De Vlaamsche letterkunde sinds 1914
(1936)–Fernand Toussaint van Boelaere– Auteursrecht onbekendDe Vlaamsche Letterkunde sinds 1914door F.V. Toussaint van BoelaereDe oorlog 1914-1918 heeft niet zoo maar een streep gezet onder de productie van de Vlaamsche schrijvers die tot dan toe het woord voerden, zoodat op versche grondslagen en voor nieuwe rekening kon worden gewerkt. Het is inderdaad gebleken dat de nochtans in vrij uitgebreiden kring heerschende opvatting dat de oorlog met zijn roes, zijn leed en zijn triomfen de literatuur in haar diepste fundamenten zou schokken, falikant is uitgeloopen: op de innerlijke ontwikkeling van de literatuur heeft het geweldige oorlogswerk, dat op andere gebieden zulke diepe sporen na zou laten, geen noemenswaarden invloed uitgeoefend. De generatie van Van Nu en Straks, als men ze in haar geheel beschouwt, had reeds in 1914-1918 haar hoogste periode van literaire productie achter den rug. Van Langendonck en Hegenscheidt hadden uitgezongen. Nieuw werk gaven zij niet meer uit. Vermeylen na De Wandelende Jood, had zich al sedert geruimen tijd teruggetrokken op het gebied | |
[pagina 4]
| |
van de literatuur-geschiedenis en de kunsthistorie.
Prof. Dr. August VERMEYLEN.
Maar zijn Geschiedenis der Europeesche plastiek in Middeleeuwen en Nieuweren tijd, waarvan de drie eerste deelen in 1921, 1922 en 1925 verschenen, kan worden beschouwd als de evenknie van De Wandelende Jood. De waarde van dit nieuwe omvangrijke werk steunt op dezelfde grondslagen van eerlijke kennis van zaak en mensch, geschraagd door het sterke mannelijke woord, als in den roman werden bewonderd. Heeft Cyriel Buysse dan toch eenige aandacht aan het oorlogswee geschonken (Oorlogsvizioenen 1915), ook op zijn werk was de invloed van dat wee toch vrij oppervlakkig en kortstondig. Onverdroten heeft hij daarna de zeden en de gebruiken op het Vlaamsche platteland beschreven met die zelfde gulle overgave, dat zelfde warme hart, die zelfde zin voor de comische of beangstigende realiteit des levens, als waarvan zijn vroeger werk getuigde. Onder de vele volbloedige novellen en romans, waarmede hij onze literatuur van 1914 tot zijn dood in 1932 nog verrijkte, | |
[pagina 5]
| |
noem ik echter alleen De Schandpaal, omdat die roman misschien zijn gedegenste, rijpste en inhoudrijkste werk is, datgene onder zijn onuitputtelijke productie, waarin Buysse's ongemeene vertellersgaven zich het hoogst ontplooien.
Cyriel BUYSSE.
Foto E. Barbaix, Gent. Uit ‘Vlaamsche Weelde.’ Em. de Bom schonk ons, na zijn hoofdwerk Wrakken, nog slechts klein werk op volkspsychologisch, kunst- en literaircritisch gebied - o.m. De psychologie van den Antwerpenaar en Dagwerk voor Vlaanderen, beiden uit 1928 - dat van zijn voortdurende belangstelling in de Vlaamsche cultuuraangelegenheden en van de scherpte van zijn geest, ook waar zijn hart hem mocht misleiden, blijk geeft. Herman Teirlinck gaf wel is waar in 1918 nog Johan Doxa uit, dat tot het schitterendste proza behoort, dat wij bezitten, maar De Nieuwe Uilenspiegel, de roman die er op volgde, mist wezenlijke kracht. Hij lijkt meer een vernuf- | |
[pagina 6]
| |
tige improvisatie dan waarlijk doorvoeld werk. In den laatsten tijd echter heeft Teirlinck zich uitsluitend als tooneelschrijver laten gelden. Op dat terrein heeft hij het Vlaamsche repertoire verrijkt met vier stukken die, ondanks hun zwakkere kanten, ‘epochemachend’ kunnen worden genoemd: zij beteekenen een grondige vernieuwing van onze visie, een met moderne scherpte doorgedreven overgang van de banale romantische gevoelsverbeelding tot de romantische intellectueele levensuitdrukking. Doch zijn optreden is een individueel geval gebleven, zonder invloed tot nog toe op de Vlaamsche tooneelliteratuur en de Vlaamsche tooneelspeelkunst.
