De loden bal van het socialisme
(2012)–Bart Tromp– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 175]
| |
De vloek van Michels - Afscheid van de partijdemocratie (1995)Voor het democratische gehalte van politieke partijen heb ik altijd grote belangstelling gehad sinds ik Zur Soziologie des Parteiwesens in der modernen Demokratie (1911) las, het klassieke boek van Robert Michels, die daarin zijn fameuze ‘ijzeren wet van de oligarchie’ ontwikkelde, volgens welke alle politieke partijen ernaar tenderen in plaats van democratisch oligarchisch te worden. Ik wijdde er mijn doctoraalscriptie aan, met daarin een polemisch hoofdstuk tegen de socioloog J.A.A. van Doorn, die in die tijd - de tijd van de Culturele Revolutie - betoogde dat Mao Zedong erin was geslaagd die ‘ijzeren wet’ te doorbreken. Zo waren de tijden. Van China naar de PvdA was toen maar een kleine stap. Wat voorgesteld werd als democratisering bleek (en blijkt), met een door Michels geslepen bril, maar al te vaak neer te komen op feitelijke oligarchisering. Mijn bemoeienis met de partij, in geschrift, in commissies en adviezen, en als amateurbestuurder op verschillende niveaus, is altijd in sterke mate ingegeven geweest door het zoeken naar een beter werkende interne partijdemocratie. De waardering daarvan heeft in de loop der jaren een slingerbeweging van links naar rechts te zien gegeven. Kritiek op de reëel bestaande democratie in partijverband (onnavolgbaar samengevat in Vredelings vaststelling ‘congressen kopen geen straaljagers’) werd lange tijd afgedaan als ‘rechts’. De laatste jaren lopen er echter in de hogere regionen der partij nogal wat mensen rond die de hele idee van interne partijdemocratie maar onzin vinden (ook al zijn ze ooit dankzij diezelfde democratie zo hoog gestegen). Dat durven ze natuurlijk niet hardop te zeggen. Hooguit wordt er publiekelijk geklaagd over het feit dat er in de partij, in raden en staten of congressen ‘verkeerde mensen’ zitten. Die moeten ook allemaal weg, want zij zijn kennelijk de schuld van de achtereenvolgende verkiezingsnederlagen van de PvdA. Dit model werd ingeluid met het vertrek van Marjanne Sint als par- | |
[pagina 176]
| |
tijvoorzitter, die zo zondebok werd voor het wao-debacle waarop het cda/PvdA-kabinet de partij voor de zomer van 1992 trakteerde. In maart 1993 werd het bestuursvacuüm op het reguliere congres in Nijmegen opgevuld door de zonderlinge dubbelbenoeming van Felix Rottenberg en Ruud Vreeman tot voorzitter en eerste vicevoorzitter. Op datzelfde congres werd in grote lijnen het rapport Een partij om te kiezen,Ga naar eind1 als uitgangspunt voor de reorganisatie en revitalisering van de PvdA geaccepteerd. Dit congres vond plaats op een dieptepunt in de geschiedenis van de partij. Niet zozeer vanwege de aanhoudend sombere peilingen onder kiezers - een vorm van virtual reality waaraan politici en opiniemakers verslaafd zijn -, maar om het algehele gevoel van malaise. Hoewel Een partij om te kiezen tegen een voltijds betaalde voorzitter had gekozen, en Rottenberg tot de opstellers van dit rapport behoorde, was het wat vreemd dat de gang van zaken tot twee voltijds betaalde voorzitters leidde. Maar in het licht van de noodtoestand waarin de partij verkeerde, werd dit geaccepteerd. Zo niet vertrouwen had ik toch hoop dat na jaren miskenning, verwaarlozing en verrotting in alle ernst zou worden getracht de PvdA in een moderne en democratische partij te transformeren, en zo de vloek van Michels af te wenden. Inmiddels zijn wij tweeënhalf jaar verder, en daagt het partijcongres waarop