Geschriften van een intellectuele glazenwasser
(2010)–Bart Tromp– Auteursrechtelijk beschermdDe draagbare Tromp
[pagina 209]
| |
Socialisme, organisatie en democratie (1976)
| |
[pagina 210]
| |
De PvdA als actiepartijDe conceptie van een actiepartij is al in 1973 ontwikkeld nadat de term ‘actiepartij’ al enkele jaren eerder binnen de PvdA gelanceerd was. Als uitgangsstelling werd daarin aangenomen dat de PvdA zich van de dagelijkse problemen van de mensen vervreemd had door zich te veel te concentreren op de bestuurlijke fase in de politieke besluitvorming; dat de partij zich meer zou moeten richten op de ‘vertaling’, door de betrokkenen zelf, van persoonlijke in politieke problemen, en op het bevorderen van ‘een stuk sociale actie’.Ga naar eind1 Onduidelijk bleef wat dit nu concreet zou gaan inhouden: de desbetreffende paragraaf eindigde in het opsommen van een aantal criteria waaraan de PvdA zou moeten toetsen of ze acties van anderen al dan niet zou kunnen ondersteunen. Eigen acties zouden ontplooid moeten worden op het gebied van de huren, het milieu, het ombudswerk, de bedrijfsdemocratisering, de problemen van het noorden des lands, en met betrekking tot de fjg en het Vrouwenkontakt. In deze lijst proeft men al wat voortaan een kenmerk in alle voorstellen over ‘actie’ van het partijbestuur zou blijven, namelijk de neiging om alle werkzaamheden die niet onmiddellijk met de arbeid in de vertegenwoordigende lichamen en het dragen van bestuursverantwoordelijkheid te maken heeft, onder het etiket ‘actie’ op te voeren. De conceptie van de ‘actiepartij’ wordt verder ontwikkeld aan de hand van een uitvoerige kritiek op wat het partijbestuur kenschetst als de traditionele functie van een politieke partij: ‘We komen nog steeds veelvuldig de opvatting tegen, dat het de voornaamste functie van een politieke partij is, allerlei eisen en strijdvragen die de partij bereiken te doen versmelten. Op haar beurt brengt de partij politieke voorstellen in het proces van politieke besluitvorming in. Het sterk benadrukken van deze functie leidt ertoe dat de partij en haar leidende figuren zich vooral als bemiddelaar en “makelaar” opstellen tussen botsende deelbelangen.’Ga naar eind2 Volgens het partijbestuur nu, past deze functie precies in het politieke spel van de zuilendemocratie; ‘werkelijke tegenstellingen en conflicten blijven verhuld.’ Kloppen doet deze redenering echter niet. De ‘makelaarstaak’ van een politieke partij heeft betrekking op haar relatie met de maatschappelijke groepen en organisaties waar ze op steunt. De pacificatiepolitiek binnen het systeem van de zuilendemocratie slaat op de relaties tussen de verschillende politieke partijen. | |
[pagina 211]
| |
Maar op basis van deze drogredenering presenteert de nota vervolgens een keuze tussen twee vormen van politiek voeren, en daarmee ook een keuze tussen twee opvattingen over de taak van een politieke partij. Deze keus wordt opgehangen aan die tussen ‘harmonie’ en ‘conflict’. Wie binnen de bestaande kaders de stabiliteit van het bestel vooropstelt, zo suggereert het partijbestuur, kiest voor de ‘makelaarsfunctie’. Wie daarentegen voor een ‘politiserende politiek’ kiest, kiest voor de ontwikkeling van de PvdA tot ‘actiepartij’. Wat deze laatste keuze inhoudt, wordt daarna uit de doeken gedaan: ‘De PvdA als actiepartij richt zich op individuele dienstverlening en het samen met de betrokkenen voeren van actie met het doel veranderingen tot stand te brengen in ongewenste situaties.’Ga naar eind3 De rest van deze passage is in toon overeenkomstig aan de hier geciteerde zin. Ze ademt vanuit de denkwereld van het moderne opbouwwerk. ‘Sociale actie’, ‘conflict’, ‘verandering’ worden hier beschreven als doelen op zich, losgekoppeld van een politieke inhoud, maar ook van de praktische politiek: in een adem door wordt vastgesteld dat de partij de nodige ‘actiemethoden’ nog moet ontwikkelen. Kortom, de partij zou de functies van universiteiten, communicatiemedia, vormingsinstituten, sociale diensten en instellingen van maatschappelijk werk wel eens eventjes in zich gaan verenigen. Op de verhouding ‘actiepartij’ en ‘politieke verantwoordelijkheid dragende regeringspartij’ wordt daarna nogal eenzijdig ingegaan. Met geen woord wordt gerept over de medeverantwoordelijkheid van de partij aan bijvoorbeeld de regeringsdeelname, noch van de wijze waarop deze gestalte zou moeten krijgen. Bekijken we nu de conceptie van de actiepartij zoals die uit de hierboven genoemde officiële partijstukken en partijstandpunten te reconstrueren valt, dan zijn er een aantal zaken die opvallen. Allereerst is er sprake van een geweldige vaagheid en onduidelijkheid over de PvdA-als-actiepartij. Soms lijkt het te gaan om de relatie tussen partij en actiegroepen, dan weer om bepaalde acties van de partij zelf, of om de relatie binnen de partij tussen ‘achterban’ en ‘bestuurders’; en meestal om een mengeling van deze en andere onderwerpen. Deze vaagheid gaat gepaard - hoe kan het ook anders - met een geweldige woordinflatie, en ook een inflatie van pretenties. Met veel aplomb wordt een aantal nieuwe taken aan de partij opgedragen, zonder dat enigszins systematisch rekening wordt gehouden met de beperkingen die voortvloeien uit de bestaande taken, de bestaande or- | |
[pagina 212]
| |
ganisatie, en de bestaande samenstelling van het ledenbestand. De conceptie van de PvdA als actiepartij heeft geleid tot een verwaarlozing en miskenning van de ‘traditionele’ taken van de partij (‘makelaarsfunctie’, ‘kiesvereniging’), terwijl juist deze traditionele taken, zoals ik in de volgende sectie van dit artikel zal aantonen, ongelooflijk veel belangrijker zijn geworden dan vroeger het geval was. | |
De PvdA als beginselpartijTegenover de hierboven weergegeven idee van de actiepartij kan men een andere stellen: die van de PvdA als beginselpartij. Dát is de keus waar het werkelijk om gaat; de vermeende tegenstelling tussen ‘kiesvereniging’, ‘traditionele-’ of ‘bestuurderspartij’ versus ‘actiepartij’, zoals die in de stukken van het partijbestuur gepresenteerd wordt, dat is een inconsistente en uiteindelijk in het slop voerende constructie. Uitgangspunt van de PvdA als beginselpartij is dat de partij haar bestaansrecht en identiteit ontleent aan een min of meer expliciete politieke theorie, waarin beginselen als gelijkheid, vrijheid, solidariteit en rechtvaardigheid geargumenteerd zijn uitgewerkt en tot maatstaven van concreet beleid zijn geworden. Een beginselpartij is met andere woorden gebaseerd op de opvatting dat ‘het vormgeven van onze samenleving kan plaatsvinden op grond van politieke denkbeelden’.Ga naar eind4 Dit uitgangspunt lijkt vanzelfsprekend. De problemen doen zich pas voor als er de consequenties uitgetrokken moeten worden.Ga naar eind5 Als we het in de politieke sociologie gangbare onderscheid hanteren tussen politieke partijen die in de eerste plaats op het veroveren van posities uit zijn en die welke beginselen trachten te verwezenlijken, dan past de PvdA als vanzelfsprekend in de door Duverger als de ruggengraat van de democratie beschouwde programmatisch georganiseerde massapartijen.Ga naar eind6,Ga naar eind7 Een ‘kiesvereniging’ in de strikte zin van het woord is de PvdA nooit geweest. Waar het nu om gaat is dat de plaats en mogelijkheid van de PvdA als beginselpartij samenhangen met het politieke stelsel waarin de partij opereert. Dit politieke stelsel bevindt zich naar mijn mening in Nederland in een overgangssituatie. Twee ontwikkelingen markeren deze overgangssituatie: de afbrokkeling van de zuilendemocratie en de politisering van het sociale leven. Van 1917 tot 1966 kon het poli- | |
[pagina 213]
| |
