Zedenzangen(1720)–Carolus Tuinman– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Mondstopping. Toon: Ah que le ciel est contraire à ma vie. 1. Waar haalt men bry om yders mond te stoppen? Wiens ketel is genoegzaam diep en wyd? Al gaat hy dien tot aan zyn ooren proppen, Een ander gaapt, dat hem de mond schier splyt. En schoon al waren Die en deze zat; Noch meerder schaaren, Gaapen ook haar wat, Veel meer dan iemand had. 2. Laat gaapen dan al wie'er gaapen willen, Tot yder zelf zyn hollen gaaper sluit. Gy zoud daar toe vergeefsche moeite spillen. Wat voert gy doch met al uw poogen uit? Door tegenspreken Groeit die sneeuwbal aan. Die 't al wil wreken, Of wil tegengaan, Heeft nimmermeer gedaan. 3. O laat die wil bedillen, snappen, praaten: [pagina 46] [p. 46] Doet gy maar 't geen gy moet naar uwen plicht; Zy zullen 't eens van zelve moeten laten. Een goed gemoed versmaad dat rellen licht. Maar zo 't gewissen Tuigt bedreven quaad; O geen vernissen Voor de menschen baat: God weet uw hert en daad. Vorige Volgende