Voorwoord.
Dit boek hebben wij geschreven, omdat wij schrijven moesten. De liefde tot ons land, dwong ons, aan ons Volk kenbaar te maken, een klein stuk van zijne bewonderenswaardige geschiedenis, een geschiedenis vol leed, vol strijd en daardoor groot en glorievol.
Zoo heeft de drang naar waarheid onze hand gegrepen en van ons een werktuig gemaakt in haar dienst.
Wij schreven, wars van mode of mooidoenerij, zonder pretentie.
Weinigen kennen de geschiedenis van Maestricht en Limburg en van die weinigen hebben velen de feiten vermoffeld, der waarheid geweld gedaan tot verleugening toe en aldus, in verkrachting der historie, ons Volk de kroon van het hoofd genomen.
Verzet dient beteekend tegen den smaad aldus onze voorvaderen aangedaan, door hunne eeuwen lang levende heldendaden voor geloof en burgervrijheid, te willen beaarden in de benauwde graven van ons huidige kleine doen.
Onze voorvaderen waren groot en als zoodanig hebben wij hen geteekend in dit boek en in de boeken die volgen moeten.
Behoudens enkele romantieke figuren, zijn alle genoemde personen historisch, hunne namen, evenals hunne daden.
Wij hebben de geschiedenis laten spreken.
De feiten gevonden in authentieke stukken en archivaliën, hebben wij, in hunne gloeiende eigen welsprekendheid, op het aambeeld der waarheid gehamerd tot ‘RAMP EN MISDAAD’, lichtende en schroeiende vonken spattend, hoogop.
Die feiten dragen wij in dit boek op aan U, duistere heldenschare van den roem, aan U onze Voorvaderen, die zooveel geleden hebt voor de onsterfelijke zake van Geloof, Recht en Vrijheid.
Dit boek zal gaan van hand tot hand. Het zal gelezen worden met piëteit door de eigen landslui, wien de borst zal zwellen in fierheid en die ter zegening de hand zullen strekken naar de martelaren van Maestricht. Al dezen, zullen ons en de onzen beschermen, tegen hen die niet met ons zijn.