Emmanuel DE BOM.
Ook Maurits Sabbe heeft, sedert 1914 geen nieuw prozawerk van bizondere beteekenis voortgebracht, zijn rol als prozaschrijver schijnt dus ten einde te zijn; maar met des te grooter werkkracht beweegt hij zich op het terrein der cultuurhistorie. Het werk dat hij in verband met dezen tak der wetenschap, heeft uitgegeven, munt uit door uitgebreide feitenkennis en rustigen betoogtrant. In dit werk toont Sabbe zich geen andere persoonlijkheid dan hij zich in bijvoorbeeld Een Mei van Vroomheid heeft getoond; hij betoogt zooals hij vertelde: met kalme zekerheid op het naaste doel af. Met Karel Van de Woestijne is het andersom; het werk dat | |
[pagina 7]
| |
hij na den oorlog in 't licht heeft gegeven behoort tot het voortreffelijkste van zijn oeuvre.
Herman TEIRLINCK.
In De Modderen Man, Het Zatte Hart, God aan Zee Het Berg-Meer, spreekt de dichter, met een door de ervaring gelouterde ziel, de meest essentieele, soms ook tegenstrijdige verlangens van zijn geest en van zijn hart uit. De dichter heeft veel stoffelijks van zich afgelegd; zijn leven beweegt zich hoofdzakelijk in een sfeer van verinnigde puurheid; en zelfs de volkstoon, dien wij soms hooren, heeft de broze helderheid van het kristal, en van het kristal ook heeft de humor, die Van de Woestijne zelf zoo eigen was, de doorschijnendheid. In samenwerking met Herman Teirlinck schreef Van de Woestijne De Leemen Torens, een breed opgezette schildering van een bepaalde periode Vlaamsch leven, als roman | |
[pagina 8]
| |
mislukt, maar waarin bladzijden voorkomen van ongemeene kracht. Zich zelf analyseerde Van de Woestijne met een onverbiddelijke scherpte in de veelal autobiographische notas der Beginselen der Chemie. De Bestendige Aanwezigheid en De Goddelijke Verbeeldingen bevatten zijn laatste prozaverhalen, met hun zwaren koppigen inhoud, hun breed-golvende, nu en dan wel eens te hoog slaande taal-orchestratie. Onder die verhalen moet in de eerste plaats De Boer die sterft genoemd, misschien het voortreffelijkste prozaverhaal dat de Vlaamsche literatuur bezit.
Prof. Dr. Maurits SABBE.
Van den uitzonderlijken rijkdom van Van de Woestijne's gaven getuigen ten slotte de twee deelen opstellen De Schroeflijn en de na zijn dood verschenen twee bundels | |
[pagina 9]
| |
Over boeken en menschen: hooggekleurde, maar ook diepgaande, fantasievolle maar ook geestrijke kortere of uitvoerigere studies over Vlaamsche en Fransche schrijvers, kunstenaars, literaire stroomingen, aangelegenheden en toestanden. Ook in dat kleiner werk toont Van de Woestijne zich de hoog-edele, elke wereldbeschouwing, elk literair standpunt met zijn hart en zijn geest begrijpende kunstenaar. De schoonste figuur van onze moderne letterkunde.
Karel VAN DE WOESTIJNE.
Foto E. Barbaix. Gent. Uit ‘Vlaamsche Weelde’. Een even groote figuur blijft die van Stijn Streuvels. Geen oogenblik kan worden gezegd dat zijn werk is achteruitgegaan. Met dezelfde kalme zakelijkheid en zelfzekerheid schudt Streuvels, om een woord van Vermeylen te herhalen, romans en vertellingen uit zijn mouw. Geregeld is de gang van dat werk, met hoogten en laagten, zooals de gang van de seizoenen meêbrengt, nu gunstig dan weer nadeelig voor den oogst. Een groot hart dat zeker zijn perken heeft, | |
[pagina 10]
| |
aandoening en meêgevoel bereikt, spreekt zich in dit gave maar dat in de zaken die het kent, den diepsten grond van werk uit, en doet dit in een taal van kruimige plasticiteit.
