Een frisgewassen doedelzak
(1988)–Bart Tromp– Auteursrechtelijk beschermdEssays en kronieken uit de jaren tachtig
[pagina 158]
| |
6 Vechten voor vrede
| |
[pagina 159]
| |
doeleinden faalt (of slaagt), zoekt naar iets nieuws om haar voortbestaan te rechtvaardigen. Het grote gevaar van een dergelijke transformatie is branche-vervaging. Edmund Burke bracht de gevolgen daarvan bijna tweehonderd jaar geleden trefzeker onder woorden. In zijn Reflections on the Revolution in France schreef hij: ‘Politiek en preekstoel hebben weinig gemeen. [...] De zaak van de burgerlijke vrijheden en van een burgerlijke regering wint even weinig bij deze verwarring van plichten als die van de godsdienst.’ Hij gaf ook de reden daarvan aan: ‘Geheel onbekend met de wereld waarmee zij [de predikanten, bt] zich zo graag bemoeien, onervaren in de zaken waarover zij zich met zoveel zekerheid uitspreken, dragen zij aan de politiek niets bij dan de emoties die zij opwekken.’Ga naar eind1
De huidige discussie over kernwapens en kernbewapening, zoals die van kerkelijke zijde wordt gevoerd, illustreert het gelijk van Burke op treffende wijze. Men hoeft geen gelovige te zijn om te erkennen dat in een bepaalde godsdienst ook algemene ethische principes besloten liggen. Zo ook kan men het recht van ieder individu op een uiterste overtuiging erkennen, dat wil zeggen op een overtuiging, die hij niet meer in de arena van de politiek ter sprake wenst te brengen; kortom, het recht op wat in Nederland ‘het geweten’ wordt genoemd. Ten onrechte wordt dit ‘geweten’ door sommige deelnemers aan het politieke debat wel als hun ultimum ratio aangevoerd.Ga naar eind2 Een beroep op ‘het geweten’ betekent echter het einde van elke publieke discussie. Niet omdat over privé-opvattingen niet geargumenteerd zou kunnen worden, maar omdat men dat juist onmogelijk maakt door met het stempel ‘geweten’ aan de slag te gaan.
Wat ook niet te aanvaarden is, is de stelling dat ieder die lid is van een bepaald kerkgenootschap en in beginsel dus ook dezelfde ethische principes aanhangt, daar ook dezelfde politieke consequenties aan moet verbinden. | |
[pagina 160]
| |
De onaanvaardbaarheid van het in elkaar schuiven van godsdienstige en politieke overtuiging is nota bene door niemand beter aan den lijve gedemonstreerd dan door die katholieke en protestantse pastores die kozen voor het socialisme, althans voor de pvda - niet omdat ze in het socialisme de enig mogelijke politieke vertaling van hun religie vonden, maar omdat ze op grond van godsdienstige en politieke afwegingen die keus persoonlijk maakten.
Als godsdienstige overtuiging identiek zou zijn met politieke stellingname, dan zou partijvorming op confessionele grondslag noodzakelijk zijn. Daartegen heeft links en liberaal Nederland steeds gestreden. En dat maakt het zo verbijsterend, dat in allerlei linkse kringen het standpunt van het ikv, over een aspect van de defensiepolitiek, met zoveel eerbied is bejegend.
Dat standpunt (‘Help de kernwapens de wereld uit, om te beginnen uit Nederland’) werd niet gepresenteerd als een algemeen ethisch principe, afgeleid uit de kerkelijke confessie (‘Gij zult niet doden’), maar als daadwerkelijke politieke interventie. Over de merites van dat standpunt weid ik hier niet uit, maar de discussie eromheen bewijst opnieuw het blijkbaar alweer vergeten weerzinwekkende waartoe de vermenging van godsdienst en politiek leidt. Die discussie zou in wezen een politieke discussie moeten zijn, waarin de voorstanders van dat standpunt zouden moeten verdedigen op grond van welke politieke argumenten zij menen dat de eerste helft van de slogan dichterbij kan komen door uitvoering van de tweede. Zij zouden bovendien moeten kunnen aantonen op grond waarvan zij redelijkerwijs verwachten dat dit middel (kernwapens Nederland uit) succesvoller zou kunnen zijn dan andere middelen om dit doel te bereiken. In die discussie zou ook de wenselijkheid van dat doel door hen verdedigd moeten worden. Zij zouden ten slotte moeten kunnen aangeven op grond van welke | |
[pagina 161]
| |
godsdienstige principes de lidmaten van de bij het ikv aangesloten kerken tot geen andere stelling zouden mogen komen dan de hunne. Want sinds het Beraad in 1977 deze actie onder deze titel startte is het niet meer een kerkelijk platform voor discussie over vredesvraagstukken, maar een strijdorganisatie die alleen aanhangers van de actie tot zijn gelederen toelaat.
In plaats van zo'n argumentatie is sprake van een kanseltaal die uitleg noch tegenspraak duldt; van hovaardij en aanmatiging waarin andere politieke opvattingen als van een zedelijk te laag soortelijk gewicht worden afgedaan en morele of theologische kritiek wordt weggewimpeld met een beroep op de hoogstaande wetenschappelijke analyse die ten grondslag zou liggen aan het kerkelijk spreken over de vrede. ‘Geloof en geweten samen tonen waar heil ligt en welke wegen heilloos zijn, en zetten een dynamisch proces in gang dat de gebroken mens en de wereld in oorlog nader tot vrede brengt,’ schrijft monseigneur Ernst, bisschop van Breda, in de Vredeskrant 79. Hoe ‘geloof’ en ‘geweten’ dit staaltje van intellectuele en politieke krachtpatserij voor hun rekening kunnen nemen, daarover blijft de bisschop stom. In het meest karakteristieke orgaan van de herkerkelijking, het weekblad Hervormd Nederland wordt iedereen die de neokerkelijke standpunten over kernenergie, kernwapens, krakers en wat dies meer zij, niet onderschrijft als afgodendienaar en satansvriend te lijf gegaan. Ons kent ons, ook hier. In november 1979 citeerde Hervormd Nederland bijvoorbeeld met grote instemming ‘uitvoerig’ het commentaar van het ikv op een toen net uitgekomen cda-rapport over vrede en veiligheid. ‘Het Interkerkelijk Vredesberaad heeft het terecht afgekraakt als een onbijbels stuk, waarin afgoderij, leugens en mythen in stand worden gehouden,’ meldt de redactionele introductie. De vredesberaders blijven niet achter: ‘Door het hele rapport-Neuman heen wordt een bepaalde burgerlijk-liberale maatschap- | |
[pagina 162]
| |
pij-opvatting als (bijbels?) ideaal gezien. [...] Hoe dienen we deze afgoderij tegemoet te treden?’ Deze vraag wordt onmiddellijk beantwoord: ‘[...] door te laten zien dat de filosofie van het cda-rapport onbijbels is en in zijn consequenties gericht op zelfbehoud en eigenwaan.’ Het cda-rapport werkt bovendien ‘met een werelds in plaats van een christelijk redelijkheidsbegrip’, terwijl er ‘een geweldige huiver voor het evangelie, dat radicaal is’ uit spreekt.Ga naar eind3 In zulke passages manifesteert zich het gelijk van Burke. De verschillen in politiek inzicht en politieke waardering tussen de opstellers van het cda-rapport en de hier schrijvende top van het ikv zijn diepgaand en onmiskenbaar. Tot religieuze of theologische scheidslijnen vallen deze verschillen noch te reduceren, noch zelfs daarmee in verband te brengen. De herkerkelijking van de betoogtrant voegt niets inhoudelijks toe; heeft alleen maar tot functie het politieke debat over middelen te beoordelen in morele categorieën van ‘goed’ tegen ‘kwaad’. Men mag wensen dat het deel van links dat hieraan meedoet uit onnadenkendheid en niet uit opportunisme handelt. Als erfgenaam van de Verlichting kan links immers maar één keus maken bij deze nieuwe antithese in de Nederlandse politiek. Een keus die gaat tussen bezweren en redeneren, tussen getuigen en overtuigen, tussen geloof en ratio, tussen dogma en kritiek. Tussen geloof en politiek: het laatste waar behoefte aan is, is aan een socialisme dat Jezus Christus opnieuw tot de beste jakobijn uitroept.Ga naar eind4 | |
Herkerkelijking - 2Vermoedelijk komt het maar zelden voor dat Elseviers Magazine, Hervormd Nederland en psp-voorman Bram van der Lek op één lijn zitten, maar met mijn beschouwing over herkerkelijking in de politiek (Het Parool, 20 november 1980) heb ik dat voor elkaar gekregen. De | |
[pagina 163]
| |
kern van mijn betoog was deze. Wanneer kerkgenootschappen zich formeel uitspreken over politieke problemen, dan roepen zij daarmee de idee in het leven dat het belijden van een bepaalde godsdienst tot eendere politieke opvattingen hoort te leiden. Dit is de grondgedachte van alle confessionele, of, meer algemeen, clericale partijvorming. Daartegen heeft traditioneel links - liberaal en socialistisch - zich steeds verzet, ongeacht of de aanhangers van links agnost waren dan wel gelovig.
In de tweede plaats, zo ging mijn betoog verder, houdt de kerkelijke bemoeienis met politiek van oudsher in dat niet in politieke termen wordt geredeneerd, dat wil zeggen in termen van politieke doelstellingen, meest geschikte middelen om die te bereiken, en vermoedelijke gevolgen van het gebruik van die middelen; maar dat politieke uitspraken worden verpakt in hoogdravende bewoordingen, die er voornamelijk toe leiden dat het politieke debat wordt verabsoluteerd en voorgesteld wordt als een gevecht tussen de Goeden en de Bozen. Goedkoop moraliseren (goedkoop - omdat kerkelijke instanties zelf geen politieke verantwoordelijkheid kunnen dragen voor de gevolgen van hun uitspraken) treedt zo in de plaats van serieuze politieke discussie.
Nauwelijks had ik dit geschreven of de Hervormde Synode leverde een treffende illustratie bij dit betoog, door zich uit te spreken voor het standpunt dat Nederland eenzijdig alle kernwapens van zijn grondgebied dient te verwijderen. Dit politieke middel wordt niet beargumenteerd in het kader van een analyse van de wereldpolitiek en van de plaats van Nederland daarin, maar verpakt in metafysische kletskoek, waarin de ‘bewapeningswedloop’ begrepen wordt als ‘een vérstrekkende crisis in onze cultuur’ en ‘een uiting van ongehoorzaamheid aan God’.Ga naar eind5
Rex Brico is in Elseviers Magazine (6 december 1980) zó | |
[pagina 164]
| |
boos geworden over mijn beschouwing, dat hij helemaal uit het oog heeft verloren, dat deze al geschreven en gepubliceerd was vóór de Hervormde Synode haar uitspraak deed, en er dus niet, zoals hij schrijft, een reactie op is. Ook verder heeft hij niet goed gelezen. ‘Moeten de kerken dan gregoriaans zingen en psalmen galmen met je rug naar de atoomraketten, zoals de Duitse katholieken en protestanten deden met hun rug naar de concentratiekampen?’ vraagt hij zich af. Alleen al in zo'n vraagstelling ontwaart men een wezenstrekje van bepaalde vormen van moderne geëngageerde theologie: te doen alsof de kerken hier eigenlijk in een soort illegaliteit verkeren, vergelijkbaar met hun positie in het Derde Rijk. Maar wij leven niet onder een regime als dat van Hitler, waar politieke partijen, maatschappelijke organisaties en individuen monddood en machteloos waren, vervolgd werden. Dan hoort de kerk te spreken - omdat de algemene principes waarop ze gebaseerd is rechtstreeks in het geding zijn, en omdat ze soms de enige is die dat nog kan doen. Ook dan is er echter geen rechtvaardiging voor uitspraken die het ene gifgas verbieden en andere wapens onbesproken laten.
Het is dit aspect waaraan Brico voorbijgaat: wie wil deelnemen aan het politieke debat dient te argumenteren in politieke termen, want alleen die hebben gewicht - niet het kerkelijk gezag van degenen die uitspraken doen. Wat voor waarde zouden theologen hechten aan een uitspraak van, laten wij zeggen, negenendertig kolonels en medici over de onbevlekte ontvangenis van de Maagd Maria welke zou zijn verpakt in militaire en medische terminologie?
De verdedigers van de herkerkelijking blijken steeds maar weer niet in staat om twee heel verschillende zaken van elkaar te onderscheiden. Het is één ding dat mensen door hun geloofsovertuiging tot bepaalde politieke standpunten worden geïnspireerd. Het is iets anders om | |
[pagina 165]
| |
te stellen dat hetzelfde geloof uitmondt in een identieke politieke mening. Politieke uitspraken van kerkgenootschappen zijn enkel begrijpelijk voor wie uitgaat van dit laatste standpunt. Het valt me van iemand als Bram van der Lek dan ook tegen, dat ook hij dit principiële onderscheid negeert onder andere in een interview in Vrij Nederland (29 november 1980), klaarblijkelijk enkel en alleen omdat sommige kerkvorsten iets zeggen wat nu in zijn kraam te pas komt. En helemaal bont maakt hij het als hij mij vol ontzetting van ‘anticlericalisme’ beticht (in De Volkskrant, 30 december 1980). Jazeker, mijn standpunt is anticlericaal, zoals links (waartoe de psp toch ook behoorde) altijd anticlericaal is geweest; omdat links altijd gevonden heeft dat mensen individueel en op grond van hun politieke inzichten en overtuigingen tot stellingnames moeten komen, niet omdat die hun van de kansel af door dominees en pastoors worden uitgereikt.