tieke stelsel in Nederland getypeerd worden, zoals Lijphart dat in zijn bekende boek deed, als een zuilendemocratie.Ga naar eind8 Maatschappelijke belangen en problemen werden politiek gearticuleerd binnen en door de zuilenorganisaties, door de partijen van die zuilenorganisaties in de politieke arena gebracht (of er juist buiten gehouden) en dan via de spelregels van de pacificatiepolitiek ‘opgelost’. De afbrokkeling van het zuilenstelsel opende de politieke arena; en deze opening betekende een mogelijkheid tot democratisering. Tegelijkertijd betekende dit ook dat de weg openlag naar een situatie die veel overeenkomst vertoont met het Amerikaanse politieke stelsel, en dat door de voorstanders ervan onder politicologen als ‘pluralisme’ wordt gevierd, maar door critici als Lowi en McConnell, naar mij dunkt met meer recht, aangevallen wordt als ‘interest-group-liberalism’.Ga naar eind9 Bedoeld wordt daarbij een situatie waarin belangengroepen steeds openlijker hun intrede in de politieke arena doen, dat dit gepresenteerd wordt als een vorm van ‘democratisering’ en als legitiem wordt ervaren, en waarin dergelijke private belangengroepen vetomacht of zelfbeheer over de sector van de maatschappij die zij pretenderen te vertegenwoordigen of te ‘behandelen’ van de overheid weten af te dwingen. (Wie dit een irreëel schrikbeeld voor Nederland vindt, wordt verzocht na te gaan welk gedeelte van de publieke sector ook inderdaad onder controle van regering en parlement staat.) Of de ontwikkeling in de richting van een ‘interest-group-liberalism’ in Nederland inderdaad verder door zal zetten hangt onder andere af van de politieke partijen. Zij zal bevorderd worden als politieke partijen de articulatie van politieke oplossingen niet voor eigen rekening nemen, maar overlaten aan de direct betrokkenen. (Een voorbeeld van een dergelijk falen van de politieke partijen, en daarmee van het parlement, is de totstandkoming van de Wet Universitaire Bestuurshervorming: ‘Van een parlementaire discussie over het universitair medebeslissingsrecht en zijn fundering is in Nederland nooit sprake geweest [...] de discussie daarover heeft de Kamer overgelaten aan de universiteiten zelf, dat wil zeggen aan diegenen die het het meest aanging, maar die het recht misten er uiteindelijk over te beslissen.’)Ga naar eind10 Met andere woorden: van beslissend belang zal zijn of politieke partijen desintegreren tot doorgeefluiken van de belangengroepen, die ze tot (electorale) clientèle hebben, of dat ze deze belangen zélf definiëren en vervolgens wegen in het kader van hun politieke beginselen. | |
[pagina 214]
| |
Vanuit dit perspectief staat de idee van de beginselpartij diametraal tegenover die van de actiepartij, tenminste voor zover deze de gedachte behelst, dat de PvdA moet optreden als spreekbuis van of in coalitie met ‘actiegroepen’ omdat op deze wijze de ‘basis’ bereikt zou worden. Uit onderzoek blijkt in het algemeen dat ‘actiegroepen’ gerekruteerd worden uit de betrekkelijk smalle laag van mensen met een goede opleiding en een goed inkomen.Ga naar eind11 Dat zegt niets ten ongunste van de acties die ze voeren. Maar het maakt wel de gedachte dat ‘actiegroepen’ te identificeren zijn met de bevolking illusoir. De verhouding actiegroepen-bevolking is minstens zo problematisch als die tussen partij en bevolking. Maar er is iets nog belangrijkers. Het verschijnsel ‘actiegroep’ heeft zich in de afgelopen jaren als een olievlek over de samenleving verspreid. De tijd is voorbij dat ‘actiegroepen’ geassocieerd konden worden met groepjes hardwerkende idealisten, die aan de noodrem trokken op gebieden als milieu en ruimtelijke ordening, die geen direct particulier voordeel bij het succes van hun activiteiten hadden omdat ze, op een weliswaar beperkt terrein, toch met pretenties van algemene geldigheid optraden. In de afgelopen jaren is ‘actievoeren’ in toenemende mate een nieuwe politieke techniek geworden, waarbij gevestigde of nog niet zo gevestigde belangengroepen gebruik trachten te maken van de legitimiteit en betrekkelijke populariteit, die de eerste generatie actiegroepen heeft bevochten. Actiegroepen zijn met andere woorden steeds minder van belangengroepen te onderscheiden. De conclusie van deze overwegingen luidt dat het voor de PvdA (ook zonder de weg naar een ‘actiepartij’ in te slaan) moeilijker wordt een beginselpartij te zijn, naarmate ons politieke stelsel opener wordt voor belangengroepen. Parallel met de overgang van zuilenpolitiek naar belangengroeppolitiek, en er gedeeltelijk mee verwikkeld, verloopt een andere: die van politisering. Het is een vergissing te menen dat deze in 1966 is begonnen. De ontwikkeling van kapitalisme en industriële technologie heeft van meet af aan als parallelverschijnsel in z'n verst ontwikkelde gebieden de differentiëring en politisering van steeds meer sectoren van de maatschappij met zich mee gebracht; deze verloopt schoksgewijs en kent perioden van relatieve stilstand zoals de afgelopen halve eeuw in Nederland.Ga naar eind12 Met politisering wordt bedoeld: het percipiëren en accepteren van bepaalde sociale problemen als politiek. Politiek in de zin van: be- | |