Stijn STREUVELS
De kracht van Streuvels ligt niet in de psychologische ontleding van den mensch dien hij in zijn wandel en handel schildert; zij ligt in de atmosferische uitbeelding van het landschap met het gebeuren dat er plaats heeft en de menschen die daarbij hun rol spelen. Het zijn groote fresco-schilderingen, breed opgezet, vol decoratieven gloed, en diepe zonnigheid. Zulk | |
[pagina 11]
| |
een fresco is b.v. in den bundel Werkmenschen, het verhaal Het leven en de dood in den Ast - Vlaamsch proza van onvergankelijke schoonheid.Ga naar voetnoot(1).
Lode BAEKELMANS.
Foto Deyaert, Rupelmonde Baekelmans, die de Vlaamsche literatuur reeds o.m. met den voortreffelijken realistischen roman Tille had verrijkt, heeft ons nog een drietal prozawerken geschonken, met verhalen die half tot de eigenlijke of zuivere belletrie, half tot de volksliteratuur behooren. Op dat gebied is hij een soort voorlooper van Felix Timmermans en Ernest Claes - en een genoege- | |
[pagina 12]
| |
Felix TIMMERMANS
Foto Janssens, Lier
Ernest CLAES
Foto Reportage Belge. Brussel | |
[pagina 13]
| |
lijk uitbeelder van het Antwerpsche volksleven.
Willem ELSSCHOT.
(Schuilnaam voor Alfons DE RIDDER.) Foto Dom, Antwerpen. Van Felix Timmermans en van Claes kan in elk geval worden getuigd dat zij, op het spoor van Conscience, die zijn volk leerde lezen, voortgegaan zijn met het volk te voorzien van gegeerde lectuur. Pallieter van Timmermans en De Witte van Claes hebben duizenden en duizenden lezers, ook buiten onze landsgrenzen, verrukt: Pallieter door zijn pantheistische spontaneïteit in klare frissche taal uitgedrukt, De Witte door zijn onvergelijkelijken humor. Hun verder werk, dat niet altijd op de zelfde hoogte staat als hun eerste, steunt meestal op het vrij gemakkelijk element van de folklore. De Kempische zeden en gebruiken worden er ons in geuren en kleuren voorgeschoteld, met een tikje weemoed en een greintje satyre, precies berekend en gecombineerd naar den ongekunstelden smaak van het volk. Bij Timmermans met een synthetisch natuurgevoel, bij Claes met een nu en dan pikante mededeelzaamheid. In al die romans en novellen zijn bladzijden van wezenlijke schoonheid aan te wijzen, naast bladzijden waarde- | |
[pagina 14]
| |
loos geschrijf. In Boerenpsalm heeft echter Timmermans weêr een hoogtemoment bereikt. In dien roman heeft hij ons de figuur van een boer gegeven, als uit hard hout gesneden. Ook kan Boerenpsalm gelden als een meesterstuk op het gebied van den Vlaamschen semi-regionalistischen roman. Bij Timmermans en Claes leunt Theo Bogaerts aan, al blijft hij eenigszins op den zelfkant staan. Het folkloristisch element is inderdaad bij hem niet zoo zeer in trek. Zijn verhalen sluit hij bij voorkeur in een fantastische - soms àl te fantastische - atmosfeer in. Als zijn beste werk tot nog toe kan de novelle Mazoerka worden genoemd.
Frans SMITS
Foto Amy, Antwerpen Vóór den oorlog had Willem Elsschot Villa des Roses uitgegeven, een roman uit het Parijsche leven. Na den oorlog gaf hij o.m. Lijmen, Kaas en Tsjip uit, drie werken van gansch bizondere beteekenis: want in dit werk alleen verraadt zich, in glasheldere directe taal, het bestaan van een Vlaamschen humor die aan het cynisme grenst. Ook verwekt geen ander Vlaamsch proza bij de lectuur zulk gevoel van schrijnende meêwarigheid, zulk obsedeerend pessimisme, al | |
[pagina 15]
| |
ontmoet men ook hier en daar in dit klemmende werk een bladzijde die zacht ontroert.