Dat Hervormd Nederland (29 november 1980) boos is over mijn these verbaast me daarentegen niet. Niet voor niets noemde ik dit weekblad ‘orgaan der herkerkelijking’. ‘Een schoolvoorbeeld van een opeenstapeling van onjuiste vooroordelen,’ noemt de lokale cursiefschrijver mijn stukje. Ik vind het typerend voor Hervormd Nederland dat daar de gedachte leeft dat men er ook juiste vooroordelen op na kan houden - varianten, vermoed ik, van ware leugens. Volgens datzelfde Hervormd Nederland verdedigt ‘geen zinnig mens’ de stelling dat iedereen die een bepaalde religie aanhangt er ook dezelfde politieke overtuigingen op na moet houden. Maar als Hervormd Nederland daarin gelijk zou hebben, dan is er geen enkele grond voor kerkgenootschappen om officiële uitspraken over politiek te doen. Hierna word ik in Hervormd Nederland ‘een bondgenoot van Van Agt’ genoemd, omdat ik heb uiteengezet dat een beroep op het geweten geen politiek argument is. Daartoe zo wel ge- | |
[pagina 166]
| |
dwongen kan ik ter repliek alleen maar Lenin citeren: ‘Domheid is geen argument.’ (Hij leende overigens van Descartes: ‘Ignorantia argumentum non est.’) Laten wij immers vooral niet vergeten dat de herkerkelijking van de politiek in Nederland begonnen is toen Van Agt zich op zijn geweten beriep om zijn plicht als minister te verzaken, maar ondertussen - in plaats van af te treden en uit de politiek te gaan - mooi bleef zitten. Dat is een ander aspect van de herkerkelijking, het eten van twee walletjes, het opportunistisch heen en weer zwabberen tussen de sferen van religie en politiek. Zeker voor links is dat heel gevaarlijk (het lijkt mij trouwens ook voor de kerken op de lange duur niet gezond). Wie, zoals Van der Lék, de uitspraak van de Hervormde Synode toejuicht, kan immers geen enkel bezwaar meer maken als kerkgenootschappen politieke uitspraken doen over abortus, euthanasie of, zoals in West-Duitsland tijdens de verkiezingscampagne van 1980 per kanselboodschap door de katholieke bisschoppen is gedaan, over het financiële beleid van de spd-fdp-regering. Die zou volgens de boodschap der kerkvorsten het financieringstekort uit de hand hebben laten lopen, terwijl de zieleherders ook het een en ander hadden op te merken over de ‘bureaucratisering’ en de herziening van de wettelijke bepaling ten aanzien van abortus. Op de eerste kabinetszitting na het voorlezen van het herderlijk schrijven opende bondskanselier Schmidt de discussie over de importsubsidie voor Nieuwzeelandse boter door de eg met de vraag: ‘Gaarne zou ik willen weten wat de Duitse bisschoppenconferentie hierover te zeggen heeft. Moeten wij die boter wel of niet kopen?’Ga naar eind6
In dit verband is het overigens opvallend dat het Nederlandse episcopaat zich steeds terughoudend heeft opgesteld, en geen politieke uitspraak over de ikv-actie heeft gedaan, hoewel ik ooit een vpro-verslaggever die wel op zijn knieën leek te liggen bisschop Ernst op de radio om een ex cathedra-uitspraak hoorde smeken. Naar het | |
[pagina 167]
| |
schijnt heeft die terughoudendheid veel te maken met de invloed die oud-kardinaal en oud-Pax Christi-voorzitter Alfrink onder de Nederlandse bisschoppen uitoefende. De zwaarste bestuursdaad waar de toenmalige coadjutor van het aartsbisdom Utrecht mee te maken kreeg was het bisschoppelijk mandement van 1954. Dat was het meest spectaculaire, maar in feite ook het laatste grote voorbeeld van rechtstreekse inmenging van de katholieke kerk in de politiek in de periode van de verzuiling. Zo gezien is de terughoudendheid die Alfrink blijkbaar heeft bepleit, niet vreemd aan de gebrande vingers van toen. Het mandement van toen moet voor de voorlijke katholieken een waarschuwing zijn geweest het niet tot een amendement ten gunste van het ikv te laten komen. | |
Herkerkelijking - 3Tot degenen die zich aangesproken voelden door mijn kritiek op de herkerkelijking van de jaren tachtig behoorde ook Rein Wijkstra, die reageerde met een artikel onder de kop ‘Kerkelijk zwijgen zou verkeerd zijn’ (Het Parool, 22 januari 1981). Zijn reactie is representatief voor de verdedigers van het hedendaagse kerkelijk spreken. Die verdediging bevat steeds drie elementen: de kerk heeft de opdracht zich actief met de aardse werkelijkheid bezig te houden ‘en dient zich dus te bemoeien met de inrichting van de samenleving’. In de tweede plaats moet het kerkelijk spreken niet te ernstig worden genomen: het heeft in het algemeen geen andere pretentie dan te zijn een ‘handreiking’ die de gelovigen moet helpen ‘bij de keuze terzake van complexe vraagstukken’. In tegenstelling tot deze stelling wordt vervolgens in de derde plaats betoogd dat het kerkelijk spreken aan de andere kant niet vrijblijvend mag zijn. Wijkstra: ‘Maar de kerk heeft het recht - en de plicht - zich uit te laten over de wijze, waarop mensen met elkaar | |
[pagina 168]
| |
omgaan en daarbij verder te gaan dan vrijblijvende redeneringen op basis van enerzijds-anderzijds. In voor de mensheid gewichtige vraagstukken - en daartoe behoort zeker de kernbewapening - zou het zwijgen der kerk haar ernstig moeten worden aangerekend.’ Met Wijkstra verschil ik niet van mening over de vraag of het niet de opdracht van christenen is zich actief met de aardse werkelijkheid bezig te houden. Als mensen zich daartoe door hun geloofsovertuiging gedreven voelen, dan moeten ze dat niet laten. Daaruit volgt echter geenszins dat de kerk zich als zodanig dient te mengen in het politieke debat door bepaalde recepten als alleenzaligmakend aan te prijzen. ‘De Kerk heeft op te komen voor gerechtigheid,’ schrijft Wijkstra. Maar ‘gerechtigheid’ is een algemeen beginsel, dat politiek op heel uiteenlopende manieren kan worden uitgelegd en toegepast. Er is geen sprake van dat een kerkelijk beginsel als dit logischerwijs tot één bepaald politiek standpunt, één bepaald politiek recept kan leiden.
Wanneer een kerkgenootschap kiest voor één bepaalde politieke uitleg van zijn theologische beginselen, dan zou het daaruit de consequentie moeten trekken en zich ook als politieke partij moeten opstellen. Het is immers onwaarachtig om wél politieke standpunten in te nemen, maar geen politieke verantwoordelijkheid te willen dragen. De Staatkundig Gereformeerde Partij en het Gereformeerd Politiek Verbond zijn in Nederland voorbeelden van zo'n consequent doortrekken van de relatie tussen geloof en politiek. Maar voor de meeste kerken en voor de meeste gelovigen vormen zij geen navolgenswaardige voorbeelden. Dit is immers de les geweest van de confessionele partijvorming in Nederland: dat het noch mogelijk, noch verstandig is, om op deze wijze een band tussen godsdienst en politiek te leggen. De reden daarvoor is dat in de praktijk mensen met dezelfde geloofsovertuiging toch tot geheel verschillende politieke standpunten komen. | |
[pagina 169]
| |
De machtspositie die kerken vroeger in het maatschappelijk en geestelijk leven bezaten werd veelal uitgeoefend om dit gegeven te maskeren. Nu dat niet meer mogelijk is is het leergezag van de kerkelijke leiders in het algemeen teruggebracht tot zijn juiste proporties: die van het geloof zelf. Het misverstand waaraan het betoog van Wijkstra mij vervolgens lijkt te lijden, is dat hij de maatschappelijke betrokkenheid van kerken gelijkstelt met het af en toe uitschrijven van bepaalde recepten voor de politiek. Mijn aanval op de herkerkelijking van de politiek had enkel betrekking op dit laatste. Als kerken zich met de inrichting van de samenleving willen bemoeien door bijvoorbeeld hun gelovigen voor te lichten over ingewikkelde maatschappelijke vraagstukken, dan is dat hun goed recht. Er zijn gevallen te noemen, waar kerken in dit opzicht prestaties hebben geleverd waar politieke partijen jaloers op zouden moeten zijn. Ik denk bijvoorbeeld aan het rapport van de Raad van Kerken uit 1977 over kraken in Nederland. De waarde van dat rapport lag in de grote rijkdom aan gegevens die het bevatte, niet in de politieke stellingname die er ook in was te vinden. Die stellingname werd overigens niet voorgesteld als hét standpunt van de kerken. Met zulke kerkelijke bijdragen heb ik geen problemen.