[pagina 215]
| |
wust veranderbaar op basis van alternatieve gezichtspunten. In die zin kan men zien hoe instituties als bijvoorbeeld kerk, onderwijs, gezin de laatste jaren (weer) herkend worden als óók politieke instituties. Het gezichtspunt dat de basis van dit proces vormt, wordt fraai verwoord door een hoofdpersoon in Richard Hughes' The Fox in the Attic, als ze opmerkt dat ‘government isn't just something tucked away on a high shelf labelled politics - governing goes on in every human relationship, every moment of the day...’Ga naar eind13 Zo verbreedt de politieke arena zich immens, of liever: er ontstaan als het ware twee elkaar soms rakende, soms zelfs overlappende politieke arena's, die van de ‘non-governmental politics’ en die van de officiële politiek; een scheiding die zijn wetenschappelijke pendant in die tussen politicologie en politieke sociologie lijkt te vinden.Ga naar eind14 Dit proces van politisering stelt een politieke partij als de PvdA voor twee problemen. Het eerste luidt: moet ze zich als partij ook gaan bewegen in de nieuwe politieke arena's? Moet de PvdA zich gaan manifesteren in wijkraden, milieuacties, participatie en inspraakprocedures, universiteitsraden, welzijnswerk, enzovoort? Dit is de eigenlijke vraag achter de idee van de actiepartij, en een van de redenen waarom dit idee zo vaag en innerlijk tegenstrijdig is geworden, is dat de voorstanders van die actiepartijgedachte dit probleem nooit als zodanig hebben gesteld of geanalyseerd. Een grote rol spelen daarbij de populistische ideeën, waarmee juist de voorstanders van de actiepartijgedachte behept lijken. In de populistische gedachtegang worden politieke partijen per se als vervreemdende instanties gezien, die buiten de nieuwe politieke arena's dienen te blijven. Die zijn voor ‘het volk’. Dit vraagstuk wil ik hier verder laten rusten na het gesignaleerd te hebben. Op korte termijn is voor de PvdA namelijk veel belangrijker het tweede probleem: de politisering van de politiek. Met deze ietwat paradoxale term wordt het proces aangeduid dat in toenemende mate onderdelen van het ‘officiële’ politieke systeem, die tijdenlang gekenmerkt werden door de afwezigheid van echte politieke activiteiten, weer gepolitiseerd worden. Dit geldt op het ogenblik met name voor gemeenteraden en provinciale staten; en deze politisering is bewust en weloverwogen door de PvdA nagestreefd en zelfs geïntroduceerd. De organisatorische en politiek programmatische voorwaarden van deze politiseringpolitiek werden en worden tot nog toe binnen de partij echter nauwelijks serieus onder ogen gezien.Ga naar eind15 | |
[pagina 216]
| |
Dit beleid van politisering van de politiek is de fundamenteel juiste strategie voor een beginselpartij. Daar is geen twijfel over mogelijk. Alleen zó kan het politieke bedrijf doorzichtiger en controleerbaarder gemaakt worden, en alleen zo kunnen beginselen en beleid aan elkaar getoetst worden. Het probleem is echter dat men zich in de partij geen rekenschap geeft van het feit dat een dergelijke politiseringpolitiek een gigantisch beroep doet op de vervulling van in nota's en beleidsstukken als ‘traditioneel’ afgedane partijtaken en op de al even smalend afgedane ‘territoriale’ partijorganisatie. De integratie van allerlei eisen, verlangens vanuit de groepen die het electoraat van de PvdA vormen tot een samenhangend, aan onze beginselen getoetst programma, dat is een taak voor de PvdA die met een term als ‘makelaarsfunctie’ volstrekt ondergewaardeerd wordt. Het gaat hier om het hart en de nieren van een beginselpartij, en het wordt langzamerhand steeds duidelijker dat bijvoorbeeld het samenstellen van verkiezingsprogramma's voor