Théo BOGAERTS
Franz De Backer heeft ons in Longinus het eenige in onze taal geschreven werkelijke oorlogsbeeld geschonken: een noodlottig avontuur van onmenschelijke ellende. Frans Smits in Onder het oog van Mercurius, Aug. Van Cauwelaert in Harry, geven ons tafereelen te zien uit het dagelijksche leven, dat den mensch weinig vreugd en weinig hoop biedt. Paul Kenis was daarentegen onuitputtelijk: zijn leven is een zich geven aan de literatuur geweest. Alle genres van de prozakunst heeft hij aangedurfd; laag en hoog kan men er in ontdekken. Zijn beste werk, naar mijn smaak, blijft Mademoiselle Cerisette; ook De Apostels van het nieuwe Rijk, het verhaal van een kolonie libertairen en communisten in de Fransche Ardennen, is een werk van blijvende beteekenis. | |
[pagina 16]
| |
Anthoon THIRY
Tot de generatie die in de jaren 1914-1918 tot rijpheid is gekomen en onmiddellijk na den oorlog naar voren is getreden, behooren insgelijks de jong gestorven Jaak Lemmers, in wiens Historische Verbeeldingen zich voortreffelijke schrijverskwaliteiten openbaren. Eug. De Bock en Lode Monteyne, die beiden ook onze literatuur met verdienstelijk prozawerk en opmerkelijke essay's hebben verrijkt, terwijl naast Timmermans zijn stadgenoot Anton Thiry als knap verteller genoemd behoort te worden. Al heeft deze ‘oudere’ generatie alles behalve uitgezongen, de schrijvers van de volgende ‘jongere’ generatie - thans tusschen 35 en 40 jaar oud - wegen toch met den dag zwaarder in de schaal. De folkloristische motieven, het gemoedelijk romantisme, - met Conscience als uitgangs- | |
[pagina 17]
| |
TOUSSAINT VAN BOELAERE te WEENEN
Men onderscheidt v.l.n.r.: Reimond HERREMAN, Maurice ROELANTS en F.V. TOUSSAINT VAN BOELAERE | |
[pagina 18]
| |
Gerard WALSCHAP
Maurice ROELANTS
Studio Stone, Brussel | |
[pagina 19]
| |
punt, over Sabbe, Baekelmans, Claes en Timmermans in rijke verscheidenheid heen - hebben uitgedaan.
Filip DE PILLECYN
Walschap, Roelants, de Pillecijn, sluiten zich eerder, al zij het dan in zekeren zin onbewust, bij de generatie van Van Nu en Straks aan. De aanknooppunten zijn velerlei, doch het zijn louter affiniteiten; van werkelijken invloed, behalve over de poëzie van Karel van de Woestijne heen, geen sprake. Literaire opvattingen die van elkaêr praktisch afwijken, maar die toch in den grond uit een zelfde gevoelsbron zijn ontstaan, binden de beide generaties - en in zekeren zin ook een gelijk betrachten van sociale hernieuwing, meer gesteund op individueele overtuiging en gedachtengang dan op normalen tijdsgeest en gemeenschapswil. Dat Walschap een nieuwe Streuvels is, werd nog niet geschreven - niettemin is er tusschen beiden zekere oorspronkelijke verwantschap, de grond en al wat met en op dien grond gebeurt geniet beider onbeperkte belangstelling; doch bij Streuvels overheerscht daarbij het statisch-decoratieve, bij Walschap het dynamische gevoelselement. De trilogie Adelaïde-Eric-Carla, op ruimen psychologischen grondslag gebouwde ro- | |
[pagina 20]
| |
mans, hebben de Vlaamsche prozakunst met een slag vernieuwd - althans op nieuwe wegen gewezen. Maar het ongeluk wil dat anderen reeds Walschap slafelijk op dien weg volgen.
