Beginzel van hemelwerk(1720)–Carolus Tuinman– AuteursrechtvrijBestaande in mengelzangen over menigerlei uitgelezene geestelyke en stichtelyke keurstoffen, tot zielverlustiging, op veelerhande rymtrant en toonen Vorige Volgende [pagina 21] [p. 21] 't Beste deel. Toon: Kom, kom, myn Flora. 1. Het goed, dat God aan zyne kind'ren geeft, Is vry wat meer, dan dat de wereld heeft: De zegen, dien zy slechts met Ezau zoekt, Is reeds vervloekt, En strekt niet verder uit, Dan hier de tyd besluit. 2. Het lichaam is met beesten haar gemeen: Is dat verzorgt, dan is zy wel te vreên. 't Is haar genoeg, indien zy maar geniet Het geen men ziet, Schoon enkel ydelheid, Waar van men spoedig scheid. 3. Zyn goed'ren van des Heeren linkerhand. Men kent die niet in 't Hemelsch Vaderland. Nooit brengen zy de ziel vernoeging aan, Wyl zy vergaan; En wat beneden is, Is broos en ongewis. 4. God schenkt zyn kind hier schatten van 't gemoed, En namaals nog het zalig Hemelgoed. Is weinig hun bescheiden deel op d' aard, O! hy bewaart Voor hen by zynen throon Een Hemelerf en kroon. 5. 't weinig 't geen een Vroome hier bezat, [pagina 22] [p. 22] Is beter, dan veel goddeloozen schat, Vermits het hen verstrekt voor kind'ren-brood. Doch dus genoot Het geen godloozen mond; Maar als een raaf, of hond. 6. Gy heilig Zaad! benyd geen wereldling, Dat hy een brok, gelyk een hond, ontsing, Dat is zyn deel, en wat hy hebben zal. Gy hebt het Al. Zegt hy: Ik heb zeer veel? Gy 't Al, is God uw deel. Vorige Volgende