Het wordt wat anders als de kerk (in dit geval dus de Nederlands Hervormde) uitspraken doet die voor de lidmaten ervan wel degelijk een verplichtend karakter hebben, zoals de uitspraak uit 1980 van de Nederlands Hervormde Synode waarin zowel het bezit als het gebruik van kernwapens door een ‘onvoorwaardelijk neen’ zijn getroffen. Als die uitspraak inderdaad op kennis van zaken en argumenten zou berusten, dan zou er geen enkele reden zijn waarom ze de vorm van een kerkelijke gezagsuitspraak zou moeten aannemen. Als de uitspraak niet op kennis van zaken en argumenten berust, dan is er al | |
[pagina 170]
| |
evenmin een basis voor zo'n ex cathedra-uitspraak. De brief waarin de Hervormde Synode zijn standpunt uiteenzet demonstreert echter dat de verzamelde dominees noch theologisch, noch politiek ernstig vallen te nemen. Elke theologische argumentatie ontbreekt. De politieke argumentatie verstrikt zich in tegenstrijdigheden: het bezit en gebruik van kernwapens worden verboden omdat deze wapens aan de ene kant ‘in staat zijn om de aarde voor duizenden jaren onbewoonbaar en ontoonbaar te maken’ maar aan de andere kant zou de ‘militaire bruikbaarheid’ ervan toenemen, en zo een ‘beperkte oorlog’ mogelijk maken.Ga naar eind7 Het is in de periode 1979-85, het tijdvak van de kernwapenstrijd, niet gebleven bij deze kerkelijke uitspraak. In juni 1983 verzond de Nederlandse bisschoppenconferentie de brief ‘Vrede en gerechtigheid’. Aan deze brief was een langdurige discussie in en om de katholieke kerk voorafgegaan. Deze begon met een advies aan de bisschoppen van de Nederlandse afdeling van Pax Christi, de officiële katholieke vredesbeweging. Pax Christi riep de bisschoppen op het ikv in zijn streven te steunen. De bisschoppen maakten van deze raad geen gebruik, maar organiseerden een discussie onder de gelovigen over dit onderwerp, waarbij Pax Christi de taak werd toebedeeld dezen voor te lichten over de voors en tegens van het standpunt van het ikv. Waar Pax Christi een van de kerkelijke organisaties is die te zamen het ikv vormen, had dit veel van zelfbestuiving. De uitslag van de kerkelijke discussie was niet anders dan die in de Nederlandse samenleving als geheel: voor- en tegenstanders stonden, in ongeveer gelijke sterkte, tegenover elkaar; op het kerkvolk konden de onderling verdeelde bisschoppen niet bouwen. De Heilige Stoel bracht net op tijd verlichting. In juni 1982 verzond paus Johannes Paulus 11 een boodschap aan de Verenigde Naties, ter gelegenheid van de Tweede Speciale Zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. In die boodschap stelde de heilige vader dat ‘een op evenwicht gebaseerde | |
[pagina 171]
| |
afschrikking nog moreel aanvaardbaar geacht kan worden, [...] als een etappe op de weg van een steeds verdergaande ontwapening’.Ga naar eind8 Na een adempauze van een jaar volgde toen de stellingname van de bisschoppen, waarin de pauselijke uitspraak een centrale plaats innam. Concrete uitspraken met betrekking tot het ikv-voorstel bleven achterwege. Daartoe achtten de zieleherders zich ‘niet competent’. Niet de militaire en politieke besluitvorming, maar de gewetensvorming, zo deelden zij in het voorwoord mee, zagen zij als hun terrein.Ga naar eind9 In deze gepaste bescheidenheid zijn de bisschoppen alleen blijven staan. Om hen heen tuimelden protestantse voorgangers over elkaar heen in het in steeds krachtiger bewoordingen voor de laatste maal waarschuwen van gekozen politici. Het verst in Nederland ging de Gereformeerde Synode die in 1984 regering en parlement ‘maande’ niet tot het opstellen van kruisvluchtwapens in Nederland over te gaan. Dit officiële ‘vermaan’ stuitte binnen de Gereformeerde Kerk op een ongekend massale kritiek van gewone gelovigen; hun bezwaarschriften werden het jaar daarop door de Synode afgewezen met als argument dat het ‘vermaan’ geen gewetens bond, en daarom ook niet herroepen hoefde te worden. Op overeenkomstige wijze deed de leiding van de Nederlandse Hervormde Kerk de kritiek tegen haar officiële uitspraken af. Zo leven de predikanten in de beste van alle mogelijke werelden. Steunend op het gezag der kerk richten zij zich tot de politiek; daarover gekapitteld door hun kerkleden bagatelliseren zij die uitspraken tot van een gewicht waarover de laatsten niets te zeggen kunnen hebben. Aldus doen zij hun best te voldoen aan de karakteristiek die Huizinga van hun zeventiende-eeuwse voorgangers gaf ‘een gewichtige en daarbij zeer prikkelbare macht’Ga naar eind10 te zijn. De verzachtende omstandigheid die de grote historicus voor die tijd aanvoerde (‘Uit het volk gesproten, spraken de predikanten het Woord Gods met de stem des volks’) is echter in haar tegendeel verkeerd: alle onderzoek toont juist wat het ‘kerkelijk | |
[pagina 172]
| |
spreken’ over kernwapens aangaat, een diepe kloof aan tussen de kerkelijke elites en de gewone gelovigen. Aldus worden politieke uitspraken op het niveau van de middelen, van de praktische politiek, onveranderlijk voorgesteld als onaantastbare stellingnames van een bijzonder zedelijk gehalte. Dat leidt dan weer tot een schadelijke en onvermijdelijke ideologisering, waardoor de oplossing van het eigenlijke probleem bemoeilijkt wordt - iets waar Burke tweehonderd jaar geleden terecht op wees. De hoogdravende bewoordingen van de Synode kunnen alleen voor gelovigen-in-het-kwadraat verhullen dat deze uitspraak even vals is als die van het Tweede Lateraanse Concilie uit 1139 welke het gebruik van de kruisboog verbood. Ook toen was er sprake van de pretentie een universele zedenwet te verwoorden. Het verbod gold echter slechts de oorlog tussen christenen onderling; de reden waarom nu juist dit wapen (dat niet bij voorkeur door de adel werd gehanteerd, maar waarmee vooral beroepssoldaten waren toegerust) in de ban werd gedaan, en niet andere, werd door het Concilie evenmin uiteengezet als de Synode uitlegt waarom het gebruik en bezit van gifgas en andere massavernietigingswapens wél geoorloofd worden geacht. Dit volstaat om een geoorloofde parallel te trekken tussen het verbod op de kruisboog door het Concilie en dat van het ikv op het kruisvluchtwapen.Ga naar eind11 Wijkstra nam aanstoot aan mijn terminologie. Maar wanneer ik een term als ‘metafysische kletskoek’ gebruik voor de stelling van de Nederlands Hervormde Synode dat de wapenwedloop een uiting van ongehoorzaamheid aan God is, probeer ik de taal te gebruiken waarvoor zij bestemd is. Wapenwedlopen kunnen heel wel onderzocht en verklaard worden; de verklaring die de Synode geeft is echter letterlijk metafysisch (bovenzinnelijk) en zonder zin (men kan niet het omgekeerde bewijzen), dat wil zeggen: nonsens, kletskoek. Ten slotte schrijft Wijkstra: ‘Tromp heeft gelijk, dat | |
[pagina 173]
| |
(politieke) standpunten op kennis van zaken en argumenten moeten berusten en niet op kerkelijk gezag. Maar durft hij echt vol te houden dat de ikv-standpunten niet aan deze eisen voldoen? Dan heeft hij de ikv-publikaties niet (goed) gelezen!’ De uitnodiging die in bovenstaande bewoordingen is vervat neem ik gaarne aan, niet na eerst te hebben vastgesteld dat Wijkstra nu, en op dit punt, het ‘spreken der kerk’ elke theologische basis ontzegt en het louter baseert op de kwaliteit van het ikv-standpunt. Wat dit waard is, dient nu te worden onderzocht.
De actie die het Interkerkelijk Vredesberaad in 1977 startte onder de leus: ‘Help de kernwapens de wereld uit, om te beginnen uit Nederland’ heeft geen noemenswaardige theologische basis. Een niet-kerkelijke actiegroep of de pvda had haar even goed kunnen lanceren. De enige enigszins expliciet naar voren gebrachte morele notie die aan de slogan ten grondslag ligt, is die van schaamte. Aldus de redegeving in het manifest van het ikv uit 1977: ‘Om al deze redenen, maar nog het meest omdat in het afschrikkingssysteem de omgang van mensen met elkaar zo volstrekt ontaard is dat we ons er diep voor moeten schamen.’Ga naar eind12 Vanzelfsprekend is deze al dan niet te rechtvaardigen aanzegging tot schaamte geen argument om nu juist deze actie met deze doelstelling te gaan voeren. Dat was eigenlijk al vanaf het begin duidelijk, ook binnen de Interkerkelijke Vredesbeweging, als ik bijvoorbeeld in herinnering roep de enigszins verontwaardigde vraag die Marga Klompé op de ‘kernwapendag’ in de Vrije Universiteit (7 april 1979) aan generaal-majoor Von Meijenfeldt richtte: of zij hem wel goed had verstaan. Von Meijenfeldt had zich tijdens de discussie achter de ikv-leus geschaard, maar deze opgevat als een ‘principiële uitspraak’. Het tweede element van de leus vatte hij daarom, om zo te zeggen, overdrachtelijk op. ‘Misschien wordt in eerste instantie de rol van kernwa- | |
[pagina 174]
| |
pens wel groter door zo'n Nederlands initiatief,’ meende hij. Zijn persoonlijke instemming met de gedachte dat kernwapens moreel ontoelaatbaar zijn, stond helemaal los van de vraag of verwijdering van kernwapens uit Nederland hun rol kleiner zou maken. Of deze uitleg mevrouw Klompé bevredigde, vermeldt het verslag niet, wél dat deze de onconventionele krijgsmanGa naar eind13 op ‘gemor en gemompel’ uit de zaal kwam te staan.Ga naar eind14 Generaal zowel als morders en mompelaars demonstreerden dat zij de slogan van het ikv niet werkelijk ernstig namen. Von Meijenfeldt niet door haar tot beginsel te proclameren; zijn boze gehoor door een voorzichtig commentaar op de werkelijkheidswaarde ervan als ontoelaatbaar te beschouwen. In een latere publikatie van het ikv wordt, passend, ‘de symboolwaarde van het voorstel tegelijk zijn kracht genoemd’.Ga naar eind15 De leus heet hier niet voor niets ‘voorstel’, want oorspronkelijk (en formeel tot op de dag van vandaag) proclameert het ikv dat zijn leus geen leus ‘met symboolwaarde’ is, maar een realistisch, dat wil zeggen: uitvoerbaar, politiek voorstel. Het wenste zijn succes niet te ontlenen aan de exploitatie van angst voor oorlog en Bom, maar aan de kracht van zijn argumentatie. Als het zo uitkwam was steun op andere grond ook welkom, en met name werd tegen het kerkelijk denken aangeleund, zonder dat men het nochtans, zoals al gezegd, tot een theologische of ethische fundering van ‘het voorstel’ heeft gebracht. | |
De wetenschap van de ‘vredesbeweging’Het ikv pretendeert dat zijn recept om van kernwapens af te komen niet in de eerste plaats voortvloeit uit geloof en openbaring. In sterke mate is er de nadruk op gelegd dat de ikv-actie gebaseerd is op inzichten uit de vredeswetenschap, de polemologie. Dat is gebeurd in officiële publikaties van ikv en Pax Christi,Ga naar eind16 maar nog veel meer in de talloze debatten en fora waaraan ik, als pvda-be- | |
[pagina 175]
| |
stuurslid of polemoloog, vanaf 1978 in de meest verschillende plaatsen van het land heb deelgenomen. De interkerkelijke actievoerders gebruikten het prestige van ‘de wetenschap’ om hun boodschap gewicht te verlenen. Het tamboereren op de wetenschappelijke fundering van de strategie van het ikv werd tevens gebruikt om de superioriteit van de eigen opstelling ten opzichte van ‘de politiek’ te demonstreren. In die opstelling zag men de theorie van het dalend cultuurgoed feilloos gedemonstreerd. Denkbeelden die jaren eerder opgang hadden gemaakt in bepaalde academische milieus - variërend van de revisionistische visie op de koude oorlog tot de kritiek op afschrikkingstheorieën - werden nu onder bredere lagen van de bevolking gedistribueerd, voorzien van het keurmerk ‘wetenschappelijk goedgekeurd voor algemeen gebruik’ - precies op het moment dat ze intellectueel in diskrediet waren geraakt vanwege hun theoretische en empirische defecten. Het ikv nam, in andere woorden, goeddeels de professionele ideologie van veel polemologen over. Zulke professionele ideologieën, die vooral als functie hebben het bestaansrecht van een beroepsgroep te rechtvaardigen,Ga naar eind17 zijn meestal geen hoogtepunten van intellectuele fijnzinnigheid. De vulgarisering (‘democratisering’) ervan door de ‘vredesbeweging’ ontnam er vrijwel elke distinctie aan en resulteerde in een smakeloze stamppot, met als voornaamste ingrediënten: het voortdurend aanwakkeren van angst (‘bezorgdheid’) voor het naderbij komen van een kernoorlog; de overschatting van de betekenis van technologische en de onderschatting van sociologische en politieke factoren in het buitenlands beleid van grote mogendheden; het betrekkelijk klakkeloos accepteren van de inmiddels ontkrachte revisionistische visie (‘Amerika begon’) op de koude oorlog, en ten slotte het opereren met in het geheel niet onderzochte, maar als vaststaand voorgestelde stellingen over ‘bewapeningswedlopen’ en ‘afschrikking’. De worst in deze stamppot is het denkbeeld dat een op het bestaan van | |
[pagina 176]
| |
nucleaire wapens gebaseerde afschrikkingspolitiek ‘alleen maar’ leidt tot een verdere ‘wapenwedloop’, die op den duur wel in een catastrofe moet eindigen. Subtielere analyses, die ‘prenucleaire’ van ‘nucleaire’ strategieën onderscheiden worden genegeerdGa naar eind18: de ‘bom’ moet de schuld van alles zijn.