Richard MINNE
Doch Trouwen en Celibaat - Trouwen vooral - bij de innige taal-bewogenheid, die bij den lezer een magnetische atmosfeer schept, boeien door hun overvloed aan menschelijkheid, aan incorrupten levensinhoud. Heelemaal aan de antipode van Walschap - bourgognewijn - staat Maurice Roelants - Rhijnsche wijn. Heldere psychologische verfijning, met ‘des tours et des retours’ over kleinere bijzonderheden; een heel wat dunnere taal; psychische toestanden waartegenover b.v. Van de Woestijne in opstandigen twijfel zou geraken, en die Roelants met een luchtige zelfzekerheid ontwikkelt en beslecht. De kunst van analyseeren, van bouwen langs analytischen weg, niet van het op-tooveren van het gebouw. Roelants proeft en geniet men bladzijde na bladzijde, in stille overgave en met soms | |
[pagina 21]
| |
een oolijken monkel. Van de twee romans, die hij reeds in de wereld zond, blijft Komen en Gaan mij het liefst. Zooals van Dr. Filip de Pillecijn mij de vertelling Monsieur Hawarden heeft aangetrokken en bekoord als een zeldzaam juweel. Keurig proza, van een klare doorschijnendheid; met een verontrustend psychologisch raffinement. Minder houd ik van Blauwbaard, ofschoon velen er meê dwepen; mij is die roman te los-romantisch; veel meer voel ik voor Hans van Malmedy, al is de gang van dit verhaal wat traag - maar de fraaie taal bekoort en het avontuur heeft zin.
Lode ZIELENS
Naar het portret door Julien Creytens. Richard Minne, zooals uit zijn verhaal Heineke Vos blijkt, is, wat taal en geest betreft, aan Willem Elsschot verwant. Klare, heldere, directe stijl, zonder finesses of fraaie | |
[pagina 22]
| |
woord-schakeeringen.
Raymond BRULEZ
Naar een teekening van Jozef Neutens. Humor, zeker scherp, maar niet zoo cynisch als bij Elsschot, meer visueel dan instinctief. Hoe hij vertelt heeft meer waarde dan wat hij vertelt. Andersom bij Lode Zielens, wiens taal en stijl nu precies niet door keurigheid en kracht uitmunten. Men moet over veel slordigheid heen. Maar Zielens' vreugde bij het beschrijven van het arbeidersleven - vreugde, omdat hij weet den stand te dienen waaruit hij zelf is ontstaan - en van den opgang van het arbeidersvolk tot menschelijker bestaansvoorwaarden, is zoo innig en soms zelfs zoo overweldigend dat zij om zijn verhalen - om zijn roman Moeder, waarom leven wij in de eerste plaats, - hoe schrijnend het vertelde avontuur ook weze, een atmosfeer van sympathiseerende aantrekkelijkheid schept, waardoor zij onze belangstelling duurzaam gaande houden. Niet zoozeer humor dan wel ironie, die meer op een intellectueele levensbeschouwing dan op ge- | |
[pagina 23]
| |
moedsgesteldheid berust, is een kenmerkend element in het werk van Raymond Brulez. Die schrijver stelt minder belang in den gang en den teruggang van het leven dan in het wisselvallig spel van de gedachtenwereld. De avonturen waar hij, - naar mijn smaak ietwat nonchalant, - van vertelt, houden in hoofdzaak meer met onze gevoelige verstandelijkheid dan met onze gewone levensaanvoeling verband. Brulez bekleedt dan ook een heel aparte plaats in onze letterkundige wereld. De schoonste bladzijden die hij ons tot nog toe schonk, komen in den roman Sheherazade voor.