de nieuw gepolitiseerde openbare lichamen in belangrijke gevallen de kracht van de huidige partijorganisatie te boven gaat; zeker als gewerkt wordt met procedures die een ondeugdelijk resultaat nagenoeg garanderen.Ga naar eind16 We hebben gezien dat het partijbestuur in de conceptieresolutie ‘actie en organisatie’ de ‘territoriale organisatie’ van minder belang achtte, omdat het steeds moeilijker zou zijn om mensen op basis van het bij elkaar in de buurt wonen te mobiliseren. Dat is een zonder twijfel in z'n algemeenheid juiste constatering, die overigens beter gedeponeerd had kunnen worden bij die partijgenoten die hun hoop op democratisering stellen op buurt- en wijkactiviteiten, wijkraden, bewonerscollectieven en andere vormen van territoriale organisatie.Ga naar eind17 Ze gaat echter volstrekt voorbij aan het feit dat de zogenaamde ‘territoriale organisatie’ de leden slechts bij uitzondering mobiliseert voor territoriale kwesties, en dan meestal nog alleen omdat het desbetreffende ‘territorium’ een gemeente of provincie is waarin de partij politieke verantwoordelijkheden draagt. In feite is de territoriale organisatie de enige mogelijkheid om de meest uiteenlopende politieke zaken met in potentie alle leden te bespreken. Dat dit ‘alle’ door de grenzen van afdeling of gewest wordt beperkt, geeft inderdaad problemen. Maar toch is deze situatie verre te verkiezen boven het organiseren van de leden in functionele (dat wil zeggen naar interesse) of categorale (dat wil zeggen naar leeftijd, sekse of geloof) ver- | |
[pagina 217]
| |
banden - zelfs als het laatste praktisch mogelijk zou zijn. Dergelijke organisatievormen hebben hun bestaansrecht, maar de uiteindelijke menings- en besluitvorming moet plaatsvinden op basis van het lidmaatschap van de partij en niet door ‘functionele’ of ‘categorale’ kaders beperkt worden.
De eerste conclusie van dit deel van mijn beschouwing luidt dan ook dat de zogenaamde ‘territoriale organisatie’ de enig mogelijke basisorganisatie van de partij blijft. De tweede dat de hoofdtaken van een beginselpartij meer dan ooit op dit plan moeten worden uitgevoerd: hier moeten verantwoorde gemeenteraads-, provinciale en parlementaire verkiezingsprogramma's worden vastgesteld en ontworpen; hier moeten de toekomstige en zittende kaderleden voor de partij en voor de vertegenwoordigende lichamen worden gerekruteerd en opgeleid; hier moeten de ‘gewone leden’, die door de politisering en democratisering veel meer rechten, maar ook veel meer verantwoordelijkheden hebben gekregen, de informatie krijgen en verwerken die hun het zinvol opereren in de partij mogelijk maakt; hier moet de politieke lijn van de partij worden doorgepraat en naar de bevolking en de kiezers toe uitgedragen worden; hier geven de gekozen vertegenwoordigers tekst en uitleg van hun daden. ‘Gigantisch’ is werkelijk niet een te klein woord voor de taak die de afdelingen nu hebben. Men moet echter vaststellen dat er de laatste jaren voor de problemen rond dit taakcomplex nauwelijks enige aandacht heeft bestaan - niet alleen niet op politiek-theoretisch, maar evenmin op financieel terrein.Ga naar eind18 De politiseringpolitiek waarvoor de PvdA heeft gekozen, is niet enkel een subjectieve, politiektheoretische keuze. Ze heeft een objectieve basis: het feit dat het totaal aan politieke wensen in toenemende mate het totaal aan beschikbare en mogelijk beschikbare middelen om ze te realiseren overtreft. Niet langer kan de ongelijke verdeling van de koek verborgen worden door iedere happer toch een groter stukje te geven. Daarmee komt het probleem van rechtvaardige verdeling niet enkel centraal te staan in een nieuwe ‘politieke economie’ (zodat deze wetenschap opnieuw een ‘dismal science’ wordt) maar wordt ze ook het voornaamste thema van de politieke theorie van een radicaal democratisch socialisme.Ga naar eind19 Of, om het anders te zeggen: het bestaansrecht van een sociaaldemocratische partij als de onze zal staan of vallen met het feit of de partij erin slaagt de denkkracht, de | |
[pagina 218]
| |