De eigenlijke wetenschappelijke fundering van de ikv-leus is de zogenaamde grit-theorie van de wereldberoemde psycholoog Charles OsgoodGa naar eind19. Zijn wereldfaam geniet Osgood overigens geenszins op basis van zijn denkbeelden over ontwapening. Die berust op de onderzoeksmethoden die hij in de jaren vijftig ontwikkelde om de houdingen (‘attitudes’) van individuen te ‘meten’. Geformuleerd werd deze grit-theorie voor het eerst in 1962. Van daar naar het ikv-voorstel vijftien jaar later is het een weg naar beneden: ook hier ziet men het leerstuk van het dalend cultuurgoed aanschouwelijk gemaakt. De grit (Graduated Reciprocation In Tension-Reduction - geleidelijke wederkerigheid in spanningsreductie)-theorie werd in Nederland uiteengezet in het toenmalige excerptentijdschrift Nieuwe literatuur over oorlog en vrede, dat werd samengesteld door de staf van het Polemologisch Instituut.Ga naar eind20 Enige tijd later, in 1971, wijdde de latere voorzitter van het ikv, Ben ter Veer, toen alleen staflid van dat instituut, een overzichtsartikel aan de theorie en praktijk van grit.Ga naar eind21 De auteur memoreerde dat deze theorie aan het begin van de jaren zestig enige aandacht kreeg, maar later niet meer. Dit betreurde hij; er zijn nu eenmaal maar weinig ‘vredesstrategieën’ voorhanden, eigenlijk alleen grit en eenzijdige ontwapening, al dan niet gecombineerd met een of andere vorm van ‘geweldloze verdediging’. Het interessante van grit achtte hij het feit dat deze theorie een reeks maatstaven formuleert waarmee men kan nagaan of bepaalde stappen al dan niet ‘de vrede bevorderen’. Dan volgt in zijn artikel een | |
[pagina 177]
| |
opsomming van de veertien ‘regels’ waaruit de toepassing van de grit-theorie bestaat; in latere versies heeft Osgood die overigens tot tien teruggebracht. (Verderop ga ik op de grit-theorie en de tien overgebleven regels waarmee deze moet worden toegepast uitvoerig in.) De grit-theorie is ontworpen om in een periode van hoog opgelopen spanning tussen twee ‘actoren’ (het Oostelijk en het Westelijk blok) die spanning door middel van eenzijdige stappen te doen afnemen en zo het klimaat te scheppen voor serieuze onderhandelingen. Of grit ooit is toegepast weten wij eigenlijk niet. De Amerikaanse socioloog Etzioni, die overigens in dezelfde tijd als Osgood soortgelijke denkbeelden ontwikkelde, meent van wel: volgens hem heeft zich in de periode van juli tot november 1963 tussen de Verenigde Staten en de Sovjetunie een grit-achtig proces afgespeeld.Ga naar eind22 Van een toepassing van de theorie in strikte zin kan echter moeilijk gesproken worden. Als de beide regeringen grit-regels hanteerden, deden ze dat zonder er weet van te hebben, zoals Molières burger-edelman zonder het te weten proza sprak. In zijn uiteenzetting over grit stelt Ter Veer vast dat in deze periode inderdaad sprake was van spanningsvermindering als gevolg van eenzijdige stappen, (die overigens zeer snel door overeenkomstige van de andere partij werden beantwoord en ook heel vlug uitliepen op geslaagde onderhandelingen.) Tussen de eerste stap, de aankondiging van president Kennedy dat de Verenigde Staten eenzijdig kernproeven in de atmosfeer hadden gestopt, en het akkoord over een verbod op bovengrondse kernproeven lagen nauwelijks twee maanden. Ogenschijnlijk is dit een perfect voorbeeld van grit, ook al ontbreekt er één element in dit proces dat voor het ikv vijftien jaar later juist van doorslaggevend belang was: aan de eenzijdige stappen van de president lag geen massa-actie ten grondslag. De snelle totstandkoming van het Test Ban Treaty wordt niet alleen in dit verband vaak mooier voorgesteld dan de werkelijke | |
[pagina 178]
| |
gang van zaken toelaat. De Amerikaanse diplomaat Averell Harriman kon in 1963 in Moskou met de vertegenwoordigers van de Sovjetunie en het Verenigd Koninkrijk binnen twee weken tot overeenstemming komen, omdat alle technische en politieke problemen rond een verbod op kernproeven tot in den treure waren uitgeplozen in de eraan voorafgaande vijf jaar, op de Geneefse conferentie over de stopzetting van kernwapenproeven. Maar ook Ter Veer slikte in 1971 niet de voorstelling van zaken dat grit in 1963 ‘werkte’. De eigenlijke oorzaak van de spanningsvermindering, zo merkt hij op, en de functie ervan is een andere dan de theorie van Osgood doet vermoeden. Het waren politiek-strategische overwegingen die in 1963 tot een wederzijdse toenadering dwongen; de spanningsreductie was een middel om psychologische barrières, ook in eigen land te slechten. ‘De spanningsvermindering vindt dus plaats om een beleidsverandering te kunnen doorvoeren die om andere redenen noodzakelijk wordt geacht door de partijen. Het is niet zozeer - althans in deze periode - de spanningsvermindering die het beleid wijzigt.’Ga naar eind23 Ter Veer sluit daarop aan door een aantal vragen te formuleren die beantwoord zouden moeten worden voor van ‘een goede grit-strategie’ gesproken zou kunnen worden. Vijfentwintig jaar na de eerste formulering van grit zijn noch in Nederland, noch daarbuiten die vragen beantwoord. De cumulatieve literatuur over grit heeft niet meer opgeleverd dan variaties op het oorspronkelijke model, speculaties over de toepassingsmogelijkheden ervan en het steeds maar weer verwijzen naar het ‘Kennedy-experiment’ uit 1963. Onderzoek ontbreekt.Ga naar eind24 En het ‘Kennedy-experiment’ houdt in twee opzichten eerder een falsificatie dan een bevestiging van de waarde van de grit-methode in. In de eerste plaats, omdat - zoals Ter Veer al in 1971 opmerkte - spanningsvermindering als gevolg van grit hier slechts een middel | |
[pagina 179]
| |
was ten dienste van een daarvoor al gegroeid politiekstrategisch rapprochement. Als van dit laatste geen sprake is, lijkt het instrument van spanningsvermindering door middel van eenzijdige stappen onbruikbaar. Osgood geeft dat met zoveel woorden toe, als hij in een later artikel een tweede mogelijk voorbeeld van grit aanvoert: het voorstel van president Brezjnev van 8 oktober 1979. Daarin opperde deze de mogelijkheid om tot een reductie van kernwapendragers voor de middellange afstand te komen, en kondigde tevens aan eenzijdig in één jaar tijds twintigduizend man Sovjetrussische troepen en achthonderd tanks uit de ddr terug te trekken, op voorwaarde dat de navo niet tot de opstelling van kruisvluchtwapens en Pershing II's in Europa zou besluiten.Ga naar eind25 President Carter weigerde hierop in te gaan en ging door met de voorbereiding van het navo-dubbelbesluit. De politiek-strategische visies in Oost en West liepen in die tijd te zeer uiteen, en dat woog zwaarder dan een antwoord van Navo-zijde dat neer zou komen op de codificatie van zoniet een militair, dan toch zeker een politiek voordeel voor de Sovjetunie: het monopolie op kernwapens voor de middellange afstand in Europa. (Dit verhaal is hiermee niet ten einde. De Sovjetunie trok inderdaad bijna twintigduizend man en achthonderd tanks uit de ddr terug. Nog geen achttien maanden later bleek dat deze manoeuvre deel uitmaakte van een algehele reorganisatie van de Sovjetrussische krijgsmacht in Oost-Europa. Toen deze was afgerond, bleken de vertrokken eenheden vervangen door andere, ter sterkte van 35.000 man, met extra tanks en stukken geschut. Zo'n herstructurering, gepaard gaande met versterking van de Sovjetrussische eenheden in de eerste lijn had een paar jaar eerder, in 1975-76, ook al plaatsgevonden, maar ze was toen niet gepresenteerd als een eenzijdige stap ter vermindering van de conventionele dreiging.)Ga naar eind26
In de tweede plaats ontwierp Osgood grit als een tech- | |
[pagina 180]
| |
niek om tot zinvolle communicatie te komen in een situatie waarin twee partijen geen geïnstitutionaliseerd contact onderhouden over wederzijdse belangen. grit is in dit opzicht te zien als een vorm van non-verbale communicatie, die tot rationelere vormen van interactie moet leiden. In de week na de bouw van de muur tussen Oost- en West-Berlijn stonden in eerste instantie Amerikaanse en Sovjetrussische of Oostduitse tanks vaak niet meer dan honderd meter van elkaar verwijderd tegenover elkaar. Toen de Amerikaanse commandant zijn M-48 Pattons terugtrok van de meest in het oog lopende plaatsen, reageerde de andere kant niet veel later met het terugtrekken van zijn T34/85's, zonder dat daaraan enig overleg tussen Oost en West te pas was gekomen. Dat was nu werkelijk grit. Zeker na het sluiten van het verdrag op het verbod van kernproeven in de atmosfeer is een aantal geïnstitutionaliseerde onderhandelingsfora over wapens en wapenbeheersing gaan functioneren. Wie de opbrengst daarvan lager waardeert dan mogelijk zou zijn geweest, heeft gelijk: hier ligt een geschiedenis van gemiste kansen. Maar het antwoord daarop kan niet bestaan in een terugval in non-verbaal gedrag, zoals gebarentaal geen spellingsproblemen op kan lossen. Bij de grit-techniek van ‘spanningsverminderende eenzijdige acties’ doet zich bovendien een moeilijkheid voor die in de literatuur erover vrijwel geen aandacht krijgt. Zulke ‘eenzijdige acties’ spreken nooit voor zich. Ze moeten altijd geïnterpreteerd worden. Interpretatie is niet alleen gebaseerd op de wijze waarop het eenzijdige gebaar wordt waargenomen, maar hangt ook van de context af waarin dit gebeurt. Tot die context behoren vanzelfsprekend de verbale toelichtingen waarmee de non-verbale stap wordt verklaard. Of deze voor waar wordt gehouden zal meer afhangen van de inschatting van de politieke gesteldheid in het algemeen, dan van het daaruit gelichte eenzijdige gebaar. Wat Osgood in zijn grit-theorie niet verdisconteert is | |
[pagina 181]
| |
met andere woorden de dimensie van reflexiviteit; of om het wat minder duur te stellen: het feit dat het mogelijke effect van een tweede eenzijdige stap een ander zal zijn dan dat van de eerste, omdat er leerprocessen aan beide zijden op gang zijn gekomen die ertoe leiden dat grit voor (nog) andere doeleinden dan spanningsreductie wordt gebruikt. De geschiedenis van de kleinere en grotere ‘eenzijdige stapjes’ die de Verenigde Staten en de Sovjetunie sinds de Tweede Wereldoorlog hebben gedaan, levert daarvan vele voorbeelden op, van de onbeantwoord gebleven eenzijdige stopzetting van de produktie van chemische wapens aan Amerikaanse zijde tot Gorbatsjovs even succesvolle eenzijdige moratorium op ondergrondse kernproeven. Hoe het ook zij, toen het ikv in 1977 zijn actie voor eenzijdige en volledige eliminatie van de kernwapentaken van de Nederlandse krijgsmacht in navo-verband begon, was de enige wetenschappelijke basis daarvoor de grit-theorie. In zijn proefschrift (1983) doet de polemoloog en ikv-voorman Everts hier wat zuinigjes over, als hij schrijft dat het ikv bij het ontwikkelen van zijn voorstel (leuze) ‘to some extent [was] inspired by the ideas for gradualist unilateralism or the “policy of mutual example”, as it is also called by and developed by Charles Osgood and others’Ga naar eind27. Noch in zijn relaas, noch in publieke stukken van het ikv wordt echter verwezen naar enige andere ‘wetenschappelijke theorie’ die op de ikv-campagne invloed heeft uitgeoefend. Heel expliciet daarentegen werd de grit-theorie aangeroepen in het rapport waarmee de rooms-katholieke organisatie ten dienste van de vrede, Pax Christi, in 1980 advies aan de Nederlandse bisschoppen uitbracht over het ikv-voorstel. De voorzitter van het ikv was tevens bestuurslid van Pax Christi. Het lijkt daarom ook niet noodzakelijk stil te staan bij het feit dat de meest uitvoerige verdediging van de ikv-strategie in de termen van Osgoods theorie verwoord is door Pax Christi.Ga naar eind28 De wijze waarop het ikv vanaf 1977 in Nederland de | |
[pagina 182]
| |
grit-theorie wilde toepassen (‘een voorstel’) levert echter een zielige travestie op van het oorspronkelijke model dat ook al geen begerenswaardige schoonheid was. Osgoods grit gaat over de confrontatie tussen de Sovjetunie en de Verenigde Staten. Een eenzijdige stap van Nederland tegen navo en Verenigde Staten past daar niet zomaar in. Terecht merkt Everts daarover op: ‘The question is, whether or not this affects the applicability of the strategy or merely complicates it;’Ga naar eind29 een vraag die hij vervolgens net zomin beantwoordt als het ikv. De oplossing waarmee het ikv dit vraagstuk omzeilt ziet er als volgt uit: de bruikbaarheid van grit tussen ‘de supermachten’ wordt beperkt tot die van een instrument ten dienste van onmiddellijke crisisbeheersing. Maar als er van een werkelijke crisis geen sprake is, dan is de concurrentie tussen beide zó sterk, dat geen van hen tot grit zijn toevlucht zal willen nemen. Duister blijft hoe deze stelling valt te rijmen met het ‘succesvolle Kennedy-experiment’ en met andere in de ogen van grit-aanhangers eveneens succesvolle voorbeelden, die alle op de Verenigde Staten en de Sovjetunie betrekking hebben.Ga naar eind30 Het ikv oordeelt echter dat reductie van de spanning tussen ‘de supermachten’ alleen onder dwang van de respectievelijke ‘bondgenoten’ tot stand kan komen. Die ‘druk’ zal echter niet optreden als de samenhang van de allianties andere overwegingen naar het tweede plan verwijst. Daarom moet het streven gericht zijn op het vinden van ‘partners’ van Nederland binnen het Warschaupact.Ga naar eind31 Zonder twijfel is er veel passend commentaar mogelijk op deze denkbeelden. Maar de eerste vraag die hier opkomt luidt: hoe is dit nog te rijmen met de theorie van Osgood? (Ook als men voor het gemak buiten beschouwing laat dat Osgood wederzijdse nucleaire afschrikking aanvaardt, en dat het ikv deze verwerpt.) Wie de ‘strategie van het ikv’ - die in de jaren tachtig gelijktijdig met de massale demonstraties onder de ikv-leus wordt afgezwakt tot ‘een politiek voorstel, en | |
[pagina 183]
| |