Marcel MATTHIJS
Laat ik u op het gebied van de kortverhaalkunst - die, uit zuiver literair oogpunt, misschien het scherpst de cultuur van een volk uitdrukt, - mogen wijzen op De Exploten van Tabarijn door Georges Vriamont, Confidentieel van Geo de la Violette, alleenstaande werken - maar laat ik hier ook maar De Barmhartige Samaritaan van Karel Leroux en Oefentocht in het luchtledige door Maurice GilliamsGa naar voetnoot(1) mogen noemen - die mede tot het beste behooren, dat de nieuwere Vlaamsche vertelkunst, zoo rijk nochtans aan voortreffelijke korte verhalen, heeft voortgebracht. | |
[pagina 24]
| |
Reimond HERREMAN
Onder de jongeren die nog in het gelukkig levensstadium verkeeren dat over hun werk niet met definitieve oordeelvellingen wordt uitgepakt, zou ik gaarne, op grond van eigen inzicht, niet volledigheidshalve, maar waarlijk omdat zij door hun reeds gepubliceerd werk, als het ware een eerste proef op de som van hun kunnen hebben geleverd, willen noemen Marcel Matthijs - wiens zoo juist verschenen verhaal Doppen door groote kwaliteiten uitmunt - René Berghen en F.N. Fonteyne. Op hen rust, om een gevleugeld woord te gebruiken, de toekomst. Terwijl René De Clercq voortging met de markt te voorzien van klankrijke verzen, die vaak uiting geven aan gevoelens en verzuchtingen, die de gemeenschap beheerschen, bracht Paul van Ostayen, in den Vlaamschen poëtischen winkel, een ommekeer teweeg, waarvan geen durende invloed kon worden verwacht, maar die toch den horizont heeft verruimd. Aan zijn gevoel en daarom ook aan zijn geest hebben het Duitsche expressionisme en het Fransche dadaïsme richting gegeven. Met de slotsom dat naast prozawerk, waar, ondanks de slordigheid van taal en stijl en den eruptieven verhaaltrant, prachtige bladzijden in voorkomen, hij toch ook, onder vele dichterlijke experimenten, een klein aantal verzen heeft | |
[pagina 25]
| |
geschreven, die een eigenaardigen en zeer persoonlijken klank hebben, die zelfs diep op de verbeelding en op het gemoed inwerken. Zijn voorbeeld heeft op sommige jonge dichters prikkelend gewerkt. Doch met welk ontzag en misschien liefde, zij naar van Ostayen heeten te hebben opgekeken, het dynamisme dat als zuurdeesem in elke bladzijde van van Ostayen stak en die bladzijde, hoe van inhoud verouderd, toch aantrekkelijk maakt, is in hun werk verre te zoeken. Epigonen zijn ze van een meester die helaas het leven heeft moeten afleggen toen juist de tijd der kwistige experimenten voorbij scheen geloopen en een eigenaardige meesterschap zijn aanvang ging nemen.
Paul VAN OSTAEYEN.
Foto E. Barbaix, Gent Uit ‘Vlaamsche Weelde’ Wies Moens stond in wezen geheel aan de antipode van van Ostayen. Expressie, met of zonder onmiddellijken inhoud was ten slotte van Ostayen's doel; profeteeren, opdat wij luisteren, leeren en de les volgen zouden het poëtische oogmerk van Wies Moens. Nu eens is zijn vers hard, en heeft zijn beeldspraak klank, als hij in zijn hartstocht den juisten weg inslaat, maar elders is het houterig en doelloos en lijkt het week. Maar onvergetelijk zijn zijn Celbrieven, een gave brok doorvoeld Vlaamsch proza. Hier zou de bundel De twee Vaderlanden van Achilles Mussche moeten worden genoemd en geprezen. Doch ik voel onge- | |
[pagina 26]
| |
lukkig weinig of niets voor zwaarwichtigen toon en bijbelsche beeldspraak. Anderen echter doen het wel en prijzen Mussche hoog.
