| |
| |
| |
| |
| |
| |
Opdragt Aan de godvruchtige, en zanglievende Philothea.
Waarde Vriendin.
VErmits myne voorgaande Liederen UE. niet onaangenaam zyn geweest, zo heeft myn dichtlust zich aangemoedigt gevonden, om noch dit nieuwe werkje van stichtelyke Gezangen, op veelerlei rymtrant, en toonen, aan UE. met een gedienstige toegenegentheid aan te bieden, en op te dragen. Ik durve ook hopen, dat dit UE. niet mishagen zal. De stosfe is, zo ik meene, niet af te keuren,
| |
| |
en daar over ontfangt God van de gelukzalige Hemelingen eeuwig zynen lof, die nu al in de Kerke moet aanvangen. Zoekt echter in deze korte, en beknopte Gezangen geene uitvoerige godgeleerde zaakverhandelingen. Het oogmerk daar van was alleen, eenige gemoedelyke bedenkingen op zangmaat te brengen, zo tot myn eigen stichtelyke, en vermakelyke uitspanning, en oeffening, als tot dienst van U E., en andere zanglievende Christenen. Ja! 't is ook alleen voor u, en uws gelyke, Godminnende Zielen! want de vleeschelingen vinden in zulke lekkernyen, zo weinig smaak, als het wanbeluste gemeene volksken in het Manna; die zyn hen een laffe spyze. 't Is waar, de wereld vind noch wel behagen in rym- en zangstoffen; maar die moeten zyn winderige Toneelstukken, ydele en dertele kluchten, geile en dwaaze venusjankeryen, brooddronkene brasdeunen, en diergelyke zwavelpriemen des Satans, om de zondige driften in volle laai te zetten, en de gemoederen te verwoesten. O! hoe zelden, en by hoe weinige, zingt men de Liederen Zions in dat
| |
| |
vreemdeland! Evenwel daar zyn'er noch, die den zwynen hunnen draf laten, en zich in het brood der kinderen verlustigen. Een voorproef van den wyn uit 's Konings binnekameren, kan hunne harte verwyderen, en hunne tonge los maken, zo dat de verheffingen Gods in hunne keele zyn, en zy zich alrede met de bly de hemelreyen paaren.
Tot die gelukkige Plichtbetrachters, ô waarde Philothea! behoort gy mede. Ik hope, dat ook dit myn Zangwerkje u daar toe nieuwe aanleiding, en stoffe zal verschaffen. Ik heb gepoogt in deze Gezanzen zaakryk, klaar, kort, en vloeyende te zyn. Of ik dit bedoelde wit eenigzints gelukkig getroffen hebbe, word aan het oordeel van bescheidene dichtkenners gelaten. Hoewel hier al vry veele verscheidenheid te vinden is, nochtans ontbreken 'er ook veele Zangstoffen: maar die daar toe begeerig mogt zyn, zal mogelyk de voldoening van zyn lust in andere myner Zangwerkjens konnen aantreffen. Ik heb in dit stukje, gelyk ook in myne laatst uitgegevene LIEDEREN ZIONS, nauw- | |
| |
keuriger gade geslagen de eigenschappen, en eisch onzer cierlyke moedertaal: in welke op te helderen, de voortreffelyke Dichter, myn oude Vriend, de Heer A. Moonen, en andere, zo loffelyk het spoor hebben gebaant. Doch schoon door deze braave mannen het ys gebroken, en veellicht toegebragt is; evenwel heeft men noch een ryken oogst ter nalezing overig. De liefde, en achting onzer vaderlandsche spraak, en de zaake zelf, verdient, dat verstandige taalkundigen daar aan verder de hand slaan; op dat ten minsten onze Landgenooten leeren hun eigen nederduitsch recht te schryven, en niet zo byster te radebraken, zelf door zinverdervende ongeregeldheden, en wan- en wertaal, als van veele geschied. Men denke ondertusschen geenzints, als of hier in dat alles van my onbedilbaar waargenomen was: men word door den stroom der gewoonte wel eens ongevoelig mede weggesleept. Zelf een doorgeslopen schryf - of drukfeil in 't by - of afdoen van een letter, 't vergeten van een uitlating - teken, en diergelyk eene kleinigheid, kan hier van
| |
| |
de schuld hebben. Zomtyds noodzaakt ook de trant, maat, of uitgang van het vers zich eenige vryheid aan te matigen: welke al van ouds ook aan de dichters toegestaan is. Men zal echter zien, dat ik my daar van spaarzaam bedient hebbe.
Voorts gedrage ik my tot het gene ik in de Voorredenen van myne andere Zangstukjens gezegt heb; waar van ik nu geen herhaling of verdere uitbreiding behoeve te maken. Het zal my verheugen, indien ik bespeure, dat myne dichtveder bequaam is geweest om iets voort te brengen, 't gene het genoegen, en de goedkeuring van u, ô geachte Philothea, en andere Godminnaars, waardig is. Allezintze gebrekkeloosheid zal hier nooit in iets menschelyks wezen. Toont men my in deze Gezangen iets berispelyks, ik zal dat goedwillig aanhooren, en trachten te verbeteren: maar voor al zal ik zulke, die dat doen, hertelyk bedanken, indien zy wat beters aan de wereld, en voor al aan de Kerke, mededeelen.
Middelerwyl wensch ik, zanglievende Philothea, dat gy moogt zingen in den
| |
| |
Geest, en met den verstande, ter navolginge van de gelukzalige Hemelchooren, tot dat gy met alle, die den Heere Jezus Christus lief hebben in onverderflykheid, het nieuwe Glorilied eens onvermoeit, en eindeloos moogt zingen voor den Throon, wanneer het Hemelwerk niet meer, gelyk nu hier, in zyn beginzel, maar volmaakt zal wezen. Dit bid,
Waarde Vrindin,
VE. heilzoekende, en dienstgenegene in den Heere,
Carolus Tuinman.
In Middelburg, den 25 Augustus 1720. |
|