dus relatief, dat wil zeggen: vatbaar voor wijziging en vervanging als het ongeschikt zou blijken’Ga naar eind32 - wie die ‘strategie’ legt naast de grit-regels van Osgood constateert dat het ikv de meeste van die grondregels negeert of ermee strijdige handelingen voorstaat. De eerste vier grondregels waaraan de strategie van eenzijdige stappen moet voldoen dienen te waarborgen dat de veiligheid van de initiatiefnemer niet in gevaar wordt gebracht. Osgoods eerste grondregel luidt dan ook dat eenzijdige stappen niet het nucleaire afschrikkingsvermogen in gevaar mogen brengen. De ‘strategie’ van het ikv is echter gericht op de afschaffing van dat afschrikkingsvermogen ten gunste van een nergens omschreven niet-nucleaire defensie. Het ikv had in overeenstemming met deze grondregel kunnen handelen door te argumenteren dat door afschaffing van de nucleaire taken van de Nederlandse krijgsmacht of door het niet stationeren van 48 glcm's (Ground Launched Cruise Missiles - vanaf de grond gelanceerde kruisvluchtwapens) in Woensdrecht het afschrikkingsvermogen van het Westen niet zou worden aangetast. Militair-technisch is dat zeer wel te verdedigen. Maar dat deed het ikv niet. Volgens de tweede grondregel van grit dient bij een eenzijdige stap niet het militaire vermogen om een conventionele aanval af te slaan te worden aangetast. Over dit onderdeel hoort men het ikv niet, en soms handelt het er in strijd mee, bijvoorbeeld wanneer het tegen de aanwezigheid van het afcent-hoofdkwartier in Brunssum demonstreert. Soms ook niet: zoals toen ikv-voormannen afstand namen van acties, uitgevoerd met medewerking van lagere ikv-organen, tegen munitietransporten per trein of tegen navo-oefeningen. Osgoods derde grondregel houdt in dat eenzijdige stappen een geleidelijk karakter moeten hebben, dat aangepast kan worden aan overeenkomstige stappen van de tegenpartij. Het ikv stelde in 1977 vast dat algehele uitbanning van Nederlandse kernwapentaken de | |
[pagina 184]
| |
kleinst mogelijke eenzijdige stap was die Nederland zou kunnen nemen. De gronden voor dit standpunt zijn nooit duidelijk gemaakt of geworden. Enerzijds bleek al in het politieke debat dat eenzijdige vermindering van het aantal kernwapentaken in Nederland en binnen de navo zou worden uitgelegd als een forse en ongekende Alleingang. Anderzijds zou de complete afschaffing van de Nederlandse nucleaire taken niet alleen de eerste, maar ook de laatste eenzijdige stap op nucleair terrein zijn die het Koninkrijk zou kunnen nemen. Pas na 1979 werd het afschaffen van alle Nederlandse kerntaken als eenzijdige stap vervangen door de weigering kruisvluchtwapens op Nederlandse bodem te stationeren. Deze laatste eenzijdige ‘stap’ bleek in de ogen van het ikv toen blijkbaar wel gecombineerd te kunnen worden met het gelijktijdige behoud van zes kerntaken. Regel vier van Osgood luidt dat eenzijdige stappen op verschillende niveaus en op verschillende plaatsen gezet zouden moeten worden, te beginnen daar waar de spanning toch al klein is. Met deze voorwaarde houdt de strategie van het ikv niet alleen geen rekening; ze zou dat ook moeilijk kunnen doen, omdat deze regel impliceert dat de grit-strategie alleen kan worden uitgevoerd door de Verenigde Staten, of door de navo als geheel. Als de kleinst mogelijke stap van Nederland de afschaffing van alle kernwapentaken is of het annuleren van de onder voorbehoud bestelde glcm's, wat voor andere stappen die niet ook in strijd zijn met Osgoods andere grondregels blijven dan nog voor ons land over? Harer Majesteits ‘Karel Doorman’ is immers al lang geleden aan Argentinië verkocht, en de ‘De Ruyter’ aan Peru... De daaropvolgende grondregels van grit hebben tot doel de tegenpartij tot de gewenste tegenstap te brengen. Eenzijdige stappen moeten duidelijk en ondubbelzinnig worden gericht op het doel spanning te verminderen, en dat moet ook openlijk van tevoren verklaard worden. In zo'n aankondiging moet al even ondubbelzinnig de uitnodiging aan de tegenpartij zijn vervat om op die stap te reageren. | |
[pagina 185]
| |
Deze grondregels zijn door het ikv op verschillende manier met voeten getreden. Allereerst door zijn argumentatie. De verwijdering van alle kernwapens van Nederlands grondgebied (wat overigens niet hetzelfde is als het afschaffen van kernwapentaken) wordt verdedigd op grond van veiligheidsoverwegingen: het argument luidt dat Nederland, eenmaal kernwapenvrij, in oorlogstijd gevrijwaard zal blijven van vijandelijke aanvallen met nucleaire wapens. Of dit in overeenstemming met de Sovjetrussische operatieplannen is, weten wij officieel niet. Maar dat is ook niet ter zake. Het gaat erom, dat een eenzijdige stap die klaarblijkelijk uit eigenbelang wordt genomen, niet een eenzijdige stap is die in grit past, evenmin als de afschaffing van een verouderd wapensysteem - geliefkoosd voorbeeld binnen de ‘vredesbeweging’ - dat is. Het enige argument dat bij de door het ikv voorgestelde stappen past luidt dat de Nederlandse kernwapentaken (c.q. glcm's) van grote politieke en militaire betekenis zijn. Dat zou echter inhouden dat het ikv de zienswijze op de navo-strategie van de navo zou delen. Het gaat niet aan de Nederlandse kernwapentaken of de glcm's in Woensdrecht eerst als militair overbodig of voor de politieke eenheid in het Westers bondgenootschap onbetekenend te verklaren, om ze vervolgens het hoogst mogelijke soortelijk gewicht in de Oost-West-betrekkingen toe te kennen. Op den duur is het steeds onduidelijker geworden aan wiens adres de eenzijdige stap gericht is. Oorspronkelijk zou in de ikv-visie de Nederlandse eenzijdige stap beantwoord moeten worden door één van de kant van een Warschaupact-land. Dat was problematischer dan men op het eerste gezicht zou denken, aangezien in het Warschaupact alleen de Sovjetunie over kernwapens beschikt, en deze het operationele gebruik ervan niet, zoals bij de navo het geval is, in de vorm van nucleaire gevechtstaken, ten dele aan zijn partners heeft uitbesteed. | |
[pagina 186]
| |
Raadpleging van ikv-literatuur levert op dat de voorgestelde eenzijdige stap van Nederland gericht dient te zijn op: de Sovjetunie, de andere bij het Warschaupact aangesloten staten, de Verenigde Staten, de navo, de regeringen van bij de navo aangesloten staten, sociale bewegingen en politieke partijen in zulke staten, nietgebonden landen, ‘kleine landen’ die tegen kernwapens zijn (waartoe gemakshalve ook India maar wordt gerekend)Ga naar eind33, de Derde Wereld in zijn algemeenheid, of een combinatie van deze adressanten. Met Osgoods grit-regels heeft dit imposante register van uitnodigingen niets meer te maken. Diens laatste drie regels hebben tot doel de oprechtheid van bedoelingen te demonstreren bij het nemen van eenzijdige stappen. Aangekondigde stappen moeten bijvoorbeeld worden uitgevoerd over een vrij lange periode, ook al blijven reacties uit. Ze moeten bovendien eenvoudig voor de andere partij zijn na te gaan.
Dat er grote en ingrijpende verschillen bestaan tussen de officiële strategie van het ikv en de uitgangspunten van Osgoods grit-theorie is hiermee in voldoende mate gedemonstreerd. Te meer, omdat het ikv nooit moeite heeft gedaan om de vrijheden te rechtvaardigen die het zich met Osgoods theorie heeft veroorloofd. Het is dan ook merkwaardig dat in het betrekkelijk recente Ontwapeningshandboek de waarde van grit wordt afgeleid uit ‘de voorstellen van de vredesbeweging om door eenzijdige stappen het ontwapeningsproces te versnellen’.Ga naar eind34 Eerst wordt de ‘wetenschappelijke theorie’ van Osgood gebruikt om de ernst en het gewicht van de ‘vredesbeweging’ te bewijzen; bijna tien jaar later moet de waarde van grit blijken uit het feit dat de ‘vredesbeweging’ er zegt achteraan te lopen!
Maar de theorie van Osgood heeft haar eigen intrinsieke tekorten, gebaseerd als ze is op laboratoriumexperimenten met Amerikaanse proefpersonen. Zulke experimen- | |
[pagina 187]
| |
ten vormen een uitstekende methode om de cognitieve dissonantie te meten bij de lezers van reclame voor Toyota-automobielen die tegelijkertijd trotse bezitters van een Ford zijn. De verhouding tussen nucleaire machten heeft echter dimensies die zich niet dan ten koste van onaanvaardbare simplificaties tot onderzoek als van Osgood laten reduceren. Men kan daarvan twee zwaar wegende tekorten noemen: Osgood projecteert de interactiepatronen tussen personen die hij in een laboratoriumsituatie heeft gemeten op het gedrag van staten; en hij negeert de mogelijke politiek-culturele verschillen tussen die staten door zijn grit-methode op en door proefpersonen van dezelfde (namelijk Amerikaanse) politiek-culturele achtergrond te laten uitvoeren. Deze twee tekorten leiden ertoe dat Osgood (en zijn volgelingen in de ‘vredesbeweging’) schromelijk de sociologische dimensies in de analyse van de verhouding tussen Oost en West uit het oog verliezen. Deze ontbrekende dimensie kan men met twee steekwoorden benoemen: ‘interpretatie’ en ‘proces’. Daden en handelingen moeten niet alleen waargenomen worden, maar ook geïnterpreteerd. Zij zijn vrijwel nooit zonder meer vanzelfsprekend, voor maar één uitleg vatbaar. Elk voorstel, elke publieke handeling van de ene partij bevindt zich in de ogen van de andere voor negen-tiende onder de waterspiegel. Zelfs de contouren van dat onzichtbare deel zijn onbekend; men kan alleen maar proberen ze te schetsen aan de hand van eerdere ervaringen en mede daarop gebaseerde interpretatiekaders. Wat daarom voor de een een welbewust genomen eenzijdige stap is, is voor de ander wellicht een teken van zwakheid, een methode om van duur of overbodig wapentuig af te komen, of een misleidende propaganda-manoeuvre. Dit punt is des te meer van gewicht, omdat er veel aanwijzingen zijn dat in het interpretatiekader van de Sovjetrussische politieke elite eenzijdige gebaren steeds geheel anders worden uitgelegd dan de Westerse bedoe- | |
[pagina 188]
| |
ling is: ‘Bij de Russen is verzoeningsgezindheid een teken van zwakte. [...] Daarom versterken de Russen na onze tekenen van verzoeningsgezindheid de druk op ons, in plaats van die gestes te accepteren’ - aldus de voormalige ambassadeur van Joegoslavië in Moskou, Veljko Mitsjoenovitsj in zijn memoiresGa naar eind35, die overigens onder druk van Moskou op last van de Joegoslavische regering uit de handel werden genomen. Mitsjoenovitsj levert vele beklemmende lichtbeelden bij zijn hier aangehaalde conclusie. Maar als de stelling van Mitsjoenovitsj juist is, dan is de grit-strategie niet zozeer onbruikbaar, maar werkt ze averechts! Het is opmerkelijk dat in alle traktaatjes en verhandelingen van ikv en ‘vredesbeweging’ deze mogelijkheid niet genoemd, laat staan besproken wordt. In plaats daarvan vindt men een herhaling van Osgoods negeren van politiek-culturele verschillen, waardoor de laatste klakkeloos het laboratoriumgedrag van Amerikaanse studenten doortrekt naar de Sovjetrussische politieke elite: evenzo projecteert het ikv kenmerken van de Nederlandse samenleving op het Sovjetrussisch regime, met zichzelf in de glansrol van Swiebertje. Osgoods tweede vergrijp is het statische en mechanische van zijn voorstellen. Het procesmatige van de consequenties die uitvoering van grit zou hebben wordt in zijn theorie genegeerd. De ‘strategie’ heeft in principe één adressant, maar de boodschap wordt in het openbaar verstuurd, en ook door andere actoren verstaan. Er ontstaan configuraties van verwachtingen en interpretaties die een onlosmakelijke onderdeel van de politieke werkelijkheid gaan vormen. Over het onvermijdelijk leerproces dat zal optreden, is al eerder gesproken; hier past de constatering dat de grit-theorie, eenmaal gepubliceerd, ook aan de tegenpartij bekend is. Bij die tegenpartij is zijn werk beoordeeld als gebaseerd op een ‘eenzijdige, idealistische conceptie van de strijd die in de hedendaagse wereld woedt’. De grit-be- | |
[pagina 189]
| |
nadering heet dan één van de vele ‘idealistische’ en ‘foutieve’ benaderingen uit de ‘bourgeois psychologie’, die stellen dat ‘zedelijke vervolmaking’ (aan Westerse zijde) de sleutel tot vrede vormt. Marxisten-leninisten weten vanzelfsprekend wel beter: de ware bron van oorlogen is het imperialisme, en daaraan ligt ten grondslag de politiek-economische ontwikkeling van het kapitalisme, een ontwikkeling die niet door eenzijdige maatregelen van Westerse leiders kan worden gestuit; dat willen ze niet en dat kunnen ze al helemaal niet. Deze al uit 1972 daterende beoordelingGa naar eind36 door degene met wie grit zou moeten worden uitgevoerd heeft geen enkele weerslag gehad op Osgoods theorie en het erdoor geïnspireerde brouwsel van het ikv. Ook zonder zich te verdiepen in de gedachtenwereld van de Sovjetrussische politieke elite vallen er voor de hand liggende consequenties van de grit-acties van het ikv te bedenken. Ik beperk mij tot de beschrijving van de centrale paradox van de grit-strategie die ontstaat op het moment dat het ikv in Nederland succes boekt en de regering tot het niet stationeren van glmc's in Woensdrecht en tot afschaffing van alle kernwapentaken van de krijgsmacht brengt. Wanneer de Nederlandse regering onder druk van ‘vredesbeweging’, oppositie, en door verdeeldheid in eigen gelederen echter de door het ikv gewenste eenzijdige stap zou nemen, dan zou deze al niet meer passen in de grit-strategie. De stap zou immers door niemand meer kunnen worden uitgelegd als een weloverwogen, in vrijheid en op basis van zijn eigen merites genomen politieke manoeuvre, gericht tot de Sovjetunie en het door deze beheerste machtsblok. Nee, hij zou niet anders uitgelegd kunnen worden dan als een door binnenlandse politieke druk afgedwongen beslissing, en daarmee zou aan de minimale voorwaarde van grit niet meer voldaan zijn: de eenzijdige stap kan enkel nog gezien worden als een teken van zwakheid. | |
[pagina 190]
| |
Even afrekenen, herenAan de anti-kernwapenbeweging in Nederland was ik mij zeker nooit zo gaan ergeren als deze niet met de arrogantie naar voren was getreden over wetenschappelijke en morele superioriteit te beschikken in vergelijking met kleindenkers in aardsere sferen. ‘Wat jullie politici doen is toch altijd gedoemd tot mislukken,’ ikv-theoloog Hogenbrink laatdunkend tegen defensie-‘specialist’ Joep de Boer van het cda.Ga naar eind37 ‘Wij bij het ikv willen ons voorlopig nog best aan de spelregels van de parlementaire democratie houden,’ toenmalig ikv-voorzitter Ter Veer in een welwillende bui vóór de verkiezingen van 1981.Ga naar eind38 Toen die verkiezingen (net als alle andere daarna), ondanks ‘stemadviezen’ (1982) en ‘volkspetitionnementen’ (1985) geen parlementaire meerderheid opleverden voor partijen die het ikv-‘voorstel’ onderschreven, liet ikv-secretaris Faber zich minder vriendelijk uit: ‘Het zal allemaal veel harder moeten,’ verklaarde hij tegen Hervormd Nederland. ‘Een overgang naar een veel gewelddadiger optreden ligt vlakbij.’Ga naar eind39 Dit was geen dreigement maar een klare diagnose; als het zover zou komen, lag dat aan de politieke partijen.
