Beginzel van hemelwerk(1720)–Carolus Tuinman– AuteursrechtvrijBestaande in mengelzangen over menigerlei uitgelezene geestelyke en stichtelyke keurstoffen, tot zielverlustiging, op veelerhande rymtrant en toonen Vorige Volgende Zo quast zo beitel. Toon: Mon Confesseur est rude. 1. Tot harde quasten moeten Ook harde beitels zyn. Verzachten en verzoeten, Is niet steeds medicyn. 't Doet stinken, worden wonden Te zacht en los verbonden. By oly past ook wyn. 2. Men moet met zout veel wryven Een ingekankert quaad. Quaad vleesch en mag niet blyven, Daar anders 't vuur toe slaat. Het is met zacht te streelen Niet in den grond te heelen. Dan komt wel raad te laat. [pagina 152] [p. 152] 3. Wat baat een roof te zalven, Waar onder 't quaad verzweert, Zo dat het allenthalven Het binnenste verteert? Neen, vliemt die builen open, En laat den etter loopen, Schoon 't iemand niet begeert. 4. Weg met uw' oxelkussen! Met loozen kalk van hier! O! zulke balsembussen. En deugen niet een zier. Dus zoud my maar bedriegen, En door beloften liegen. Dat stond verleiden dier. 5. Woud gy godloozen vleyen, En spreken enkel vreê: Gy zoud dat eens beschreyen, Om 't zo gedreigde wee. God eischte van uw' handen Hen, die in Tofeth branden, En gy vergingt 'er meê. 6. Zo ketters u ontmoeten, Die gy hardnekkig vind: Men mag die zelf niet groeten, Dan voor een duivels kind. Dus moet een af keer blyken: En yder moet ontwyken, 't Geen als een pest verslind. 7. Wel! wilt gy iets genezen, [pagina 153] [p. 153] Zo schikt u naar de wond. Dan zal 't gelukkig wezen. 't Maakt anders niet gezond. Denkt, dat op harde quasten Ook harde beitels pasten, In hart, in hand, en mond. Vorige Volgende