het partijbestuur, inclusief de voorzitters, opnieuw gekozen moet worden. Het is dus gerechtvaardigd en zelfs noodzakelijk de vraag te stellen hoe de partijvernieuwing gestalte heeft gekregen, of wat ervan terecht is gekomen. Men zou denken dat de leiders van de partijvernieuwing er zelf ook behoefte aan hebben om daarvan verslag uit te brengen. Maar als gewoon partijlid weet ik op het moment dat ik dit schrijf (eind januari 1995) alleen maar dat het congres om onbekende redenen tot vier maart is uitgesteld, en dat op de agenda de verkiezing van het partijbestuur, het congrespresidium en de beroepscommissie staan. Informatie leerde dat er op dit moment ook nog geen organisatorische verslagen van het partijbestuur over de afgelopen periode beschikbaar waren. Volgens het Huishoudelijk Reglement dienen de voorstellen van het partijbestuur voor een congres ten minste vijftien weken voor een congres ter kennis van afdelingen en afgevaardigden te zijn, maar vijf weken voor het congres is er niet eens een agenda, althans niet een openbare. | |
[pagina 177]
| |
Besloten netwerkjesVolgens de aanbevelingen van het rapport Een partij om te kiezen zou het jaarlijkse congres gebruikt moeten worden om belangrijke politieke thema's te bespreken aan de hand van goed voorbereide rapporten. Daarvan is nu echter geen sprake, al kondigen de ‘voorzitters’ in het decembernummer van Pro (het ledenblad voor de PvdA van 1992-2001) aan dat zij zoiets bij een volgend congres willen doen. (Dat zij herkozen worden staat blijkbaar al vast.) Maar waarom hebben zij dat nu dan niet gedaan? Het partijbestuur heeft toch ruimschoots de tijd gehad om zo'n congres voor te bereiden. De politieke situatie vraagt erom - in het regeerakkoord zijn de lastige vragen over de verzorgingsstaat twee jaar vooruitgeschoven, en deze keer zou de PvdA daar toch wel eens een grondig doordacht en verdedigbaar idee over moeten hebben, als men tenminste niet weer een wao-paniek wil, die vervolgens door een rapport (dat van de commissie-Wolfson) wordt toegedekt zonder dat de werkelijke politieke keuzen onder ogen worden gezien. Anderen hebben er al eerder op gewezen dat het beleggen van het jaarlijkse partijcongres in het weekend voorafgaand aan de Statenverkiezingen, bij afwezigheid van een inhoudelijke agenda, het karakter ervan degradeert tot dat van een verkiezingsmanifestatie. Het vijfentwintigste huishoudelijke congres van de PvdA is door al deze zaken al bij voorbaat allesbehalve democratisch: op deze wijze hebben de leden van de partij met betrekking tot dit congres geen enkele invloed op de meningsvorming en besluitvorming. Met enige tegenzin moet ik echter constateren dat dit geen toeval is. De ‘partijvernieuwing’ onder voorzitterschap van Rottenberg en Vreeman is tot nu toe neergekomen op een gedeeltelijk ongewilde, gedeeltelijk bewuste keus voor een oligarchische partijstructuur, een structuur waar de dienst wordt uitgemaakt door een handvol beroepspolitici, en de hofhouding (‘netwerk’) die zij om zich heen aantrekken. Oligarchisering door nalatigheid, zo zou men het eerste proces kunnen noemen, en het komt tot uiting in het feit dat in het geheel niet getracht wordt de bestaande constitutionele organen van de partij te revitaliseren, en tot centra van serieuze menings- en besluitvorming te maken. Het komt ook tot uiting in het feit dat de PvdA geen eigen opinieblad meer heeft dat als platform voor discussie in de partij dienstdoet, en in het feit dat berichtgeving over de partij als organisatie zo | |
[pagina 178]
| |