Het behoud van de vrede en het voorkómen van een nucleaire oorlog heeft nooit berust op een onweerlegbare redenering, en daarop zal het ook nooit kunnen berusten. Dit inzicht zou zowel de voorstanders van elk beleid als de critici ervan tot voorzichtigheid en nederigheid moeten manen.
In 1981 schreef ik in een drietal columns in Het Parool waarom ik vond dat de wetenschappelijke basis van het ikv-voorstel ‘Help de kernwapens de wereld uit, te beginnen uit Nederland’ niet deugde, hoezeer de voormannen zich er ook op lieten voorstaan, dat zij ‘de wetenschap’ aan hun kant hadden. In die stukken, die de kern vormen van het voorafgaande deel van dit hoofd- | |
[pagina 191]
| |
stuk, beargumenteerde ik twee stellingen: ten eerste dat de theorie van Osgood niet deugde en ten tweede dat deze een wonder van helderheid en logica was vergeleken met de versies die het ikv ervan had gebrouwen. Deze bondige analyse viel bij de liefhebbers van de vrede niet in goede aarde. Maar een weerlegging van de kritiek volgde niet. Toen een journalist, die mij korte tijd later interviewde over dit onderwerp, op het hoofdkwartier van het ikv informeerde naar het antwoord van de vredesbeweging, werd hij heengezonden met de mededeling dat mijn boosaardige stukjes moesten worden toegeschreven aan de klaarblijkelijke wrok die ik koesterde tegen mijn katholieke jeugd. Daarbij bleef het, tot 18 januari 1985, toen het Polemologisch Instituut van de Rijksuniversiteit te Groningen een symposium organiseerde over de relatie tussen vredeswetenschap en vredesbeweging, en hoe het verder moest. Tot de verhandelingen die daar ter discussie stonden, behoorde niet alleen een artikel van mij over de ontwikkeling van vredesbeweging en polemologie in de afgelopen tien jaar, waarin die kritiek op het ikv nog eens herhaald werd. Ditmaal was er ook een antwoord, van ikv-voorman Laurens Hogenbrink.Ga naar eind40 Hij had veel op te merken over mijn artikel dat volgens hem bol stond van ‘feitelijke nonsens’ en ‘onlogische sprongen’, hoewel ‘sommige conclusies misschien best de moeite waard zijn’. Of Hogenbrink met zijn kritiek gelijk heeft, of dat ik op mijn beurt weer met die van hem de vloer aan kan vegen, is hier niet aan de orde: daarvoor zijn er universitaire symposia. Maar één punt in het commentaar van Hogenbrink moet hier wel worden vermeld. Hij schrijft dat mijn kritiek op de wetenschappelijke basis van de ikv-slogan geheel en al doel mist: ‘Laat ik Bart Tromp meteen maar uit zijn droom helpen: toen we in 1977 de ikv-campagne opzetten, hadden we geen wetenschappelijke basis.’ Uit zijn relaas blijkt, dat die er ook nooit gekomen is. Het zit dus anders dan ik altijd heb beweerd: de ikv- | |
[pagina 192]
| |
strategie had niet een ondeugdelijke wetenschappelijke ondergrond. Van een wetenschappelijke, rationele basis was helemaal geen sprake! Het beroep van de ‘vredesbeweging’ op een superieure kennis, waar al die traditionele politici en partijen geen weet van hadden, heeft dus nooit ergens op geslagen! De intellectuele inspanning van de kerkelijke ‘vredesbeweging’ heeft zich beperkt tot het bedenken van die briljante slogan - daarachter niets dan de zelfverzonnen list van ‘eenzijdige stappen’. Op dit punt kan de discussie dus voor gesloten worden verklaard.
Maar het ikv beriep zich niet alleen op een politiek-wetenschappelijke argumentatie, maar pretendeerde, als kerkelijke beweging, zich ook en vooral op een theologische en ethische basis te funderen. Een zekere rolverdeling was hierbij aanwijsbaar. Tegenover kerkelijke autoriteiten hamerde het ikv graag op zijn wetenschappelijk gefundeerde benadering en op zijn superieure kennis der militair-politieke verhoudingen. (In een debat met critici van het ikv uit de hoek van de wetenschap vestigde Hogenbrink hierop begrijpelijkerwijs geen aandacht.) Buiten de sfeer der theologisch onderlegden daarentegen wees het ikv graag op zijn christelijk-ethische wortels. Wie die probeert uit te graven doet al even vergeefs spitwerk als bij dat naar de wetenschappelijke. In de verhandeling die Koos van der Bruggen, ethicus en bestuurslid van Pax Christi, aan dit symposium voorlegde, werd die ethische en theologische fundering van de kerkelijke vredesbeweging, bij mijn weten voor het eerst, ontleed. Van der Bruggen constateerde dat het met deze fundering niet florissant was gesteld. De theologische en ethische bezinning heeft in veel opzichten geen gelijke tred gehouden met de militair-politieke stellingname van het ikv. Pogingen om een credo voor ikv-ers op te stellen zijn al vóór 1977 opgegeven. Van der Bruggen wijt deze stagnatie niet alleen aan praktische factoren als de geringe ruimte voor nadenken | |
[pagina 193]
| |
daarover die er na het organiseren van massale demonstraties overblijft, maar ook, en in de eerste plaats, aan het feit dat de denktrant van het ikv sterk reformatorisch is gekleurd. Deze vindt volgens hem geen aansluiting bij de katholieke geloofsleer, terwijl het actualiseren van bijbelteksten - de manier waarop het ikv de relatie tussen geloof en politieke praktijk heeft trachten te leggen - enerzijds niet tot verdieping leidt en anderzijds meer fundamentalistische gelovigen een gruwel is. Zo brengt deze religieuze ondergrond de kerkelijke vredesactivist tot vragen aan cda-politici als: ‘Denkt u dat Jezus ook met een kruisraket onder de armen naar Moskou zou zijn gegaan?’
Een reconstructie van ‘de theologie’ van het ikv doet veronderstellen dat deze bovenal is gebaseerd op de reformatorische stelregel dat de mens niet bekwaam is tot enig goed. ‘Schuld’ is de centrale categorie: de mens is schuldig aan het systeem van afschrikking, hetzij door zijn handelingen, hetzij door nalatigheid. ‘Maar het geloof in de verrezen Messias leert de mens tegelijkertijd dat hij niet bij de pakken mag blijven neerzitten. Hij moet zijn steentje bijdragen aan de Messiaanse bevrijding, ook al weet hij dat de uiteindelijke voltooiing daarvan alleen een daad van de Messias zelf is. Het ikv vertaalt de eigen bijdrage aan de Messiaanse bevrijding in zijn strijd tegen het afschrikkingssysteem, die sinds 1977 tot uiting komt in de campagne voor de-nuclearisering van Nederland.’ Van der Bruggen stelt nu dat, wat ook de theologische waarde van het schuldmotief moge zijn, het uit oogpunt van de ethiek zonder meer ongelukkig gekozen is. ‘Wanneer het ikv zijn aandacht te sterk zou richten op de schuld en zonde van alle gelovigen aan de nucleaire afschrikking, zou het verwijt van verschillende critici terecht zijn, dat de kerken na hel en predestinatie klaarblijkelijk de bom nodig hebben om de angst erin te houden en daardoor de kerken vol,’ schrijft hij zelfs, om | |
[pagina 194]
| |
eraan toe te voegen dat het zo'n vaart niet loopt juist omdat het ikv nooit de consequenties uit het schuld- en schaamte-denken heeft getrokken. Dat is maar goed ook, want dit denken in schuld en schaamte brengt niemand verder. Van schuld kan men immers pas spreken als iemand ook verantwoordelijk kan worden gesteld voor datgene waaraan men hem schuldig acht. Voor het systeem van nucleaire afschrikking is echter niet iedereen verantwoordelijk, en ook politici en militairen in Oost en West zijn dat maar zeer ten dele: het gaat om een systeem waarbinnen zij handelen en aan de logica waarvan ook zij zijn onderworpen. Men kan hen, aldus Van der Bruggen, beter aanspreken op hun beleid dan hen schaamte en schuld aanpraten. Zijn analyse eindigt met een pleidooi voor ‘een zo lang mogelijk volgehouden en zo rationeel mogelijk gevoerde politieke, militaire en ethische discussie tussen de vredesbeweging en haar opponenten’.Ga naar eind41 Tegelijk concludeert hij tweeërlei: de schuld- en schaamte-theologie van het ikv wordt alleen op zondag van de plank gehaald. In wat hij noemt ‘de praktijk van het dagelijks vredeswerk’ komt ze nauwelijks of niet aan de orde. Daaruit volgt dat de kerkelijke vredesbeweging in het geheel geen theologische fundering heeft. Elke aanmatiging uit ikv-hoek vanuit superieure, ‘wetenschappelijke’, standpunten en het op basis van een hogere moraliteit handelen en spreken mist met andere woorden grond. De staat van de linkse politieke partijen in Nederland laat zich aflezen aan het feit dat ze klakkeloos de pretenties van de ‘vredesbeweging’ aanvaardden, zelfs van een discussie over de waarde en het effect van hun ‘onvoorwaardelijke’ standpunten niets wilden weten, en onweerstaanbaar voortsjokten over het houtpad naar de politieke wildernis op het moment dat de leiders van het ikv zaken wilden gaan doen met hun in massa-acties en massademonstraties vergaarde politieke kapitaal. | |
[pagina 195]
| |
Tragiek van het actie voeren‘De situatie is uitzichtloos, maar niet verontrustend.’ Aldus besloot Mient Jan Faber, eens te meer secretaris van het ikv zijn inleiding op het symposium ‘De toekomst van de vredesbeweging’, dat het Polemologisch Instituut in maart 1986 hield. Een mooi slot, maar niet zonder dubbelzinnigheid. Faber wilde er de toestand van de Nederlandse ‘vredesbeweging’ mee karakteriseren. Ik vond dat zijn zin treffender sloeg op het perspectief van oorlog of vrede in de wereld. De slotzin van Faber rondde een met as bestrooide diagnose af over de veldtocht die zijn Beraad sinds 1977 voert tegen kernwapens, in het bijzonder die te Nederland. Uitgangspunt, zo blikte hij terug, was toen geweest dat de campagne aan drie voorwaarden moest beantwoorden. Ze moest een groot publiek aanspreken, intellectueel overtuigend zijn, en politiek haalbaar. Al snel werd aan die eerste voorwaarde voldaan. Maar het dubbelbesluit van de navo in december 1979 dwong het ikv een andere inhoud te geven aan zijn slogan. Het debat over de kernwapens in Nederland, althans over de kernwapentaken van de Nederlandse krijgsmacht, werd weggedrukt achter het nieuwe strijdpunt: de kruisvluchtwapens. De politieke haalbaarheid van de campagne werd vervolgens, aldus Faber, ondergraven op het moment dat de pvda zich onverkort achter de eis van het ikv stelde. Daardoor werd het cda het centrale mikpunt, want ‘kritiek op partijen die steun gaven’ (met name de pvda), stond gelijk aan verraad. Aldus kwam de ikv-actie er politiek zo gekleurd op te staan dat succes bij het cda er nagenoeg door werd uitgesloten. Het cda-kamerlid Ton de Kok vestigde er in zijn reactie de aandacht op dat tactisch miskleunen van het ikv het nog erger had gemaakt. Als zware blunder rekende hij het Beraad aan zijn stemadvies bij de verkiezingen van 1981 - voorstanders van vrede werden toen opgeroepen in ieder geval | |
