'Het Beeld der Vryheid; Is het niet uwe Zuster?'
(1989)–Judith Vega– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 89]
| |
Judith VegaHet Beeld der Vryheid; Is het niet uwe Zuster?Vergeleken bij de Amerikaanse en Franse revoluties aan het eind van de achttiende eeuw heeft de Bataafse omwenteling in de Republiek der Verenigde Nederlanden weinig aandacht gehad van feministen. We zijn bekender met de namen van vrouwen als Mary Wollstonecraft en Olympe de Gouges dan met de ontwikkeling van vroeg-feministische ideeën in Nederland zelf.Ga naar eind1 De navolgende teksten van Armida Amazone en P.B.v.W. laten zien dat dit ten onrechte is: ze vallen op door de radicale toepassing van de toenmalige vrijheidsideeën op het leven van vrouwen. Armida Amazone geeft naast een sarcastische visie op de huwelijksverhouding een onderbouwde kritiek op destijds gangbare meningen over de man/vrouw verhouding; P.B.v.W. doet een ernstiger geformuleerde oproep om in het natuurrechtelijk gelijkheidsideaal geen verschil tussen mannen en vrouwen te maken. Armida's tekst is bijzonder interessant aangezien hij is geschreven terwijl de revolutionaire ontwikkeling in Nederland nog in zeer pril stadium is. De revoluties aan het eind van de achttiende eeuw markeren de overgang van oude tijd naar moderne tijd in de Atlantische wereld. Ze betekenen het einde van het ‘ancien régime’. Het Verlichtingsdenken over vrijheid en gelijkheid begint zich uit te kristalliseren in nieuwe staatsregelingen. Ook voor de Republiek der Nederlanden betekent deze periode de overgang van oude naar moderne tijd. Al langer aanwezige democratische ideeën verbinden zich nu met een kritiek op de bestaande staatsregeling van de Republiek, de standenstaat. Tegenover het aristocratische recht van regeren wordt een democratisch recht van regeren gesteld. De intensivering van het politieke debat over gelijkheid maakt het eind van de achttiende eeuw van bijzonder belang voor de ontwikkeling van het denken over seksenverhoudingen. Het debat bracht namelijk een ander met zich mee: moest in de gelijkheidsgedachten wel of niet verschil met betrekking tot vrouwen worden gemaakt? Armida Amazone en P.B.v.W. geven aanzetten tot ‘feministische’ invullingen van het eind-achttiende-eeuwse gelijkheidsdenken. Beiden beroepen zich in hun pleidooien voor de rechten van vrouwen op de toenmalige strijd tegen het despotisme en de willekeur. We kunnen er zeker van zijn dat | |
[pagina 90]
| |
beiden ook zijn gelezen. De tekst van Armida Amazone verscheen als ingezonden stuk in het gerenommeerde en veelgelezen Verlichtingstijdschrift Vaderlandsche Letteroefeningen. De politieke tegenhanger van dit tijdschrift, de Vaderlandsche Bibliotheek, vond P.B.v.W.'s betoog belangrijk genoeg om er een recensie van redelijke lengte aan te wijden.Ga naar eind2
Armida schrijft in 1781 en is, zoals ze zelf zegt, doordrongen van de vrijheidsidee. Een jaar eerder was voor de Republiek de Vierde Engelse Oorlog begonnen die vier jaar zou duren. De historicus C.H.E. de Wit heeft de periode tot 1787 een ‘nationale crisis’ genoemd, waarin de nederlaag tegen Engeland het definitieve verval van de bestaande politieke structuur van de Republiek openbaarde. Als reactie daarop ontwikkelde zich een democratische patriottenbeweging.Ga naar eind3 In september van het jaar 1781 verscheen het beroemd geworden pamflet Aan het volk van Nederland waarin de Overijsselse activist Joan Derk van der Capellen de volkssouvereiniteit verdedigde tegenover het misbruik van de politieke macht door Oranje en de regenten. Het lijkt in dit licht verrassend dat Armida met haar betoog vooral de ‘aanzienlyke Dames’ op het oog zegt te hebben. We moeten dan ook in overweging nemen dat vrijheid een door tegengestelde kampen bevochten goed is. Voor de aristocraten - verdedigers van de standenstaat - betekent het de vrijheid zich te mogen verzetten tegen een hogere staatsmacht of hoogste machtsdrager; voor de democraten betekent het bevrijding van een op privileges gegrondveste politieke macht. De tekst laat echter geen twijfel over Armida's politieke signatuur. Ze noemt zelf het model van haar vrijheidsideeën: de Amerikaanse revolutie, en roemt George Washingtons leger dat tegen de Britten vocht.Ga naar eind4 De in Nederland groeiende democratische beweging laat zich door die in de jonge Verenigde Staten inspireren, zowel voor wat betreft haar organisatievormen (gewapende burgergenootschappen en politieke clubs) als