Over-zeesche zege en bruylofts-zangen
(1637)–Jan van der Veen– Auteursrechtvrij
[pagina 103]
| |
J. vander Veens
| |
[pagina 104]
| |
Waar benje nu Jaap-Roet? waar benje bittre Gijs?
Die graagh ons goedt en bloet soud' lev'ren tot een prijs,
Soudt lev'ren aan 't gebroet der straffe bastaart Moren,
Niet wetende waar deur u dit is angeboren.
Een wonder meer als vreemt, dat't Hollants sacht gemoet
Sijn eygen Vaderlant den Spaanjaart op-dracht doet.
Hoe hadjet voor de lap, hoe blickerden de tanden?
Hoe ging het Tonge-bladt, hoe haspelden de handen?
Hoe sprong het hart in't lijf? Alegremento wast;
De Geus is in de ly, het zeyl leydt op de mast,
De Boelijn over Ree, bekayt is al de preutel,
Want Schenkeschans dat is de rechte Hollandts-sleutel;
Dees peirel eeuwichlyk aan 's Konings Croone past.
Hoe net was dat voor seydt, hy had 't capittel vast:
Hoe aardigh had hy dat, gelijk een handt vol vliegen
Geopent in de windt verstroyen en vervliegen.
O averechts geslacht, nu voelt ghy eerst de smart,
Ghy vongt een Pieterman, die quetsten u aan 't hart.
De winst had al bereets u hart en ziel bezeten,
En 't veynsen heel verjaaght, de vreese doen vergeten.
Dies hebt ghy onversaeght voort opentlyk gebaart
De Spaansche wreede vrucht, daar van ghy swanger waart.
Doch alle dijn gebaar, en watter is gesproken,
Dat wordt nu uytgelacht, en wel te deegh gewroken.
Wat dunkt u, was de Schans ons winbaar ofte niet?
Of is het door verras, of door verraadt geschiet?
Neen wiss lyk: geen van bey dees midd'len zijn begonnen,
Maar is met vromer handt heel Ridderlyk gewonnen,
Gedwongen en verheert (hoe treffelyk gemant)
En dat noch maar alleen door 's Princen Rechterhandt;
Die wel den Cardinaal met al sijn trotse machten,
Daar mede (hoe gering) kloekmoedigh dorst verwachten.
| |
[pagina 105]
| |
'tWas Picolomini, Thomaso, en Graaf Jan,
Die soo van veeren af eens roken ande pan,
Maar door de bange lucht trok yeder sijnder wegen,
Thomaso sloegh een cruys, en gafse synen zegen,
En daar mee sloop hy deur, en liet de Schans in strik:
Wiens hope van ontset veranderde in een schrik,
Veranderde in gesucht; soo lange sy ten lesten,
Met redelyk besluyt, verlieten hare vesten,
Verlieten haar gewin, met vrolyker gedacht,
Als doe s'haar viel te buyt, door meerder luk als kracht.
DUs is den hoogen los, de Schansse met de Wallen,
Des Princes Cardinaal, tot onsen Prins gevallen.
O! jonge Spaansche Vorst, 't was een bevroren eer,
Die van de Schansse quam; sie nu, nu dooytse weer,
En droppelt in het slijk. s'is slimmer als verloren,
g'En zijt niet die ghy waart, maar minder als te voren.
g'En zijt niet die ghy waart eer u de zege quam,
Maar minder als te voor', om dat m'u die benam:
Doch voelt het alder-best hoe dat u is te moede,
Die 't quade wel behoort te kennen uyt het goede.
Hieromme beeld' my in, en komt my klaarlyk voor,
Als of ik dese Klacht uyt dijnne lippen hoor.
| |
Klachte des Cardinaals.