politieke organisatie en de overtuigingskracht op te brengen die nodig is om het probleem van de rechtvaardige verdeling eerst theoretisch en dan praktisch op te lossen.Ga naar eind20 | |
In de tangHet lijkt er echter op dat de partij voor het volvoeren van deze centrale taken steeds minder geschikt wordt. De PvdA bevindt zich wat dit aangaat als het ware in een tangpositie. Aan de ene kant stelt de politiseringpolitiek steeds hogere eisen aan de partijorganisatie, aan de andere kant loopt deze organisatie steeds slechter. Dit ‘steeds slechter lopen’ is in de hand gewerkt doordat met name het partijbestuur zich in de afgelopen jaren, mede onder invloed van de ‘actiepartij’-gedachte, veel drukker heeft gemaakt over het externe functioneren van de partij (met name het volgen van de Kamerfractie), dan over de interne organisatie.Ga naar eind21 Veel te gemakkelijk is in allerlei nota's en beleidsstukken gesproken over ‘de partij’, zonder zich af te vragen hoe die nu feitelijk werkte en in elkaar zat. De enige goede kant die er aan de Amsterdamse troebelen zit, is dat iedereen met de neus op het feit is gedrukt dat ‘de partij’ niet een probleemloze abstractie is, maar zich in grote, structurele moeilijkheden bevindt. Een aantal van die structurele problemen wil ik hier signaleren in een betrekkelijk willekeurige volgorde. Daar is allereerst de basis van de partij: de om en nabij honderdduizend leden.Ga naar voetnoot* Afgaand op de gegevens is de PvdA de laatste jaren wel stabiel wat betreft het aantal leden, maar niet wat betreft de samenstelling van het ledenbestand. In het verslagjaar 1971-1972 werden 7673 nieuwe leden ingeschreven en 9780 leden als lid afgevoerd. In 1972-1973 luidden deze getallen 10, 658 en 7102 en in 1973-1974 1531 en 9778.Ga naar eind22 Uit de cijfers blijkt dat de PvdA zijn ledenbestand in een periode van drie jaar mogelijk voor ruim 30 procent vernieuwde. Zou deze ontwikkeling blijvend zijn, dan zou dat betekenen dat de partij in tien jaar geheel ‘doorgestroomd’ zou zijn.Ga naar eind23 Dat is een extreme mogelijkheid, en het enige wat ik met deze cijfers wil zeggen is, dat de PvdA voor een steeds groter gedeelte bestaat uit nieuwe, in de politiek meestal onervaren le- | |
[pagina 219]
| |
den, die gepokt en gemazeld moeten worden (voor zover ze actief willen zijn) in de politieke tradities en beginselen van het democratisch socialisme, en in de vaardigheden die actieve deelname aan zelfs de interne partijpolitiek vereist. Dit vraagt om een permanent programma van politieke scholing. Scholing welteverstaan, en niet het soort vrijblijvende discussieprojecten dat de laatste jaren hoogtij viert binnen de PvdA.Ga naar eind24 De noodzaak van permanente scholingsprogramma's en dergelijke wordt nog dramatischer als men beseft dat deze ‘doorstromingsproblematiek’ zich wederom voordoet op het niveau van afdelingsbesturen, gemeenteraadsfracties enzovoorts. Daar komt nog iets bij. Ik krijg de indruk dat organisaties die vroeger als ‘kweekgrond’ voor partijkader dienst deden, met name politieke studentenorganisaties als Demos, Politeia, de svb, en de vakbeweging, ofwel zijn verdwenen (de eerste), ofwel niet meer als zodanig functioneren (de laatste). De rekrutering, selectie en opleiding van politiek kader is mede daardoor tot een van de centrale problemen voor het functioneren van de partij geworden. Want ook hier heeft de medaille twee kanten: het chronische tekort aan competent kader schept een ruimte waarin de minder bekwamen omhoog kunnen schieten.Ga naar eind25 Sinds Daalders peroratie is het min of meer gemeengoed geworden om te stellen dat het kader van de PvdA overheerst wordt door de ‘nieuwe vrijgestelden’.Ga naar eind26 De prikkelende opmerkingen zijn jammer genoeg nooit getoetst aan de feitelijke sociale samenstelling van het ledenbestand van de PvdA. Wel vindt men in brede kring aan deze stelling verbonden de conclusie dat hier de wortel van veel problemen ligt. In werkelijkheid zou een onderzoek wel eens kunnen uitwijzen dat niet de mogelijk veranderde sociale samenstelling van de partij de oorzaak is van organisatorische en politieke problemen, maar de groeiende afwezigheid van politieke en organisatorische