Urbain VAN DE VOORDE
Foto Niemants, Brussel Geen zwaarwichtigheid, maar toch somberheid kenschetst de poëzie van Urbain Van de Voorde. Verteren, verlangen, branden; de cosmos, de eros en de eeuwige tweespalt in ons, onze onverzadigdheid, ons hunkeren naar vereeniging met het universeele: alle denkbeelden, en brusk opwellende emoties die zwaar-golvend en zwaartillend in Van de Voorde's gedichten tot uitdrukking komen. Wie ethisch is aangelegd, voelt die poëzie als de begenadigde aan; wie het niet is, gaat er zonder meer eerbiedig aan voorbij. Niet dat hij daarom Alice Nahon's werk in de wolken zal steken: zij zong, om een oud cliché te gebruiken, zooals zij gebekt was; en velen hadden er genoegen in naar haar gevoelig, simpel, maar vaak innig lied te luisteren. Naast Van de Woestijne, geheel onafhankelijk van hem, heeft de vijf jaar jongere Jan Van Nijlen zijn poëtisch werk verricht, | |
[pagina 27]
| |
zonder haast en zonder zwakheid. De tijdgeest heeft niet op hem ingewerkt, maar hij zelf heeft met een eerder speelsche dan verbeten ironie dien tijdgeest sceptisch waargenomen. Allerminst om het heden te verguizen en het verleden op te hemelen: alleen uit aangeboren zin voor maat en orde, geestelijke en moreele elegantie. Warm gevoel en in eenvoud, rijke stof; argelooze gekunsteldheid van het vers; luchtigheid, gratie en kracht. Geheimschrift heet de laatst verschenen bundel van Jan Van Nijlen. Onder de daarin opgenomen verzen zijn er een aantal, die tot ons dierbaarst poëtisch bezit behooren.
Alice NAHON
Foto Scheffermeyer Slechts één bundel verzen heeft Willem Elsschot uitgegeven: sarcasme, schrijnende menschelijkheid, en toch ingetogenheid. Een stem spreekt uit die gedichten zoo scherp dat men ze niet meer vergeet. Ook Firmin Van Hecke gaf slechts een verzenbundel uit. Minder hard dan Elsschot; minder kloek dan Van Nijlen, bekoort Van Hecke door zachtheid des gemoeds: door een zekere cordate weekheid bij de uitdrukking van verlangens die generatie na generatie, elk teêrgevoelige kent en op eigen nieuw gewaande wijze verklankt. Dan zijn er de dichters van het Fonteintje: Richard Minne, | |
[pagina 28]
| |
beminnelijke ofschoon vlijmende ironie, met af en toe een greintje volkswijsheid die zoet invalt, tevens teêr en sterk; Raymond Herreman wiens veelzijdig gevoelsleven, met verlangen en berusting, zich vooral in zijn jongsten bundel Het helder gelaat, in schijn koel maar in den grond hartstochtelijk, cristaliseert in een eigenzinnig subtiel en helder vers dat, als gij het voor u zelf hebt gelezen, stilaan in u ontdooit tot een atmosfeer van warme, aan hart en verstand rijke humaniteit; Maurice Roelants, die tot Verzaken zijn verzen bundelde, het meest en directst misschien onder den invloed van Karel Van de Woestijne, maar met toch ook in menig vers, een gansch persoonlijken, cerebraal zelfvertrouwenden, in de diepte gevoeligen klank.
Marnix GIJSEN.
Tusschen Minne, Herreman en Paul van Ostayen in, Marnix Gijsen, koelberekenend en argwanend tegenover het leven, ironisch, ook wanneer het hem tegenlacht, en zich in het vers stil gevend en er zich even stil uit terugtrekkend, nooit geheel er in, nooit geheel er uit. In een sfeer van intellectueel overleg, even een gedachte, even een gevoel - die diep reiken. August Van Cauwelaert kreeg als dichter vooral met de verzen uit Marialiederen naam. Bij Aimé Demarest viert een romantische levensvisie, van humor doorgloeid, hoogtij. | |
[pagina 29]
| |
Karel JONCKHEERE
Karel Jonckheere, Pieter C. Buckinx, Maurice Gilliams, ik houd ze voor de drie beste onder de jongste dichtersgeneratie, onder diegenen althans van die generatie, uit wier reeds verschenen werk kan worden opgedaan dat zij tot de waarlijk begenadigden behooren. Bij Luc Indesteghe en Paul Verbruggen, bij Albe en zijn Paradijsvogel, bij Maurits De Doncker en bij Drojine, Luc van Brabant en Marnix van Gavere, bij Jan Vercammen, bij André Demedts, bij Daisne, zijn uit hun eerste, in aarzelende bundeltjes verschenen werk, reeds een vers, een strofe, een gedicht, zelfs enkele gedichten aan te wijzen waarin de poëzie zich ook aan den meest weêrbarstige veropenbaart. Op het gebied van het tooneel moet vooral het onverklaarbare feit worden aangestipt, dat waar in den lande sedert eeuwen zulke groote belangstelling voor de tooneelspeelkunst zich heeft doen gelden, de Vlaamsche tooneelliteratuur nochtans bizonder arm is aan werk van werkelijke beteekenis. Buiten De Vertraagde Film, Ik dien en De Man zonder lijf, van Herman Teirlinck, welke | |
[pagina 30]
| |
bizonder belangrijke experimenten zijn, die uiteraard de nieuwsgierigheid op de spits moesten drijven en een geweldigen indruk moesten maken, maar die van het experiment, naast iets blijvends, veel voorbijgaands inhouden - kan weinig of niets worden genoemd dat meer dan een oogenblik de aandacht gaande maakt.
