Beginzel van hemelwerk(1720)–Carolus Tuinman– AuteursrechtvrijBestaande in mengelzangen over menigerlei uitgelezene geestelyke en stichtelyke keurstoffen, tot zielverlustiging, op veelerhande rymtrant en toonen Vorige Volgende Zonlicht. Toon: De winter is voorby gestreken. 1. Ik zie de zon weêr opgerezen Ter kimmen uit: zy baart den dag. Maar ô! hoe lieflyk moet het wezen, Wanneer de ziel de Heilzon zag! Geen helleduister kan daar voor bestaan. Haar zaal'ge luister doet dien nacht vergaan, En vangt den heildag aan 2. Gy glinstert wel met held're straalen: Maar, Heilzon! geef ons ook 't gezicht. Een blinde moet zelf 's middags dwalen. Vergeefs beschynt hem 's levens licht. Hy zal zich stooten, wie in 't donker gaat. Uw' gunstgenoten, veiligt gy voor quaad, Met trouwe raad en daad. 3. O! kind des lichts, zie, dat uw' wandel 't Genadelicht doch waardig zy. Bestier daar naar uw' reiz' en handel. Het dierbaar heden snelt voorby. Geen zon zal lichten in het donk're graf. Ga nu verrichten 't dagwerk, dat God gaf, Of anders volgt 'er straf. [pagina 114] [p. 114] Wel, laat uw' levenszon dan dalen: De Heilzon straalt in 's Vaders Ryk. Onmidd'lyk ziet men daar die straalen, En word in luister haar gelyk. O dag hier boven eeuwig zonder nacht! Van die geloven word gy nog verwacht. O wierd dit steeds bedacht! Vorige Volgende