Vaderlandsch krijgslied
(1815)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij
[pagina 3]
| |
[pagina 4]
| |
Nu trekken wij te velde,
Te velde nu om zoen;
En heel de wereld melde
De wondren, die wij doen!
Wij trekken, wel te vrede,
Op de ons gewezen baan
Met al de volken mede,
Die Gods bevel verstaan.
Geen monster zweept in woede,
Uit enkel lust tot moord,
Met geeselende roede,
Ons nu als slagtvee voort;
Het zal ons graf niet delven
Aan 't uiterst eind' der aard',
Maar tegen 't ondier zelven
Beproeven wij het zwaard,
| |
[pagina 5]
| |
Geen vader stond te schreijen,
Van droefheid als ontzind,
Bij 't zielverscheurend scheiên,
Te schreijen als een kind:
Hij zag de toekomst tegen,
Getroost in Gods bevel,
En gaf ons zijnen zegen
En zei bedaard: ‘Vaarwel.’
Geen moeder, toen wij gingen,
Kreet deerlijk overluid,
Met raadloos handenwringen,
En wrong de haren uit:
Een traantje mogt er hangen
En drijven in haar oog,
Zij wischte zich de wangen
Bij 't afscheidskussen droog.
| |
[pagina 6]
| |
Nu trekken wij te velde,
Te velde nu om zoen;
En heel de wereld melde
De wondren, die wij doen!
Wij trekken, wel te vrede,
Op de ons gewezen baan
Met al de volken mede,
Die Gods bevel verstaan.
Geen monster zweept in woede,
Uit enkel lust tot moord,
Met geeselende roede,
Ons nu als slagtvee voort;
Het zal ons graf niet delven
Aan 't uiterst eind' der aard',
Maar tegen 't ondier zelven
Beproeven wij het zwaard,
| |
[pagina 7]
| |
Geen vader stond te schreijen,
Van droefheid als ontzind,
Bij 't zielverscheurend scheiên,
Te schreijen als een kind:
Hij zag de toekomst tegen,
Getroost in Gods bevel,
En gaf ons zijnen zegen
En zei bedaard: ‘Vaarwel.’
Geen moeder, toen wij gingen,
Kreet deerlijk overluid,
Met raadloos handenwringen,
En wrong de haren uit:
Een traantje mogt er hangen
En drijven in haar oog,
Zij wischte zich de wangen
Bij 't afscheidskussen droog.
| |
[pagina 8]
| |
Nu trekken wij ten strijde,
En strijden onvervaard,
En, welgemoed en blijde,
Beproeven wij het zwaard.
We ontrollen nu de vanen
Ten wissen val van 't rot,
Dat wreed met vadertranen
En moederwanhoop spot.
En wie ons nu ontmoeten
In 't woelen van den stoet,
Die mogen weêr ons groeten
Voor Neêrlands wettig bloed;
Die kennen aan ons wapen
En nassaus vrije vaan,
De Nederlandsche knapen,
Die onverschrokken staan.
| |
[pagina 9]
| |
Zwaait rond dan zwaard en degen,
Gezellen in 't gevecht!
Op onze schouders wegen
's Lands eer en roem en regt.
Laat luid de krijgsleus schallen
En dreunen wijd en zijd:
‘Ten strijde nu voor allen -
Op Gods bevel ten strijd!’
|
|