Zedenzangen
(1720)–Carolus Tuinman– Auteursrechtvrij
[pagina 79]
| |
2.
O verzint, eer gy begint.
Wysheid is, zich wel beraaden:
Dat te laten, zal u schaaden:
't Geen zo menig ondervind,
Die dat vruchteloos beklagen,
Als men 't niet verbet'ren kan,
Maar de schaad' en schand moet dragen.
Yder wachte zich hier van.
3.
Dacht men op het eind' altoos,
En wat midd'len daar toe strekken:
't Zou wel zeker ons opwekken,
Op dat men de beste koos,
Na voorzichtig overwegen
Van wat daar toe noodig is.
Dan verkrygt men 's Heeren zegen,
En die maakt ons heil gewis.
|
|