voor wat betreft haar ideeën. Deze dubbele inspiratie geldt ook de opkomende ideeën over vrouwelijk burgerschap. In Nederland is in de jaren van de Vierde Engelse Oorlog de deelname van vrouwen aan de oorlog onderwerp van schrijven en in de gehele periode 1780-1800 is gelijkheid van mannen en vrouwen in velerlei opzichten - bijvoorbeeld ten aanzien van de rede, het recht en politieke invloed - onderwerp van debat. Armida beperkt de meer militaire inspiratie tot de keuze van haar strijdbare pseudoniem, maar de politieke inspiratie doordrenkt haar tekst en doet haar met verve al de hindernissen in het debat over seksegelijkheid nemen. Deels wijst haar betoog met de verwijzing naar de ‘aanzienlyke Dames’ in de | |
[pagina 91]
| |
richting van de vroeg-feministische traditie van de ‘querelle des femmes’, die de hogere dames aansprak en waarin geen verbinding met democratische idealen bestond.Ga naar eind5 Ook Armida's ironische spel met de interpretatie van het bijbelse Sara-verhaal past in het beste van deze traditie: het gevecht met de pen en het woord, het gevecht om de duiding van de geschiedenis en de voorbeeldfuncties van vrouwen daarin. Ze ziet Sara liever als heerseres dan als volgzame vrouw. In nog een ander opzicht verraadt zich het relatief vroege tijdstip van schrijven, namelijk in haar aarzelende ‘ik zie geene kans om vooreerst die wetten veranderd te krijgen’, wat slecht in een revolutionair idioom past. Maar andere elementen van haar betoog weerspiegelen juist bij uitstek het Verlichtingsdenken. De menselijke natuur is niet uit de gewoonte te kennen maar door de rede. Ze zet de revolutionaire Vrijheids-euforie in tegen ‘die heerschappy, welke zig de Mannen over de Vrouwen aanmatigen’. Ze ontkent een hele rij aannames over het natuurlijke verschil tussen mannen en vrouwen. Wanneer mannen al meer kennis bezitten dan vrouwen, hebben zij die door opvoeding verkregen en niet door hun grotere rationele vermogens. Ze ondergraaft de heersende ideeën over een natuurlijke huwelijksverhouding, onder meer door de huwelijkspartners te vergelijken met politieke mogendheden en het huwelijk in machtspolitieke termen te beschrijven. ‘(Ik) leg die artikelen uit, even zoals de Mogendheden de Tractaaten doen, overeenkomstig myne belangen en oogmerken’. Zo legt ze ook het argument van het natuurlijke fysieke overwicht van mannen in het voordeel van vrouwen uit, namelijk als geschiktheid tot dienen, een omstandigheid die de menselijke beschaving immers kenmerkt. Ze ziet tevens geen reden om vrouwen van politieke functies uit te sluiten: ‘wat dwaasheden zouden 'er kunnen geschieden, indien de Vrouwen de Wereld regeerden, die nu niet geschieden?’. Maar haar protest geldt met name de ‘maritaale magt’,Ga naar eind6 als zijnde een usurpatie, een onrechtmatig bezit. Ze sluit het nauwst aan bij de politieke theorie van de Verlichting, waar ze de stilzwijgende instemming van vrouwen ontkent als rechtsbasis van de huwelijkverhouding. Hiermee wendt ze de democratische argumenten contra gezeten machtshebbers en bestaande wetten direct aan ten behoeve van de positie van vrouwen in het huwelijk. Instemming verkregen door afdwinging of door gewoonte is niet geldig als legitimatie van macht. ‘Aanmatiging is geen regt; overmagt geene wettige heerschappy.’ Hoewel de tekst van opmerkelijk vroege datum is gaat het niet om een incidentele uiting van vroeg-feministische activiteit. Armida staat niet alleen in haar kritiek op aannames over de verschillende rechten van vrouwen | |
[pagina 92]
| |
in het huwelijk, in de politiek en over verschil met betrekking tot prestaties. Zo onderneemt het 44 pagina's tellende pamflet De advocaat der vrouwelijke kunneGa naar eind7 eenzelfde kritiek op de conventies. De Advocaat pleit tegen de ‘verouderde gewoonten’ die vrouwen hun volledige rechten en vrijheden onthouden en een flinke portie persoonlijk geluk. Hij ziet ‘eene nog ouder Aristocratie der Verouderde Gewoonten; die de onweerbaare Vrouwelijke Kunne nog langer jaaren heeft geteisterd, dan de Vaderlandsche Natie’. De Advocaat richt zich voornamelijk tegen de uitsluiting van vrouwen van de ‘nuttige en leerzaame vermaaken’ en de wetenschap, en tegen de dubbele moraal aangaande vrijheid van partnerkeuze en seksualiteit. Dit betoog echter beroept zich juist op de natuurlijke verschillen tussen mannen en vrouwen - met name de grotere emotionele ontvankelijkheid van vrouwen - om gelijke rechten voor vrouwen te bepleiten.