[pagina 196]
| |
niet op cda of vvd te stemmen. Daarna waren pleidooien binnen het cda ten gunste van het ikv gedoemd tot niets te leiden. Die les hebben wij geleerd, deelde Faber op zijn beurt mee, om vervolgens te verzuchten dat het een vreselijk probleem is dat met name linkse partijen zich onmiddellijk meester maken van standpunten die een veel bredere steun in de samenleving vinden. De vredesbeweging, vond Faber, hoort politieke partijen tegenover zich te hebben, want anders kunnen de laatsten geen politiek ontwikkelen. Maar de pvda, zo klaagde hij, stond al snel niet meer tegenover ons, maar sprong over ons heen, om achter ons te gaan staan, en ze tilde de zaak van de kruisvluchtwapens uit boven elke politieke oplossing. ‘Intellectueel leek het op den duur nergens meer op,’ zei Faber, de vervulling van de tweede voorwaarde evaluerend. Na verloop van tijd waren de eisen van zijn vredesbeweging op geen enkele houdbare argumentatie meer gebaseerd. De zaak van de kruisvluchtwapens was een aangelegenheid geworden van zuiver binnenlandse politiek. Spreker prees zich gelukkig dat geen vertegenwoordiger van de pers hem tot nu toe had gevraagd waarom er onder geen beding ‘kruisraketten’ in Woensdrecht gestationeerd mochten worden, want hij zou niet weten hoe hij dat standpunt zou moeten verdedigen. De pvda had van de kwestie een Gouden Kalf in de Nederlandse politiek gemaakt. Na 21 mei 1986 zou dat kalf, wat ook de verkiezingsuitslag mocht zijn, uit elkaar spatten. Deze geheel in overeenstemming met de sombere aard van zijn eigen kerkgenootschap gestelde diagnose bracht Faber ertoe zich af te vragen of er nog wel een perspectief bestond voor een vredesbeweging als de zijne. En als dat onverhoopt het geval zou zijn, zou zij dan niet heel anders moeten gaan opereren dan ikv en Pax Christi vanaf 1977 hadden gedaan? Zulk vertwijfeld handenwringen behoort tot de huisstijl van de op het symposium verenigde top van de Ne- | |
[pagina 197]
| |
derlandse vredesbeweging. Het was daarop aan anderen gegeven Faber en de zijnen een hart onder de riem te steken. Peter Volten, topadviseur van het Ministerie van Defensie, nam die rol op zich en wees Faber krachtig terecht. Onder invloed van de ‘vredesbeweging’ is er nationaal zowel als internationaal veel veranderd. De vanzelfsprekendheid waarmee ooit op het Ministerie over de introductie van een neutronenbom kon worden gesproken is verleden tijd. Binnen de navo zijn de opvattingen over ‘tactische’ nucleaire wapens sterk gewijzigd. De eenzijdige afstoting van duizend van zulke kernkoppen in West-Europa bij het dubbelbesluit van 1979, en van later nog eens veertienhonderd (Montebello, 1983) is daarvan maar één symptoom. Uitbreiding van de kerntaken voor de Nederlandse krijgsmacht is ondenkbaar geworden. Een centrum-rechtse regering heeft twee van de bestaande eenzijdig, en tegen de zin van de navo, afgeschaft. En wat men ook van het stationeringsbesluit over kruisvluchtwapens vindt, men kan niet ontkennen dat daaraan een politiek ten grondslag lag van eenzijdige Nederlandse stappen. De vredesbeweging zal echter moeten kiezen tussen kwantiteit en kwaliteit. Het optreden als massabeweging of quasi-politieke partij gaat niet samen met het functioneren als intellectuele horzel. Dat laatste zag Volten als de voornaamste bijdrage aan de politiek van de vredesbeweging.Ga naar eind42
Het maken van zo'n keus is echter gemakkelijker gezegd dan gedaan. Naar mijn oordeel stond de beweging (althans de generale staf ervan) toen voor drie dilemma's. Nu, twee jaar later, is dat nog steeds zo. Het eerste betreft haar politieke rol. Die is buitengewoon moeilijk geworden door de opstelling van de pvda, die - in de woorden van Faber - van politieke tot buitenparlementaire oppositie verworden is. Niet alleen heeft ze daardoor de rol overgenomen die de vredesbeweging speelde, maar ze heeft de laatste tot nutteloosheid ge- | |
[pagina 198]
| |
doemd. Een protestbeweging kan immers niets bereiken als de politieke partijen tot wie ze zich richt niet meer naar het realiteitsprincipe willen leven. Maar het is het ikv geweest dat alle mogelijke moeite heeft gedaan om de pvda tot die opstelling te brengen. Het eerste dilemma bestaat er dus uit zulke dodelijke successen in het vervolg te ontlopen. Het tweede dilemma betreft de afweging van politieke doeltreffendheid ten opzichte van mobilisatievermogen. Tijdens het symposium wees Faber erop dat in de vredesbeweging steeds meer werd beseft dat de kansen op een oorlog in Europa uiterst gering zijn, en dat met dat besef het inzicht groeide in de oorlogsvoorkomende werking van kernwapens. De onvoorwaardelijke afwijzing van die wapens door de vredesbeweging blokkeert echter de mogelijkheid om van protest over te gaan op politiek. (Mijn conclusie, niet die van Faber.) Het dilemma ziet er met andere woorden als volgt uit: zolang de vredesbeweging naast het diabolische niet ook het oorlogvoorkomende karakter van kernwapens erkent, blijft ze politiek steriel. Maar als ze tot die erkenning overgaat, verliest ze haar ideologische exclusiviteit én een groot deel van haar aanhang. Vlak achter dit tweede dilemma staat een derde: de keus tussen de kwaliteit van ideeën en de kwantiteit van de aanhang. Een massabeweging voor de vrede blijft alleen op de been door haar te voeren met versimpelde voorstellingen van de werkelijkheid, moralistisch gezwets en permanente angstaanjagerij. De vredesvorser Egbert Jahn constateerde in 1983 bedroefd dat ‘de angst voor het verlies van de angst voor nieuwe atoomwapens de motor van de huidige vredesbeweging vormt’.Ga naar eind43 Op het symposium formuleerde Faber dit dilemma op zijn manier: ‘Wat Bart Tromp met de regelmaat van een klok heeft geschreven, dat de stabiliteit tussen Oost en West zo groot is dat een paar raketten meer of minder er niet toe doen, dat is naar mijn meining een waarheid als een koe, maar niet erg motiverend voor een vredesbeweging.’ | |
[pagina 199]
| |
Inmiddels is de strijd gestreden. De ‘overwinningsnederlaag’ van de pvda bij de verkiezingen van mei 1986 heeft een eind gemaakt aan de illusies die na de bevestiging van het plaatsingsbesluit door de Tweede Kamer in november 1985 nog in stand werden gehouden. De campagne tegen ‘de kruisraketten’, de grootste en meest langdurige protestbeweging uit de Nederlandse geschiedenis, is mislukt. In 1988 zullen er geen Amerikaanse kruisvluchtwapens met nucleaire lading op Woensdrecht worden gestationeerd. Maar dat ze er niet komen, is niet vanwege binnenlandse oppositie tegen de Nederlandse consequentie van het navo-dubbelbesluit; niet omdat Nederland een eenzijdige stap naar ikv-recept heeft gezet, maar dat is de uitkomst van datzelfde dubbelbesluit. De dwaze combinatie van een besluit om wapens te plaatsen (over een periode van acht jaar!) en een aanbod om over hun eliminatie te onderhandelen heeft uiteindelijk geresulteerd in een uitkomst waarover voor- en tegenstanders van het dubbelbesluit op z'n hoogst gedroomd hebben. Het gevecht om de vrede laat in de Nederlandse politiek diepe littekens achter. De tactiek van de polarisatie streeft ernaar van elke politieke arena een slagveld te maken: nergens anders heeft de pvda dit wapen zo krachtig en met zo'n compleet succes ingezet. Op hetzelfde ogenblik dat de partij officieel afscheid nam van de polarisatiestrategie van de jaren zestig en zeventig, verhief ze het ‘nee nooit’ tegen ‘kruisraketten’ tot het enige minimumprogramma uit haar geschiedenis.Ga naar eind44 Zó onvoorwaardelijk was haar ‘nee’ dat er in drie opeenvolgende verkiezingsprogramma's geen enkele argumentatie bij geleverd werd. Een argumentatie zou immers hebben bestaan uit een opsomming van de redenen waarom de partij de stationering van kruisvluchtwapens in Nederland afwees. Het gevaar van zo'n opsomming was dat daaruit indirect de redenen konden worden afgeleid die de pvda tot een andere opstelling zouden kunnen brengen. Daarom dus geen argumenta- | |
[pagina 200]
| |
tie. Het succes van deze polarisatie hielp eraan mee de interne samenhang van het jonge cda te consolideren en smeedde cda en vvd aan elkaar. De pvda sloot zich op in een vrijwel uitzichtloze oppositie, smeet de sleutel met veel bravoure uit het raam, en brulde uitdagend naar de anderen dat ze haar maar eens moesten zien vrij te krijgen. Dat is het eerste litteken: de bestendiging van de oppositierol van de pvda die haar beter lijkt te liggen naarmate ze langer voortduurt: sinds 1958 maar drie keer onderbroken, waarvan twee keer door kabinetten die nauwelijks zaten voor ze vielen (Cals-Vondeling, 1965 -1966; Van Agt-Den Uyl-Terlouw, 1981-82; alleen het kabinet-Den Uyl maakte zijn regeerperiode bijna vol [1973 tot 77].) Het tweede litteken is de versterking van het expressivisme in de Nederlandse politiek. De jaren zestig hadden al een traditie in het leven geroepen van handelingen, of nog beter: aankondigingen van handelingen, die in feite vervangen werden door de woorden waar ze mee werden aangeduid. Zo ontstonden er ‘schaduwkabinetten’, werden er ‘bezettingen’ en ‘blokkades’ geproclameerd, ‘vrijstaten’ in Amsterdam uitgeroepen, die bij nader inzien niets of iets heel anders waren. Zulke symbolische acties traden in de plaats van institutionele.Ga naar eind45 Het ikv is voortgegaan in deze traditie met acties als het ‘kernwapenvrij’ verklaren van gemeenten en het houden van ‘volkspetitionnementen’. Elke politieke cultuur heeft onvermijdelijk en ook noodzakelijk een expressivistische dimensie. Hier zijn woorden vaak daden. Maar een overdaad aan expressivisme ondermijnt de politiek: dat begint als woorden loos blijken te zijn zo gauw het om iets anders dan het opwekken van emoties gaat. Het derde litteken is de toegenomen onverdraagzaamheid in het debat over oorlog en vrede. Hier heeft Burke geheel gelijk gekregen. Binnen de kerken heeft het debat niet zelden de vorm van een geloofstwist aangenomen, waarbij degenen die het ikv niet volgden als | |
[pagina 201]
| |
tweederangs christenen te boek gesteld werden.Ga naar eind46 In linkse partijen (behalve d'66) heeft de afwijzing van kernwapens de status confessionis verkregen die haar in de kerken nog is onthouden. In de Nederlandse politieke cultuur wordt moralisme als het tegengestelde van realisme geprefereerd; het gevolg is meestal onverdraagzaamheid.