competentie.Ga naar eind27 Meer in het algemeen laat het ‘personeelsprobleem’ zich als volgt formuleren: een partij die niet een succesvol en expliciet beleid voert om haar identiteit (zoals die tot uiting komt in beginselen, programma's, maar ook in tradities en in de politieke praktijk) te handhaven en te versterken loopt gevaar deze te verliezen. Een tweede reeks problemen komt voort uit de huidige organisatie van de partij. Deze is in grote lijnen nog steeds afgesteld op de periode van ‘lijdelijkheid en apathie’, en blijkt in toenemende mate niet aan de eisen van de nieuwe tijd te voldoen. In de vorige sectie van dit artikel | |
[pagina 220]
| |
werd geargumenteerd dat de territoriale organisatie de basis van de partij moet vormen. Dit moet echter niet zo gelezen worden dat de huidige territoriale organisatie de enige of de beste vorm van een dergelijke organisatie zou zijn. Integendeel. De opzet in gewesten en afdelingen zoals die nu bestaat, heeft een aantal grote tekorten. Allereerst omdat hier appelen, peren en eieren bij elkaar opgeteld zijn. Afdelingen en gewesten verschillen niet alleen onderling in omvang, maar ook in hun taken. Sommige afdelingen vallen samen met de gemeentegrenzen, andere zijn kleiner; weer andere omvatten verschillende gemeenten. De verschillen tussen de grote stadsgewesten en de andere gewesten maken onderlinge vergelijking vrijwel onmogelijk. De horizontale communicatie, die tussen de afdelingen, is in deze structuur niet voorzien. De indeling in gewesten leidt in toenemende mate tot regionalisme, zowel bij de kandidaatstellingen voor de Eerste en Tweede Kamer als bij die voor het partijbestuur. Het partijbestuur is een oncontroleerbaar lichaam geworden: verticale communicatiekanalen tussen partijbestuur en het afdelingsniveau bestaan niet. De verkiezingen voor het partijbestuur zijn een farce: de kiezers (congresleden) krijgen geen enkel inzicht in het functioneren van het voorafgaande partijbestuur. Van verantwoording afleggen is alleen in een zeer formele zin sprake. Congressen en partijraden, dat wordt langzamerhand ook de deelnemers aan deze festijnen duidelijk, beantwoorden nauwelijks meer aan hun functies. Met tientallen éénminuutstoespraken over tientallen amendementen, is van een serieuze mogelijkheid tot geargumenteerde besluitvorming allang geen sprake meer.Ga naar eind28 Als het gaat om democratische besluitvorming per se kan men in plaats van congressen beter referendums organiseren, aangezien rationele discussie op basis van argumenten op congres- en ook partijraadsniveau onmogelijk is geworden. De politisering van de politiek binnen de PvdA vergt andere kaders dan de huidige; en het wordt hoog tijd dat men in de partij gaat zoeken naar andere organisatievormen. Deze tekorten van personele en organisatorische aard worden sterk in de hand gewerkt door de opkomst en verbreiding van een populistisch syndroom bij een deel van het actieve kader van de PvdA. Een voornaam probleem bij de analyse van dit populistisch syndroom is, dat het het anti-intellectualisme dat er een onderdeel van vormt, zo serieus neemt, dat het zichzelf niet vastlegt in de vorm van een voor rationele kritiek vatbare politieke formule. Populisme is inderdaad een | |
[pagina 221]
| |
syndroom, geen politieke theorie.Ga naar eind29 Niettemin is het verschijnsel zelf niet onopgemerkt gebleven: soms betiteld als ‘neodemocratisme’ soms als ‘basisme’.Ga naar eind30 Beter is het te spreken van ‘neopopulisme’, omdat daarmee een vergelijkend perspectief wordt geboden.Ga naar eind31 In het kader van dit artikel kan niet ingegaan worden op de mogelijke oorzaken van het opkomen van (neo)populistische bewegingen.Ga naar eind32 Wel kunnen enkele in het oog lopende kenmerken in het zonnetje gezet worden. Basis van het populisme is een naïeve mensbeschouwing waarin de ‘natuurmens’, (of hij nu ‘de gewone man’, ‘het volk’, ‘de arbeider’ heet) de maat van goed en kwaad is. Beschaving wordt op zich als bedervend gezien en alles wat met beschaving te maken heeft, wordt geloochend als vervreemdend of boosaardig: kunst, recht, wetenschap, en uiteindelijk de