‘Tegen mij zeg je maar Johan, hoor!’
Samen gingen ze op stap. Als geboren Akenaar, wist Johan heel wat te vertellen van zijn vaderstad.
Natuurlijk moest Nand 't eerst, omdat die zo kort bij waren, de hete bronnen zien.
Midden in de straat borrelde in kleine gemetselde putjes heet water omhoog. 't Was zo warm, dat je er geen hand in kon houden en 't rook ook niet erg aangenaam. Precies rotte eieren, vond Nand.
‘Dat is waar, jongen, maar het water is gezond. Elke dag komen hier heel wat Akenaars om van dit water te drinken,’ legde Johan uit.
‘Nou zeg, ik liever niet. 't Is om er van te walgen.’
Een kind, dat, terwijl de jongens daar stonden te kijken, een kan tot de rand vulde, zette deze aan de mond en nam voorzichtig slurpend een slokje.
‘Kijk, Nand, die drinken het geneeskrachtige water thuis met de hele huishouding en blijven er gezond bij.’
‘Zij liever als ik, Johan. Kom, laten we eens verder gaan. Als we hier bij die bronnen blijven, zie ik niets van de prachtige gebouwen, waar we zo straks langs gekomen zijn. Morgen moeten we weer verder en ik kom hier zo gauw niet terug.’
Langs de kortste weg bracht Johan zijn gast naar het Lieve Vrouwen Munster, de trots van de stad.
Met bewondering keek Nand naar het reusachtige bouwwerk met zijn hoge vensters.
Johan vertelde, wat hij thuis, als ze 's avonds in de schemering bij elkaar zaten, zo dikwijls van vader gehoord had.
‘Nadat Karel de Grote hier op een open plek midden in de uitgestrekte bossen zijn burcht gebouwd had, begon hij met de bouw van het Munster.
In Italië bestelde hij het prachtige marmer en uit de buurt van Verdun kwamen de grote blokken hardsteen. Ook de steengroeven uit onze omgeving leverden veel bouwmateriaal. Dag en nacht arriveerden vrachten uit Valkenburg en Maastricht.
Einhard, de bijzondere vriend en geheimschrijver van Karel, kreeg de leiding bij de bouw.
De keizer, die geregeld de gang van zaken inspecteerde, praatte minzaam met de arbeiders en spoorde hen aan hun uiterste krachten in te spannen, want het moest 't schoonste Munster worden, dat ooit aan Onze Lieve Vrouw was toegewijd.
Bedreven handwerkslieden uit alle gouwen van het keizerrijk vonden werk in Aken. Uit Italië en Engeland liet Karel ervaren steenhouwers en smeden komen. Alles ging naar wens en er heerste in onze stad een ongekende bedrijvigheid.
Karel de Grote was in die tijd in oorlog met de Saksen, een