Wie tien jaar na de introductie van de zo schitterend gevonden slogan ‘Help de kernwapens de wereld uit, om te beginnen uit Nederland’ de balans opmaakt (doelstelling mislukt, blijvende littekens) dient ook de tragiek van een actie als die van het ikv onder ogen te zien. Het ontstaan van sociale bewegingen, actie- en protestgroepen wordt in de alledaagse interpretatie van de sociale werkelijkheid meestal verklaard als het antwoord op onduldbaar geworden onrecht of acute noodsituaties. De ernst van het probleem waarop het protest het antwoord is, wordt afgemeten aan de omvang van het protest; vervolgens wordt de aldus gemeten grootheid weer gebruikt om de omvang van het protest te verklaren. Dit model van verklaring heeft het voordeel dat ze overeenstemt met het beeld dat de actievoerders propageren. Aldus zou de ongekende aanhang die het ikv vanaf het eind van de jaren zeventig mobiliseerde verklaard moeten worden uit de ernst van de internationale situatie. De leiding van de ‘vredesbeweging’ hield zich aan dit recept en proclameerde minstens eenmaal per half jaar dat het vijf voor twaalf op de atoomklok had geslagen. Er zit echter iets onbevredigends in een verklaringsmodel dat eerst de oorzaak uit het gevolg verklaart en vervolgens het omgekeerde doet. Een overtuigender theorie over sociale bewegingen is de resource mobilization approach. Volgens deze theorie bestaat er in elke samenleving altijd wel onvrede over het een en ander. | |
[pagina 202]
| |
De transformatie van onvrede in een sociale beweging kan echter niet door die onvrede zelf verklaard worden, want niet alle onvrede resulteert in zulk maatschappelijk protest. Waar het om draait is dat ze wordt aangeboord, of, zoals het in de al klassieke formulering van McCarthy en Zald heet: ‘[...] grievances and discontent may be defined, created, and manipulated by issue entrepeneurs and organizations.’Ga naar eind47 ‘Politieke ondernemers’ ontdekken (of scheppen), organiseren en manipuleren onvrede. Zo verschijnen sociale bewegingen als marktprodukten, ontwikkeld en aan de man gebracht door ondernemende nieuwlichters. De mobilisatietheorie is (vooral in de Verenigde Staten) met veel succes aan de werkelijkheid getoetst. Wie de Nederlandse ‘vredesbeweging’ in de termen ervan wil interpreteren vindt een geschikte toetssteen in het Vredesboek 2: Zes jaar ikv-campagne, waaraan de hoofdmannen van het ikv hebben bijgedragen. Het aardige is dat zij zelf veel doen aan de empirische onderbouwing van die interpretatie. Zo schrijft Mient Jan Faber dat het succes (Vredesboek 2 verscheen in 1983) van de vredesbeweging sinds 1977 niet kan worden verklaard uit de internationale situatie waartegen ze zich keert. Hij suggereert dat dat (toen nog) aanhoudende succes moet worden toegeschreven aan het optreden van die vredesbeweging zelf. Die formulering is me wat te ruim: niet de ‘vredesbeweging’ veroorzaakte haar eigen succes. Dat waren de ‘politieke ondernemers’ die de slogan van het ikv uitvonden en het Beraad uitbouwden van een zieltogend interkerkelijk orgaan tot een slagvaardige semipolitieke organisatie. Natuurlijk beschrijven Faber en Ter Veer de ontwikkeling van het ikv niet echt in termen van de mobilisatietheorie. Dat zou een cynische indruk geven, en in Nederland is het heel ongepast over ‘vrede’ en ‘vredesbeweging’ anders te schrijven dan in bewoordingen die de nadruk leggen op de grote en hoge idealen die leiders en aanhang dag in dag uit bezielen. Faber gaat in dit opzicht zo ver dat hij zijn lezers voor- | |
[pagina 203]
| |
houdt dat het verschil tussen het ikv en wat hij noemt ‘de pacifistische vredesbeweging’ eruit bestaat dat het eerste een algemeen belang behartigt, terwijl de pacifisten slechts een groepsbelang najagen. (Zijn later verschenen politiek dagboek bevat daarentegen tal van passages waarin hij zijn ‘politiek ondernemerschap’ kennelijk welbewust beschrijft.)Ga naar eind48 Opvallend is de bescheidenheid waarmee zowel Faber als Ter Veer de dan zes jaar oude redegeving van hun campagne hier aanprijzen. Faber: ‘Het ikv heeft zijn oproep voor een kernwapenvrij Nederland altijd als een voorstel gepresenteerd. Betere ideeën waren van harte welkom. Het ging niet om ons gelijk, maar om de beste behartiging van het algemeen belang van ontspanning en ontwapening. Het is nuttig dit steeds weer opnieuw tegen elkaar te zeggen. Want een campagne heeft de neiging te verstollen in “absolute waarheden”.’Ga naar eind49 Ter Veer: ‘[Het is] een politiek voorstel, en dus relatief, dat wil zeggen vatbaar voor wijzigingen en vervanging als het ongeschikt zou blijken.’Ga naar eind50 Dit onderdeel van de ikv-strategie moet als deerlijk mislukt worden beschouwd. Voor-, noch tegenstanders zijn er door de ikv-top van overtuigd dat achter die leuze alleen maar een discussievoorstel schuilging. Dat de campagne was gericht op ‘het stelselmatig doorwerken aan het uitbouwen van het voorstel en het verbeteren van de argumentatie’ (Ter Veer)Ga naar eind51 moet iedereen ontgaan zijn, inclusief de generale staf van de vredesbeweging. De voorstelling van zaken die Ter Veer van de ontwikkeling van het strategisch denken van het ikv geeft gaat gebukt onder een te grote dosis roomse blijheid. Het oorspronkelijke, aan Osgood ontleende voorstel leek al snel niet meer in te houden dan de eis dat Nederland eenzijdig alle kernwapens van z'n grondgebied moest verwijderen, in de hoop daarmee de onderhandelingen over de vermindering van de nucleaire arsenalen van Oost en West op gang te brengen. Toen het laatste gebeurde zonder dat het eerste nodig was gebleken, | |
[pagina 204]
| |
vluchtte het ikv voorwaarts en concentreerde zich op het tegenhouden van de plaatsing van kruisvluchtwapens in Nederland. McCarthy en Zald definiëren een sociale beweging als een verzameling opvattingen en meningen waaruit de wens spreekt bepaalde elementen in de structuur van de samenleving te veranderen. Een social movement organization omschrijven zij vervolgens als een formele organisatie die zijn doelen identificeert met de voorkeuren van een sociale beweging en deze tracht te verwezenlijken. Het ikv als bewegingsorganisatie kon z'n succes in termen van massale aanhang boeken omdat het een al lang bestaande sociale beweging in bovengenoemde zin wist aan te boren. Onder de bevolking van de meeste Westeuropese staten bestaat een diepe afkeer van nucleaire wapens, en nog sterker van de gedachte deze ooit moedwillig te gebruiken. Deze afkeer is niet ontstaan in de jaren zeventig, maar is al zo oud als de navo.Ga naar eind52 De antinucleaire (‘vredes’) - bewegingen wisten deze afkeer succesvol te exploiteren door voor het eerst brede lagen van de bevolking te laten beseffen dat de strategie van de navo sinds 1967 gebaseerd is op de dreiging in geval van een Sovjetrussische aanval desnoods als eerste kernwapens te gebruiken. De afkeer van kernwapens is echter geen positief program. Het is dan ook geen toeval dat geen van de antinucleaire bewegingen in staat is geweest een alternatieve conceptie van ‘vrede en veiligheid’, van defensie, te formuleren en succesvol uit te dragen. In het geval van het ikv ziet men dat vanaf 1981 ten minste elke zes maanden door de top een of andere politiek (nooit over defensie) werd gelanceerd, die al in de eigen beweging nauwelijks weerklank vond. Maar in de loop van de jaren tachtig bleek bovenal dat de eigenlijke strategie van het ikv op twee manieren gefrustreerd werd. Die ‘eigenlijke strategie’ bestond uit de gedachte dat de mobilisatie van een massa-aanhang een reservoir met politieke macht zou vullen; macht die ver- | |
[pagina 205]
| |
volgens door de ikv-generaals gebruikt zou kunnen worden in de vormgeving van de toekomst. Dit model had twee ingebouwde fouten. In de eerste plaats bleek het kapitaal dat de politieke ondernemers van het ikv hadden vergaard met hun mobilisatiecampagne niet politiek inwisselbaar. Het was geld in een oude sok. Elke keer als Faber er iets mee probeerde te doen, elke keer als het ikv in de Nederlandse politiek een manoeuvre probeerde uit te voeren, mislukte dat. Want de eigen aanhang accepteerde geen andere opstelling dan het bewegingloze ‘nee nooit’. Dit was de eerste fout: de manier waarop de vredesbeweging zich invloed had verworven - mobilisatie op basis van een absoluut standpunt -, maakte het onmogelijk om die invloed voor iets anders te gebruiken dan het herhalen van dat standpunt. Deze fout was waarschijnlijk onvermijdelijk, gezien het karakter van de moderne vredesbeweging, en dat vormt de tragiek van de actie. Bij de tweede fout lag dat anders. Deze bestond uit de verkeerde inschatting van de verhouding tussen sociale bewegingen en politieke partijen. Het lijkt zo mooi: arbeidsverdeling tussen wat Touraine noemde ‘hete sociale bewegingen’ en ‘koele politieke partijen’. De eerste brengen van buitenaf nieuwe issues in de politieke arena, de partijen pakken die dan - noodgedwongen - op, en zetten ze om in beleid. De eerste rol vereist Gesinnungsethik, absolute stellingnames die niet gehinderd worden door praktische bezwaren of getob over mogelijke gevolgen; de tweede Verantwortungsethik, waarin doelen en middelen zorgvuldig ten opzichte van elkaar en andere worden afgewogen. Die arbeidsverdeling kwam niet van de grond. De pvda koos niet voor de rol van koele partij maar voor die van hete beweging en trad toe tot de bedrijfstak der ‘vredesbewegingen’. De strijd om de hegemonie resulteerde in een ongemakkelijke oligopolie van ikv en pvda in het Komité Kruisraketten Nee. Het gevolg was tweeërlei. | |
[pagina 206]
| |
Doordat de pvda geen millimeter licht liet tussen het ikv en zichzelf, werd de vredesactie geïdentificeerd met links. Daardoor mislukte de actie voor zover die erop gericht was het hele politieke spectrum te bestrijken - en dat was de voorwaarde voor succes. Massademonstraties en volkspetitionnementen moesten immers demonstreren dat het Nederlandse volk zich achter de vredesbeweging had geschaard. Het bleek zo ongeveer de helft te zijn, de linkerhelft.Ga naar eind53 Aldus kreeg de cda-vvd-coalitie de ruimte om het karwei te klaren. Die ruimte werd vergroot naarmate de pvda elke vorm van compromis over deze zaak steeds rigoureuzer uitsloot. In 1985 ontstond een eigenaardig schouwspel toen ikv en pvda langs elkaar heen bleken te zijn geschoven. De laatste functioneerde alleen nog maar als protestbeweging; de top van het eerste probeerde aan politiek te doen. Die rolwisseling moest wel mislukken, en dat gebeurde ook; het bleef niettemin gedenkwaardig de actievoerders van gister in het domein der Realpolitik te zien rollebollen, met Fabers hardop gedachte mogelijkheid van ‘tijdelijke’ plaatsing als koprol mortale, terwijl de pvda-top zich in bleef graven alsof hun schuttersputjes een laatste rustplaats moesten worden. Op 29 augustus 1987 werd het ikv bijna volwassen. De viering van het twintigjarig bestaan was stemmig. De bisschop sprak, de minister van Defensie sprak, en Faber sprak het laatste woord. Het was geen grafrede, al was het duidelijk dat ‘de campagne’ onder de groene zoden was beland. De leuze wordt gehandhaafd, als ‘waarmerk’.Ga naar eind54 Andermaal bleek het retorisch vernuft van Faber boeiend. Nadat hij en de zijnen jarenlang hebben betoogd dat de kernwapens weg moesten omdat het ‘vijf voor twaalf’ was, voerde hij nu een nieuw argument op. Zo klein waren de oorlogskansen, betoogde hij, dat kernwapens hun bestaansreden meer en meer verliezen. Dit is van dezelfde logische merite als een pleidooi om dijken af te graven wegens het uitblijven van overstromingen, en waarschijnlijk is het dit soort vondsten die | |
[pagina 207]
| |
de bij dit jubileum verschenen semi-officiële geschiedschrijving van het ikv doet spreken van een voorkeur bij de leiding van het Beraad voor ‘beweging om de beweging, waarbij de ene modieuze slagzin de andere voor zich uit drijft’.Ga naar eind55 Zo'n knorrige formulering getuigt (net als het boek in zijn geheel) van een zelfkritisch vermogen dat weldadig aandoet na de beterweterij van de voorafgaande jaren. Inmiddels staan de ruïnes en liggen de slachtoffers van het gevecht om de vrede wijd en zijd verspreid over het Nederlandse politieke landschap. |
|