HOe heeft een donder-buy ontpruykt dees blonde hairen,
Die van Fernand' en Phlip' becranst met Lauwer waren,
Gezegent en geacht van Roomens grootste ziel,
Het hart van Oostenrijk, en 't leven van Madriel,
| |
[pagina 106]
| |
Des Keysers rechter handt, de voeten van Hispangien,
Commeet des Duytschen Creyts; een blixem voor Orangien,
De Bloem des Ridderschaps: de Vorsten, Stenden, Ste'en,
Verhieven (elk om strijdt) ten Hemel mijn Tropheen;
Dies worde ik aangebe'en van hoogh-beroemde Groten,
Als of dit moedigh hart was van metaal gegoten.
'k Was meerder als een Mars, vermetel, stout en prats,
Omhelst van 't grootste luk op 't hoogste rond des rats.
Op 't hoogste van de trap der wijt-beruchter Helden,
Die oyt met 't roode vocht ontcierden 't groen der velden.
Ik was de rechte hoop van Hollants ondergang,
Ik was de Ketter-Roede, en der Rebellen dwang.
'k Meende alles door mijn komst' sou werden op gesloten,
De sloten van de Ste'en, de grendels van de Sloten:
En uyt te roeyen soo de wortels van dit cruyt,
't Gunt my (helaas!) nu sweert ten neus en ooren uyt.
O Schans! die mijn Trophee tot aan de wolken stelden.
O Schans! die mynen roem we'er tot den afgrondt velden.
O Schans! o Schenkeschans! vervloekt zy uyr en tijdt,
Doe ik u eerlyk won, en eerloos raekte quijt.
'k En heb geen beter troost, als my te evenaren
By noch ontelbaar meer, die sulcx zyn weder-varen;
En hopen dat de tijdt sal slyten dit verdriet,
En denken, als voor heen, 'k en ben 't alleenigh niet.
WAar is de Slaap-bol nu, den Rase-bols bekyver,
Dat nameloos gediert, die soet vergalde schryver,
Hy moet weer voor den dach, het Varken moet uyt 't schot,
En snoepen 't versche Ey uyt kacke-stoeltjes pot.
'tIs nu de rechte tijdt, de boomen zijn aen 't bloeyen:
O vrienden, die hem kent, wilt doch zijn ooren snoeyen,
En krammen hem de neus, en korten hem de start,
Op dat hy onsen hof niet wederom verwart.
| |
[pagina 107]
| |
Ik vrees dit abel dier sal alle drek begapen,
En knorren als hy plagh, en dan weer leggen slapen,
En schuylen als een Uyl, en droomen een ghedicht,
Dat, beter als dit Beest, darf komen in het licht.
Nu leydt hy vast en peyst, om syns gelijk te troosten,
En wenscht de Schans en 't volk op 't uytterste van Oosten:
Dan 't gene dat hy wenscht, en wenschtmen hem niet weer,
Maar vry wat verder, dat's by onsen lieven Heer.
Vaar wel dan Midas-bol, vaar wel Seinjoor podrido,
Vaar wel ghy Circes boel, ó porco hien vestido.
Doch moet (al eer ik van U. ES1, oorlof neem)
Vernieuwen wederom ons voor-seg', d oude teem,
Die g'in den Slaap-bol wist verkeerd'lyk uyt te leggen,
Ist anders als men sey? dit was, en blijft ons seggen:
| |
Insicht.
WAt is des Vyants winst en kans?
Een houdeloose Schenke-Schans:
Een Vlot, daar op een aarden-wal,
Een dat, een wat, een niet-met al,
Een luk, van korte vreughd' en moet,
Een winningh die hem schade doet.
Dies alsmen 't wel te recht besiet,
Soo ist een op-gepronkte niet,
Ja, min als niet, want 't gunt hy heeft
Hem meerder ramp als voor-deel geest.
Seydt yemandt dattet ons ook smert,
De pijn en gaat ons niet aan 't hert.
Seydt yemandt dat het ons ook smert,
Men antwoordt, neen: maar 'tklemt het hert,
En knaaght de ziel van Neske-bol,
Die nu de Gal braakt in sijn hol:
Daar zit den Bunzing neer-gehukt,
Als of hy Almanacken drukt.
O Hoe sweet de knecht.
Stuer Recht. |
|