arbeidsverdeling op zich.Ga naar eind33 Vanuit deze basisgedachte, die zijn voornaamste articulatie in de interpretatie van Rousseau vindt (niet bij Rousseau zelf, die zag daarvoor de beperkingen van zijn theorie te goed in), worden een aantal andere elementen afgeleid; in dit kader zijn vooral van belang dat populisme een sterk bewegingskarakter heeft. Het keert zich tegen de idee van politieke organisatie op zich, want organisatie en hiërarchie worden verondersteld de soevereiniteit van het volk, van de ‘basis’ te ontmantelen. Daarom is in de populistische gedachtegang de voornaamste politieke strijdvraag de tegenstelling tussen ‘elite’ en ‘massa’. Het adagium dat hieraan ten grondslag ligt werd ruim tweehonderdvijftig jaar geleden geformuleerd door Saint-Just, toen hij de Conventie voorhield dat het volk maar één vijand had: zijn regering. Het valt moeilijk te ontkennen dat partijraden en congressen de laatste jaren dezelfde sfeer ademen: het standaardpatroon is niet de discussie tussen afgevaardigden, maar de aanval op het naast-hogere orgaan. Dat deze populistische denkbeelden precies het omgekeerde bereiken van wat ze bedoelen, namelijk minder in plaats van meer interne democratie is een ander verhaal, dat als titel zou kunnen dragen: ‘van basisme naar bazisme il n'y a qu'un pas’. (Neo)populisme is in wezen niet een politieke maar een morele beweging. Het ademt een Gesinnungsethik, geen Verantwortungsethik. In de neopopulistische gedachtegang is bijvoorbeeld het door dik en dun vasthouden aan ‘het program’ veel belangrijker dan het uitvoeren ervan met inachtneming van gewijzigde omstandigheden. Het zedelijk gedrag van politieke leiders krijgt een overdreven aandacht. Zij | |
[pagina 222]
| |
moeten niet zozeer goede politici maar voorbeeldige mensen zijn. Ingewikkelde politieke problemen worden teruggebracht tot individueel-moralistische kwesties. Zo is in het gewest waar ik deel van uitmaak het besluit genomen niet over inkomenspolitiek te gaan discussiëren, maar over de vraag hoeveel PvdA-vertegenwoordigers zouden mogen verdienen. Dit leidt tot een volgend kenmerk: het (neo)populisme verwerpt de polariteit tussen de publieke en de privésfeer. In de populistische gedachtegang gaat het altijd over de ‘totale mens’, en moet alles op alle niveaus gezamenlijk worden gedaan. Dat de polariteit van openbare en privésfeer een in de geschiedenis ongekende mate van individuele vrijheid mogelijk heeft gemaakt, wordt geloochend, of als een of andere vorm van vervreemding afgedaan.Ga naar eind34 De democratie-idee in het populisme is absoluut. De wil van de meerderheid, of van de veronderstelde meerderheid, wordt boven het recht gesteld. Recht en regels worden enkel gezien als uitkomsten van een democratisch besluitvormingsproces, en daarom ook als willekeurig veranderbaar. Samen met de afkeer van organisatie leidt dit binnen de partij (zie de verslagen uit Amsterdam) tot het naar believen wegvegen van ‘de formaliteiten’, tot een negatie van de historische continuïteit, en uiteindelijk tot het opgeven van de idee van de rechtsstaat. Deze is immers enkel mogelijk als ook de democratische besluitvorming aan min of meer onafhankelijk ervan staande rechtsregels gebonden is.Ga naar eind35 Het neopopulisme is in wezen dan ook romantisch, reactionair en totalitair. Sleutelwoord is antikapitalisme, niet socialisme, laat staan democratisch-socialisme. Neopopulisme is in wezen de idee dat het mogelijk én wenselijk is uit de ‘Gesellschaft’ van de moderne, kapitalistische, industriële maatschappij terug te keren tot de veronderstelde knusheid van de ‘Gemeinschaft’. Maar het is niet mogelijk, want het gewenste ideaal heeft nooit bestaan. Wenselijk is het nog minder, want dit neopopulisme heeft als onbedoeld neveneffect in ieder geval een ideologische versterking van het opkomende ‘interest-groep-liberalism’ in Nederland. Op de lange duur is echter ernstiger dat, wanneer de populistische stroming binnen de PvdA de overhand krijgt, het socialisme niet langer het enige alternatief is voor de barbarij, maar erin ondergaat.Ga naar eind36 Socialisme & Democratie, 1976, 4. |
|