P.B.v.W. schrijft veertien jaar later en ondertussen hebben zich ingrijpende politieke gebeurtenissen voorgedaan. In 1787 ondernamen de democratische patriotten een staatsgreep, die door Pruisische militaire steun aan de stadhouder werd verijdeld. Veel van de opstandelingen vluchtten naar Frankrijk, om aan het eind van het jaar 1794 en begin 1795 in het kielzog van de Franse interventietroepen terug te keren. In 1789 was de Franse revolutie ingezet. P.B.v.W.'s pamflet uit 1795Ga naar eind8 is geschreven na de Franse inval en met klaarblijkelijke instemming daarmee, getuige de eerste regels van zijn betoog. Hij baseert zijn pleidooi voor verandering van de positie van vrouwen regelrecht op de Franse Déclaration des droits de l'homme et du citoyen. Drie jaar daarvoor had onder meer Mary Wollstonecraft dezelfde inspiratie gevonden.Ga naar eind9 Wat na lezing van P.B.v.W. als eerste opvalt, is dat hij zijn titelonderwerp - de deelname van vrouwen aan de regering van het land - uitwerkt in een betoog dat voor een groot deel handelt over het huwelijkscontract. Toch betekent dat niet dat de titel een verkeerde vlag boven de lading is. Hij beroept zich op het natuurrechtsdenken om te verdedigen dat de natuur geen aanleiding geeft verschil te maken tussen mannen en vrouwen. Dat hij de politieke rechten van vrouwen beargumenteert aan de hand van een behandeling van het huwelijkscontract, is in het kader van deze denktraditie geenszins onlogisch. In het zeventiende- en achttiende-eeuwse natuurrechtsdenken wordt de natuurwet onderscheiden van de goddelijke wet: de natuurwetsidee wordt ingezet tégen de notie van goddelijk recht en van natuurlijke of kosmische hiërarchie, en vóór de notie van het conventionele en contractuele karakter van politieke macht. Het is de natuurwet die de relaties tussen mensen | |
[pagina 93]
| |
regelt en deze is kenbaar via de rede. De natuurwetsidee veronderstelt het (hypothetische) bestaan van een natuurstaat waarmee de oorspronkelijke vrijheid en gelijkheid van mensen kan worden gedacht. Deze gelijkheid is ook de grondslag van het politieke of sociale ‘contract’, dat vervolgens weer de burgerlijke maatschappij onderscheidt van de natuurstaat. Aangezien die maatschappij wordt geacht zich te ontwikkelen uit de natuurstaat, is het gebruikelijk om het politieke contract te beschouwen in het verlengde van de ‘eerste menselijke vereniging’, verondersteld die tussen man en vrouw. De analogie tussen huwelijksverhouding en politieke verhoudingen, en tussen huwelijkscontract en politiek contract is aldus een centrale kwestie in de natuurrechttheorieën.Ga naar eind10 P.B.v.W. geeft een zeer radicale interpretatie van het natuurrechtelijke gelijkheidsdenken. In het algemeen namelijk wordt het uitgangspunt van natuurlijke individuele gelijkheid zwaar belast door de ‘toets’ aan een oorspronkelijke man-vrouwrelatie. Bij het bepalen van het recht van ‘regeren’ in deze eerste sociale gemeenschap sluipt makkelijk een oud patriarchaalhiërarchisch principe binnen. Schematisch voorgesteld zijn er twee opties: ofwel de theorie vindt een natuurlijk sekseverschil even irrelevant als andere natuurlijke verschillen voor het bepalen van dit recht van regeren, ofwel een ‘natuurlijk’ overwicht van de man wordt opgevoerd om hem dat recht in het huwelijk toe te kennen. In het eerste geval hoeft men de macht in die oorspronkelijke verbintenis niet anders te begrijpen dan politieke macht; in het tweede geval stelt men dat het politieke contract van andere aard is dan het huwelijkscontract.Ga naar eind11 P.B.v.W.'s opvatting van de huwelijksgelijkheid gaat aanzienlijk verder dan die van de door hemzelf aangehaalde en bewonderde Duitse hoogleraar Samuel von Pufendorf.Ga naar eind12 Hij gaat zelfs verder dan die van die andere grondlegger van het natuurrechtsdenken, John Locke, die een consequenter gelijkheidsgedachte op dit punt kende dan Pufendorf.Ga naar eind13 P.B.v.W. voert allereerst het feit van vele