taak wel wat zwaar zou hebben gevonden. Maar ik geloof dat ze het toch gedaan zou hebben - zo was ze nu eenmaal.
Niemand had Mary Jane zien vertrekken. Ik zocht Susan en de hazenlip op en vroeg ze: ‘Hoe heten die mensen aan de andere kant van de rivier, waar jullie soms allemaal naar toe gaan?’
‘Er zijn er zo veel, maar we gaan het meest naar de Proctors.’
‘Dat is de naam’, zei ik, ‘ik had het bijna vergeten. Juffrouw Mary Jane heeft me gevraagd om U te zeggen dat ze er in een vreselijke haast is heengegaan - er is iemand ziek.’
‘Wie is er ziek?’
‘Ik weet het niet precies meer, ik geloof dat het...’
‘Lieve help, ik hoop niet dat het Hanna is?’
‘Het spijt me’, zei ik, ‘maar die was het juist wel.’
‘Hoe is het mogelijk! Ze was verleden week nog zo goed. Is het erg met haar?’
‘Erg is nog te weinig gezegd. Ze hebben de hele nacht bij haar gewaakt en ze denken dat ze het niet lang meer zal maken.’
‘Het is haast niet te geloven. Wat mankeert haar?’
Ik kon zo gauw niets bedenken en zei maar het eerste dat in m'n hoofd opkwam en dat was: ‘De bof’.
‘De bof! Daar hoef je toch niet bij te waken?’
‘O, nee! Maar met dit soort bof dan toch wel. Het is een nieuw soort, zei juffrouw Mary Jane.’
‘Wat bedoel je met een nieuw soort?’
‘Omdat het samengaat met andere ziektes.’
‘Wat voor ziektes?’
‘Nou, de mazelen en kinkhoest en belroos en tering en geelzucht en hersenkoorts en ik weet al niet wat.’
‘En dat noem je de bof?’
‘Ja, omdat het de bof is. Daar begint het mee.’
‘Wat een onzin. Een mens zou z'n teen kunnen stoten en daarna vergif innemen en dan in een put vallen en z'n nek breken. Als er dan iemand langs komt om te vragen waaraan hij is gestorven en hij krijgt ten antwoord: ‘Nou, hij heeft z'n teen gestoten’. Zou je dat gek vinden of niet? En dit geval is minstens even gek. Is het besmettelijk?’
‘Besmettelijk? Hoe kunt U het vragen. Dit soort van bof verspreidt zich als vuur, als je niet oppast.’
‘Ik vind het verschrikkelijk’, zei de hazenlip. ‘Ik ga het aan oom Harvey en...’