summier is geworden dat alleen ingewijden zich nog een voorstelling van de besluitvorming kunnen maken. Het komt ook naar voren in het hoge Oost-Europese gehalte van de berichtgeving in Pro, voor alles spreekbuis van de partijleiding. Maar ten dele is deze oligarchisering ook een bewust nagestreefd doel. Rottenberg maakt in interviews geen geheim van zijn wens de partijorganisatie zoveel mogelijk opzij te willen zetten voor informele ‘netwerken’; daarin past ook de tendens de plaats van het partijbestuur nog verder terug te brengen tot een gezelschap dat eenmaal per kwartaal mag vergaderen om achteraf goed te keuren wat de ‘voorzitters’ hebben gedaan. (Dat patroon werd al gelegd toen het huidige partijbestuur in de krant mocht lezen dat het een verkiezingsprogramcommissie had ingesteld, op een moment dat het zijn eerste vergadering nog moest houden.) Een dergelijke informalisering maakt democratische controle en besluitvorming onmogelijk, want in tegenstelling tot wat Michels betoogde is een formele, constitutionele organisatie een noodzakelijke voorwaarde voor interne partijdemocratie. Dit geldt temeer waar alleen de partijleiding uitmaakt wie er aan al die besloten netwerkjes mee mag doen. | |
Semimilitaire organisatieHun ideeën over partijvernieuwing hebben Rottenberg en Vreeman neergelegd in een notitie die, geheel in overeenstemming met het bovenstaande, aan een aantal uitverkoren partijgenoten is rondgestuurd, zonder dat de status van het stuk duidelijk is, en waarover in een aantal besloten, alleen voor genodigden toegankelijke bijeenkomsten, gesproken schijnt te zijn. Het is een triest stemmend stuk, als men het in niveau vergelijkt met wat er in de afgelopen kwarteeuw over dit onderwerp binnen de PvdA ook te berde is gebracht, en het mist elke coherentie. De partijorganisatie moet enerzijds worden afgestemd op moderne jonge mensen die twee keer per jaar op een boeiende wijze moeten worden beziggehouden als contraprestatie voor hun contributieafdracht. De rest van de notitie gaat niet over die leden, maar schetst een negentiende-eeuwse, semimilitaire organisatie waarin de namens de PvdA gekozenen in opdracht van de partijleiding van alles en nog wat moeten doen. De enige troost is dat ook hier niets van terechtkomt, zoals van al | |
[pagina 179]
| |
die elektronisch ondersteunde ‘actiecentra’, ‘denktanks’, ‘hearings’ en ‘briefings’ en wat dies meer zij na een paar maanden niets meer wordt vernomen, waarna met veel poeha weer een nieuw initiatief wordt aangekondigd. | |
Het oude RomeOnder het voorzitterschap van Rottenberg en Vreeman stevent de PvdA af op een Greenpeace-model: leden worden donateurs, een klein gezelschap van professionals - dat zijn de lui die niks anders doen, maar daarom nog niet degenen die het beter weten - bepaalt wat er gaat gebeuren en wie eraan mee mogen doen. Aan de basis van deze ontwikkeling ligt een volstrekt verkeerde diagnose: de PvdA van de jaren zeventig en tachtig ging niet gebukt onder een teveel aan democratie en debat, maar aan een tekort aan constitutionele verhoudingen. Rottenberg is twee jaar geleden als redder in de nood binnengehaald. Hij kreeg een ongekend krediet, en zijn benoeming deed denken aan die van een dictator in het oude Rome. Ook daar ging het om een noodtoestand die met buitengewone middelen bestreden moest worden. De Romeinse dictator kende echter twee beperkingen. Hij diende zich te houden aan de constitutionele orde, en zijn zittingstermijn was maximaal zes maanden. Zijn voornaamste opdracht was zichzelf overbodig maken. In: Socialisme en Democratie, 52, 1995, 2. |