regerende vrouwen alsmede van de patriotse vrouwen in zijn eigen tijd op om te ontkrachten dat vrouwen niet tot regeren in staat zouden zijn. Het feit van regerende vrouwen was ironisch genoeg al in de zeventiende eeuw de zwakke plek van de toenmalige politieke theorie. Hij eist ook met zoveel woorden het kiesrecht voor vrouwen alsmede hun toegang tot publieke functies. Hij richt zich tegen de hiërarchische waarheden van adel, despotie en geestelijkheid en trekt dit verzet vervolgens door naar andere willekeurige machtsaanspraken: die van ouders en die van mannen. Een mogelijk fysiek overwicht van de man geeft deze niet meer rechten, het deelt hem hoogstens andere arbeid toe in het leven. Ook P.B.v.W. geeft, evenals Armida Amazone, aan dat het argument | |
[pagina 94]
| |
van de toestemming van vrouwen in het huwelijk ‘de toon is dien men gebruikt om geweld te verbloemen’. Zijn radicaliteit ligt onder meer in zijn consequente gelijkstelling van het huwelijkscontract aan enig ander contract en van de contractpartners als partijen die gelijk zijn en die beide het contract ‘bestieren’. ‘Is het niet ten hoogsten onbillyk, daar ik het Huwelyk aanmerk als een Contract, dat de beide leden niet gelyk aandeel in regeering hebben, maar de Man alleen gezaghebber is? uit wat grond kan de Man dit begeeren?’ Noch Pufendorf, noch Locke trokken deze conclusie uit hun opvatting van het huwelijk als een vrijwillig contract met een beperkt, omschreven doel van voortplanting en opvoeding; zij gingen er beiden van uit dat er ‘geen twee meesters’ konden zijn in het huishouden en dat het recht van regeren vervolgens aan de man toeviel op gronden van natuurlijk fysiek en geestelijk overwicht. Een niet minder radicale stellingname neemt P.B.v.W. in als hij stelt dat het huwelijk te allen tijde ontbindbaar is. ‘Het Huwelijk zy ... een Contract, door vrye lieden gesloten: waar van men altoos meester is om hetzelve weder op te heffen.’ Dit is zowel in het belang van de maatschappij als in het belang van het persoonlijk geluk van de betrokkenen. Pufendorf zag weliswaar gronden voor echtscheiding, maar simpele onverenigbaarheid van karakters kon daar niet toe worden gerekend. P.B.v.W. bouwt hier niet voort op Pufendorf. Hij werkt eerder Locke's notie uit dat als de noodzaak van het huwelijk - het doel van voortplanting en opvoeding - is weggevallen er geen dwingende reden meer is om het huwelijkscontract niet te ontbinden en dat op dat moment de vrouw ‘in veel gevallen’ de vrijheid heeft van haar echtgenoot te scheiden.Ga naar eind14
P.B.v.W. schrijft geenszins in een vacuüm. Ook in Nederland is de discussie over de vraag of de seksenverhouding een natuurlijke dan wel een conventionele is en over burgerschap van vrouwen, zeer levendig. Het debat kent een populair,Ga naar eind15 een populair-wetenschappelijkGa naar eind16 en een academisch niveau. Zo wordt tussen 1783 en 1786 een nieuwe en nieuw geannoteerde vertaling van Montesquieu's L'Esprit des LoisGa naar eind17 uitgegeven, een werk dat deze discussie ampele voeding verschaft. Een andere Nederlandse en eveneens vergaand ‘feministische’ interpretatie van het natuurrecht wordt in 1798 geboden door de Groningse hoogleraar in de rechten F.A. van der Marck, in zijn Schets over de rechten van den mensch.Ga naar eind18 Het is aardig deze kort te vergelijken met het betoog van P.B.v.W. Van der Marck stelt dat het huwelijk naar het natuurrecht een gelijke maatschappij is, waarin niet ‘d'eene over den anderen een voorrecht van te ge- | |
[pagina 95]
| |