Gaston MARTENS
Zelfbeeltenis Cyriel Verschaeve heeft oratorische bijbelspelen geschreven, die bij de lectuur kunnen boeien; Anton van de Velde schematisch-lyrische kijk-spelen, met geestelijke strekking, die den toeschouwer schokken. Gaston Martens beschrijft in levendige gesprekken de typische zeden en gebruiken van zijn Oost-Vlaamsche streekgenooten, terwijl Willem Putman die thans ook als romancier naam begint te maken, met duivelsch gemak een comedie in elkaêr zet, welke als een decor van het leven uitvalt, maar diepte mist. Evenveel handigheid bij E.W. Schmidt, doch meer wrangheid en diepte. Felix Timmermans voert zijn folkloristisch en volksch gekleurde figuren, als aardige poppen, in verkwikke- | |
[pagina 31]
| |
lijke of onverkwikkelijke avonturen gewikkeld, netjes en braafjes ten tooneele. Paul de Mont put in zijn brandende hartstocht voor een sociaal betere, eindelijk menschwaardige wereld, de stof tot krachtig meêslepend werk; Jef Mennekens daarentegen, die als dichter naam heeft gemaakt, vertelt in dialoogvorm sproken, terwijl Buskens lang vergeten helden het doodenhulsel laat afleggen. Geen Pirandello, geen Shaw of Synge, geen Bernheim of Bernard, niet eens een Fabricius... De hoop is en blijft op Herman Teirlinck gevestigd.
Willem PUTMAN.
Het essay is eveneens een literair genre, dat duidelijk getuigt van het cultuurpeil, dat een volk heeft bereikt. In dit verband mag er op gewezen dat, terwijl vóór den oorlog alleen Vermeylen's opstellen bizondere beteekenis hadden, sedertdien talrijke schrijvers het essay, met zijn tevens aan de wetenschap en aan de prozakunst verbonden kwaliteiten, hebben beoefend als een kunst op zich zelf. Jules Persijn, de veelzijdige en onvermoeibare navorscher, Arthur Cornette, op menigerlei wetenschappelijk terrein geschoold en scherp van geest, Dr. Maurits Sabbe, Pater Dr. Reypens, Pater Dr. van Mierlo, F. de Pillecijn, Math. Rutten, Julien Kuypers, Marnix Gijsen, Dr. Baur - de voortreffelijke Gezelle-kenner, - Dr. Lissens, hebben omtrent | |
[pagina 32]
| |
literaire en artistieke vraag- en geschilpunten, stand genomen in studies en opstellen van duurzame beteekenis. Het geregeldst en het treffendst heeft dit echter Urbain Van de Voorde gedaan. Zijn werk, hoe zwaar op de hand het ook zij, zou in waarde dat van Vermeylen kunnen benaderen, indien taal en stijl niet bij hem die onvolprezen, laat ik mogen zeggen, Latijnsche klaarheid misten, die Vermeylen's betoogtrant tot ons geluk eigen is.
Ernest W. SCHMIDT
Ziedaar dan, binnen zeer enge grenzen, onder weglating van vele namen van schrijvers en titels van werken, een, naar ik meen toch vrij volledig beeld van het wemelende, tusschen hoogten en laagten op-schietende en bloeiende Vlaamsch literair leven - dat zelf al een pregnant beeld is van het allerzijds opborrelend, zich onbedwingbaar uitstortend, want herboren, Vlaamsche volksleven. |
|