huis,
Doe nog ons laatst, ons jongst gezang,
Dien eigen wensch gestand,
Bewaar, o God! den Koning lang,
En 't lieve Vaderland. (bis.)
|
|