Over-zeesche zege en bruylofts-zangen
(1637)–Jan van der Veen– Auteursrechtvrij
[pagina 114]
| |
Feest-dicht,
| |
[pagina 115]
| |
DEn Nederduytschen Kreyts vervult met Batavieren,
Getroetelt van de Zee, gelaaft door veel Rivieren:
Maranes meeste trots, en Romaes hooghste spijt:
America een Roe, en Afia een strijt:
Den dwangh van Africa: Tucht-meester van de Mooren
Europaas grootste roem, de schans van d'uytverkoren,
Waar in dat sich onthoudt een Vogel, wiens gefank
Hout altijdt eene thoon, hout altijdt eene klank:
Als 't Amsteldamsche Kindt geneygt wert om te snoepen,
Soo sal het licht den naam van dit Gedierte roepen.Ga naar margenoot+
Dewijl het oud' en 't selfd' my stadich weder-vaart,
Wert schier myn Rymery van dese Vogels aart:
Doch 't Christelyk gemoedt en laat sich niet verdrieten,
Gestadich 't Hemelsch' nut erkauwende genieten.
Een Christelyk gemoet verveelde noyt Gods Woort,
Schoon dat het dagelyks daar van ontelbaar hoort,
Wiens onversadich oor niet beters kan vermaken,
Als Goddelyke raadt tot bidden ende waken,
Tot reyne wandelingh, tot kuyssche suyverheyt,
Tot temmingh van de lust, en vleyssche dartelheyt.
Hy die den gantschen raadt des Heeren heeft verkondicht,
Die wijst ons duydelyk, hoe groffelyk dat sondicht,
Wie in de geyle gloet syn onbesuysde lust
Geest los den vollen toom, en die soo heylloos blust
Wie sich van desen brandt niet wel en kan onthouwen,
Die raat hy tot den Echt, die raat hy tot het trouwen,
Die raat hy tot een staat daar twee maar worden een,
Een staat daar dese Twee zyn mede in-getreen,
Een staat die nergens toe den Mensch en is gegeven,
Als menschelyk heel kuysch met een alleen te leven:
Des wort haar voor gestelt, wie in den Echt vergaart,
Gebruyk u Trouw', als oft ghy niet getrout en waart.
| |
[pagina 116]
| |
Dies laat het Echtes Bedd' soo treffelyk niet wesen,
Dat u het Aartsch' weer-hout u God u Heer te vresen,
Wiens helder vlammigh oogh door Hert en Nieren siet.
In alles wat ghy doet vergeet u Schepper niet,
Vergeet u Heylant niet, den Gever aller dingen,
Door weelderich gebruyk van wellust, singen, springen,
Door praat en boertery, door jok met u Vriendin,
Gelyk dat veel gebeurt in nieu gebonden Min.
Gewoonte maacket Eelt, en ongewoonte Blaren:
Doch vaste liefde blust geen tijdt noch gryse Hairen.
Dat gun d' Almogentheyt, met u alsoo mach zijn,
Tot dat u Hair gebleykt zy als een Harmelijn,
Oft alsoo langen tydt als God u gun het leven,
Wiens zegen u verrijk, sijn vree zy u gegeven.
De Vrucht van u Versaam moet zyn gebenedijt.
Hier mee vaart beyde wel. 'k En heb niet langer tijt.
Stuer Recht.
J. vander Veen. | |
[pagina 117]
| |
Rey van de Iongh-mans.
|