bieden heeft’. Hij wil ook uitdrukkelijk van ‘ouderlijke’ en niet van ‘vaderlijke’ macht spreken. Noch uit theologische bewijsvoeringen, noch uit een gegeven van mannelijke lichamelijke en verstandelijke superioriteit is een mannelijk voorrecht af te leiden. Hij benadrukt het natuurwetsprincipe dat uit beter verstand of grotere fysieke kracht nooit recht is af te leiden. Daarnaast merkt hij op ‘dat de ondervinding leert, dat veeltyds de vrouw verstandiger als de man, en zy daarenboven sterker van ligchaams krachten, als haar man is’. Van der Marck ziet evenals Pufendorf en Locke als hoofddoel van het huwelijk de verwekking en opvoeding van kinderen. Hij concludeert daaruit echter niet zoals Locke de principiele ontbindbaarheid van het huwelijk als dit doel niet langer dwingt: ‘(ik) meene nogthands, dat het huwelyk dus in een huislyk genootschap overgegaan zynde, hetzelve als een onverbreeklyk verband van naauwe vriendschap, tot den dood van eene der echtelieden moet blyven voortduuren.’ Niettemin erkent hij meerdere gronden voor echtscheiding, meer dan de twee doorgaans geaccepteerde van echtbreuk en ‘boosaardige verlating’. Hij erkent onder meer als grond ‘laagen, die de man naar het leeven van zyn vrouwe of de vrouwe naar het leeven van haaren man gelegd heeft’?Ga naar eind19 In het licht van dit debat is het geen wonder dat P.B.v.W.'s pamflet niet onopgemerkt bleef. Zoals gezegd besteedde het tamelijk conservatieve tijdschrift Vaderlandsche Bibliotheek er een recensie aan. Interessant genoeg vindt het blad het nodig zich voor haar negatieve bespreking enigszins in te dekken door, P.B. zelf citerend, te verzekeren: ‘Wij zijn 'er verre af, van met sommigen te zeggen, “eene vrouw is tot niets anders geschikt, dan om de Maatschappij te vermeerderen”’. Zoals te verwachten accepteert het christelijke blad zijn visie op de strijdigheid van de ‘wet van de geopenbaarde godsdienst’ met de natuurwet niet. Na P.B.v.W. voorts ‘overdrijving’ te verwijten in zijn beschrijving van het lot der vrouwen, valt de recensent hem aan precies op zijn mening over de ontbindbaarheid van het huwelijk. De recensent stelt daar zijn aan de vergelijkende volkenkunde ontleende argument tegenover, dat in vergelijking met maatschappijen waar de huwelijksband losser is, de vrouwen in onze maatschappij toch het beste af zijn. Dit is een populair argument. Politieke theorie wordt in nauwe samenhang met vergelijkende antropologie of geschiedenis bedreven. De diverse tijdschriften in het Verlichtingsgenre van de ‘spectator’ publiceren graag al dan niet vertaalde verhandelingen over volkenkunde waarin de plaats van de vrouw in uiteenlopende politieke en sociale stelsels op vaak sappige dan wel afschrikwekkende toon wordt besproken, met uiteenlopende conclusies | |
[pagina 96]
| |
voor de eigen tijd. Voor- en tegenstanders van veranderingen in de positie van vrouwen ontlenen hun argumenten aan deze takken van wetenschap. Voorstanders willen nogal eens de klassieke oudheid of pastorale samenlevingen tot voorbeeld stellen. Zowel de incubatiejaren als de naweeën van de Bataafse revolutie geven blijk van een vrij intensief debat over seksegelijkheid. In deze context verbindt het debat zich voor een belangrijk deel met dat over de hervormingsideeën met betrekking tot het politieke bestel. Die ideeën betreffen enerzijds de vervanging van de standenstaat van de Republiek door een meer geunificeerde staatsmacht met een nieuw principe voor politieke representatie: een van juridisch gelijk staatsburgerschap. Anderzijds betreffen ze ook de kwaliteit van het burgerschap, de inhoud van burgerlijke deugd. De schijnbaar terloopse scherts van Armida Amazone wanneer ze niet vergeet even aan de mannelijke politieke deugden te twijfelen, heeft voor haar tijdgenoten een ter zake zijnde politieke betekenis. P.B.v.W.'s laatste aanbevelingen om ‘pronk en ijdelheid’ af te leggen ten behoeve van ‘kundigheden’ raken in feite precies het thema van burgerlijke deugd. In het debat worden op verscheidene momenten zeer radicale opvattingen van seksegelijkheid geformuleerd. Deze geven reden om het bestaan van een zelfstandig Nederlands vroeg-feminisme te accepteren, dat wellicht toch meer was dan ‘eene boertery’ - zoals Armida's stuk in het redactionele ten geleide wat badinerend wordt genoemd - en dat een vergelijking verdient met haar beter onderzochte Amerikaanse en Franse varianten. |
|