Zedelijke en stichtelijke rijmen(1680)–J. Tradel– Auteursrechtvrij Inhoudsopgave Toe-eigening Aan mijn beminde Huisvrouw en Kinders. Aan de lustlievende Zangers of Lezers. Eerdicht Op het aangename werk van mijn eerwaarde Vader Jeremias Tradel. [Eer ik kom ter zake] De eerste Schootel dient tot af-schrik van ledigheit en onbedachtzaamheit. Tweederhande acht aanmerkingen over een onbedagt en wel bedagt mensch. De tweede Schotel vertoont 't gebrek des Werelts, en zig t'overwinnen. De derde Schotel vertoont, dat voorspoet wellust baart en straffe. De vierde Schotel vertoont, dat de deugt by de werelt veracht is. De vijfde Schotel vertoont, dat de wellust verderf baart en hoe 't behoorde. De zeste Schotel behelst beweegredenen tot weldaad, en die te erkennen. De zevenste Schotel behelst weldaad, en die aangenaam te maken. De achtste Schotel is tegen ondankbaarheit en trouwoosheit. De negende Schotel is tot afkeert van woeker, en aanzet tot liefde. De tiende Schotel vertoont dat men zig in bezoeking moet onderwerpen. De elfde Schotel dient om ons God t'onderwerpen hoe 't mag gaan. De twaalfde Schotel, dat men vertoont in God alles overwint en vint. De dartiende Schotel wijst aan om in voorspoet en vermaak omzigtig te zijn. De veertiende Schotel behelst zaken tot opwekkinge tot deugt, en tot nedrigheidt. De vijftiende Schotel vertoont datmen God alleen moet aanhangen. De zestiende Schotel vertoont dat het nut is zich te schikken naar den tijdt. De zeventiende Schootel strekt tot opmerkinge van tegenspoet, en zich daar wel in te quiten. De achtiende Schotel behelst zaken van verdraagzaamheit, vrede en vernoegzaamheit. Een vertoog van het ware Christendom, of wat werkingen de ware Christenen behoorden te hebben. Zes aanmerkingen over een Aartsch en een Hemels Burger. Aanprijzing van kruis in verscheide aanmerkingen, en voor eerst in proze. Een gezang op de woorden Prov. 17. vers 22. Een verslagen geest sal het gebeenten verdragen. Door het dichten en goede oeffening, kan de ramp overwonnen worden. Twee gezangen op de woorden Phil. 4. v. 5. Voor het tweede is te considereren een bescheiden mensch. Aanprijzing van de deugt en vrome wandel. In wat gelegentheit den mensch gelukkig kan zijn in dit leven. In stilligheit en op eigen grond kan den mensch gelukkig zijn, die met Godt verzoent is. Eenige aanmerkingen over die zich stelt tot ydele fantasyen, en lusten in te volgen, waar hy toe kan komen te vervallen. Vraagze wijze voorstellingen in 2 Deelen, over tweederleye maniere van leven. Overtuigende reden tegen die zich zelven geen meester is, of tot quade gewoonte is vervallen. Eenige aanmerkingen waar men zich van ontrekt als men zegt zich 't schepsel te ontrekken. Een uitbreidinge over de vreemde Goden die wy dienen, namentlijk eigen zin, eigen wil, en eigen liefde. Eenige aanmerkingen wat in een welbezinnent mensch wort vereist. Aanprijzing van spaarzaamheit, en overwinninge zijnes zelfs. Eenige aanmerkingen over stilte by zich zelven, en weinig beslach te zoeken. Een gezang in twee Deelen op 't gene Salomon zegt Prov. 17. v. 17. Een Broeder wort in benauwtheit geboren. Een gezang om aan te wijzen wat verhindert een trouwe vriend te hebben. Een gezang om aan te wijzen dat men een vriend eerst beproeven moet eer men hem vertrouwt, en ook tegen de veelheit der vrienden. Een gezang van dat men veel vrienden hebbende die alle niet voldoen kan. Een gezang van het doen eens waren vriends en vleiders. Eenige aanmerkingen om een vriend en vleider t'onderscheiden. Een gezang over de gedienstigheit en liefde van een ware vriend in eenige eerlijke zake, en het contrarie van den vleider. Des vleiders prijzen en 't bestraffen van een vriend. De vleyers blijven in voorspoet, maar in tegenspoet scheidenze, als volgt: Vergelijking van den Edik en de Wijn, op den vromen en onvromen. Vertoon van goedertiere en harde menschen, in haar voorspoet ontrent haren vriend, en het berouw als het te laat is. Kort bericht van een ware vriend en schijn vriend. Eenige aenmerkingen over het doen van een trouwe vriend, daar den vleider tegen schrikt. Eenige aanmerkingen overde vyanden van den mensch, namentlijk: Het vleesch, de Wereldt, en de begeerte.