Beginzel van hemelwerk(1720)–Carolus Tuinman– AuteursrechtvrijBestaande in mengelzangen over menigerlei uitgelezene geestelyke en stichtelyke keurstoffen, tot zielverlustiging, op veelerhande rymtrant en toonen Vorige Volgende [pagina 188] [p. 188] De buikgod. Toon: Looft den Heer, gy Cherubynen. 1. Buikgod, die van uwe knechten Word zo vlytig opgepast, Door hun lekkere gerechten, Daar men gulzig zuipt, en braft: Hunne maagen gaan zy wyden U ten tempel; en 't altaar Is de tafel: de offertyden Nemen zy nauwkeurig waar: Keel, en tanden, De offerhanden: Yder is een Priester daar. 2. Maar wat hebt gy groote schaaren Door onmaatigheid gedood, Die dus overladen waren, Daar zo veel verderf uitsproot? Nimmer zyn zo groote hoopen Door het bloedig zwaard gevelt, Als vervreten, en verzopen. 't Vadzig lyf word vet, en zwelt, Als de zielen Doodsch vervielen, Gantsch door magerheid ontstelt. 3. O! gy dwaaze Buikgods slaaven, Buik, en spyze zal vergaan, En uw' God eens zyn begraven: O! hoe zal 't dan met u staan? Hier zult gy de wormen mesten, [pagina 189] [p. 189] En by Vader Abraham Is geen drop voor u ten besten, In de heete pyningvlam. Leert dat myden, Eer dat lyden Met den vrek u overquam. Vorige Volgende